Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 290814 strandrellen Hoek van Holland; groepsaansprakelijkheid voor psychische klachten politieagent

Rb Rotterdam 290814 strandrellen Hoek van Holland; groepsaansprakelijkheid voor psychische klachten politieagent; € 3.500,- smartengeld


De beoordeling van het geschil

ten aanzien van gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10

de in de strafzaken in hoger beroep toegewezen bedragen
5.1
De kantonrechter verwerpt het beroep van gedaagden sub 1, 2, 5, 8 en 9 op de niet ontvankelijkheid van eiser in de vordering jegens hen, om reden dat in hoger beroep in hun strafzaak op de vorderingen benadeelde partij niet een voorschot, maar een definitief bedrag is toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

5.2
Eiser heeft zich in de eerste aanleg conform het toenmalige artikel 51a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevoegd voor een deel van de vordering.
Dat blijkt uit zijn gebruik van de woorden “bij wijze van voorschot”, die de rechtbank overnam. Dat blijkt bijvoorbeeld ook expliciet uit de vermelding in het strafvonnis van gedaagde sub 1.
De toewijzingen daarvan dienen dan ook te worden gezien als strekkend tot vergoeding van een deel van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en die eenvoudig van aard is (ref. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 497).
De voeging in eerste aanleg heeft van rechtswege voortgeduurd in hoger beroep op de voet van artikel 421 lid 2 Sv, dus binnen de grenzen van het rechtsgeding in eerste aanleg.
De vordering benadeelde partij is in hoger beroep ook niet gewijzigd. Dat het hof de toewijzingen in zijn arresten kwalificeert als “een bedrag” en niet, zoals de rechtbank, als “een voorschot”, maakt de aard van de beslissing niet anders.
Eiser is dus in zoverre ontvankelijk in zijn vordering.

de eis
5.3
De gemachtigde van eiser heeft op bovengenoemde comparitie van partijen toegelicht dat bij de eisvermindering in de conclusie van repliek - anders dan in de dagvaarding - abusievelijk niet het in de strafzaak toegewezen bedrag op de vordering benadeelde partij ad € 200,- is afgetrokken, zodat de eis (verder) met dat bedrag wordt verminderd.
Aan de opmerking dienaangaande van de gemachtigde van gedaagde sub 3 dat niet elke gedaagde het voorschot daadwerkelijk heeft betaald of behoeven te betalen, zodat een generieke eisvermindering in de weg staat aan onderlinge verrekening van degenen - onder wie gedaagde sub 3 - die wèl betaalden, wordt voorbijgegaan. Het staat eiser immers altijd vrij de eis te verminderen en via de band van de hoofdelijkheid kan een algemene eisvermindering uiteindelijk alle gedaagden tot voordeel strekken.
Een eventueel onderling verhaal regardeert eiser daarbij niet.

de groepsaansprakelijkheid
5.4
Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Dit houdt in dat de schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep worden toegerekend aan een ieder in die groep die aan deze gedragingen bijdroeg. Het loutere erbij zijn is onvoldoende voor het vestigen van die aansprakelijkheid, maar een eigen bijdrage aan de groepsgedragingen vestigt wel de aansprakelijkheid voor alle schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep, ongeacht de omvang van de eigen bijdrage.
Voor zover de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld door het gewicht van ieders bijdrage, een andere verdeling van de aansprakelijkheid meebrengen, is dat een kwestie van onderling verhaal, die eiser niet regardeert.

5.5
Dit uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de volledige schade als gevolg van het onrechtmatig handelen vanuit de groep blijft ook intact, indien het, zoals hier, gaat om een beperkt aantal personen die aansprakelijk worden gesteld bij een groepshandelen van enkele honderden personen die elkaar ook niet kenden. De groep behoeft geen georganiseerd verband te zijn en kan spontaan zijn ontstaan, de groepsleden behoeven elkaar ook niet te kennen.
Dit alles raakt ook niet de ontvankelijkheid van eiser in de vordering, zelfs niet, indien aan het wel of niet dagvaarden een selectie ten grondslag zou liggen. Eiser heeft overigens toegelicht dat die keuze uitsluitend is bepaald door het via de strafvervolging hebben kunnen achterhalen van de identiteit.
Ook hier geldt dat een eventueel onderling verhaal eiser niet regardeert.

5.6
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het uit een oogpunt van de civielrechtelijke groepsaansprakelijkheid bij deze rellen in Hoek van Holland om twee groepen: enerzijds de groep betrokken bij het stadium “carrousel” en anderzijds de groep betrokken bij de stadia “treintje” en ”linie”. Dit wordt als volgt toegelicht.

5.6.1
Voor elk van deze stadia is sprake van een groep mensen die door hun gedragingen elkaar stimuleerden dat het belagen van de desbetreffende politiemensen plaatsvond, althans waardoor een reële kans ontstond dat dit zou gebeuren. De gedragingen van de deelnemers hieraan lagen in elk van die stadia zozeer in één lijn met elkaar dat zij als gezamenlijk verrichte handelingen zijn te kwalificeren.

5.6.2
De incidenten in het stadium “carrousel” vonden plaats op een ander deel van het evenemententerrein en op een ander tijdstip dan de latere stadia en vonden plaats na eerdere ongeregeldheden in het publiek op die plek. Bij “carrousel” ging het om vier agenten in burger, die op eigen kracht het VIP-podium hadden bereikt voordat de “treintjes” daar waren aangekomen.

5.6.3
De incidenten in de stadia “treintje” en “linie” betroffen groepen agenten die in een rij over het strand naar en van de plek van “carrousel” waren gegaan. Die agenten waren door hun reflecterende gele hesjes met daarop vermeld het woord “politie” herkenbaar als politiefunctionarissen. Toen zij die plek bereikt hadden, waren, zoals gezegd, de vier andere politieagenten al op het VIP-podium.
In de strafzaken is reeds geoordeeld dat de deelnemers aan “treintje” en “linie” dezelfde groep vormden. Daarbij ging het immers om dezelfde politieagenten en dezelfde groepsleden, met slechts een verplaatsing van de positie van deze politieagenten tijdens het belagen.

5.6.4
Het was donker en het strand was nagenoeg onverlicht, er was lawaai van muziek en door de chaos en de enorme mensenmassa viel de situatie ter plaatse, ook letterlijk, voor het stadium “carrousel” slechts voor de desbetreffende groepsleden te overzien. Van enige wetenschap bij de deelnemers aan ”treintje”/“linie” van wat zich eerder in “carrousel” had afgespeeld, is niet gebleken. Evenmin kan gelet op het voorgaande gezegd worden dat de gedragingen in het stadium “carrousel” de latere gedragingen in de stadia “linie” en “treintje” in gang hebben gezet.
Voor deze chaotische en onoverzichtelijke situatie ter plaatse kan slechts worden geoordeeld dat tussen de stadia van enerzijds “carrousel” en anderzijds “treintje”/“linie” de vereiste samenhang uit een oogpunt van groepsvorming ontbreekt.
Van gedragingen in groepsverband was dus slechts sprake binnen de afzonderlijke stadia van “carrousel” en “treintje”/“linie”.

de immateriële schade
5.7
In gevolge artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde - voor zover hier van belang - voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

5.7.1
De vordering is niet toewijsbaar op de genoemde grondslag sub a.
Gedaagden hebben elk voor zich betwist dat bij hen sprake is geweest van het oogmerk tot het toebrengen van het bedoelde nadeel. Eiser heeft zich hierop in de conclusie van repliek beperkt tot de nadere stelling dat hij dit oogmerk niet kan bewijzen.
Feiten en omstandigheden waaruit dit oogmerk in objectieve zin zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.

5.7.2
Ten aanzien van de genoemde grondslag sub b overweegt de kantonrechter het volgende.

5.7.2.1
Het gaat in dit geval om het aspect aantasting in de persoon. Noodzakelijk, maar ook voldoende is hierbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een psychiatrisch ziektebeeld is daarbij niet vereist, maar om van geestelijk letsel te kunnen spreken is onvoldoende een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich persoonlijk gekwetst voelen. De partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (ref. HR 9 mei 2003, NJ 2005,168).

5.7.2.2 
Uit de gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat eiser en zijn collega’s bij deze strandrellen in Hoek van Holland zijn blootgesteld aan een voor Nederlandse begrippen ongekende agressie jegens politieagenten, van grote groepen mensen. Naar algemene ervaringsregels als bedoeld in artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is duidelijk dat de tussen partijen vaststaande gewelddadigheden en dreiging die eiser onderging, gericht tegen een kleine en op dat moment kwetsbare groep agenten, op eiser (en zijn collega’s) een diepe onuitwisbare indruk hebben gemaakt die bij eiser hebben geleid tot de bedoelde aantasting in de persoon.
Deze gebeurtenissen overstijgen verre het stootje waar een politiefunctionaris bij de uitoefening van diens ambt tegen moet kunnen.

5.7.2.3 
Eiser heeft voldoende concrete gegevens gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in eerdergenoemd artikel 6:106 BW.
Ter onderbouwing is bij de dagvaarding overgelegd een brief van de behandelend GZ psycholoog drs. A.H.M. Bakker d.d. 2 februari 2012, waaruit onder meer blijkt dat eiser vanwege zijn traumatische ervaringen bij deze strandrellen in Hoek van Holland een intensief psychopol begeleidingstraject van 20 sessies is geboden in de periode juni 2010 tot februari 2011.
Gedaagden hebben de hierop ziende stellingen niet althans onvoldoende betwist, zodat al met al de genoemde grondslag sub b van artikel 6:106 lid 1 BW hier toepassing vindt.

5.7.3
De verweren van de strekking dat bij eiser geestelijk letsel (mede) kan zijn ontstaan door latere traumatiserende situaties waarin hij terecht gekomen is, zijn niet gesubstantieerd. Hieraan gaat de kantonrechter dus voorbij.

5.7.4
Het specifieke verweer van gedaagde sub 10 dat deze rellen uitsluitend mogelijk zijn geworden door fouten bij de gemeente, het politiekorps en/of de festivalorganisatie, doet, indien al juist, niet af aan de aansprakelijkheid van de groepsleden voor hun eigen gedragingen in de groep en in algemene zin de onrechtmatige gedragingen uit de groep alsmede de consequenties daarvan. Aan dit verweer wordt dan ook voorbijgegaan.

5.7.5
De door eiser gestelde toedracht, zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven, is door gedaagden niet betwist, zodat de kantonrechter ten aanzien van eiser van die toedracht zal uitgaan.
Dit houdt in dat eiser zich bij deze rellen bevond in de stadia “treintje” en “linie”.

voorts ten aanzien van gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10
5.8
Ten aanzien van de gedragingen van elk der gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 heeft eiser zich volledig gebaseerd op de uitkomsten van de strafzaken. Geen van deze gedaagden heeft ten aanzien van zichzelf andere of minder gedragingen gesteld dan zijn vastgesteld in de eigen strafzaak.
Daarmee staan de in de strafzaken vastgestelde gedragingen van deze gedaagden ook in de onderhavige procedure vast.
Dit houdt in dat gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser meededen in de groep in het stadium “linie”.

5.9
Hieruit volgt dat eiser in beginsel recht heeft op vergoeding door gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 van zijn immateriële schade door onrechtmatig handelen vanuit de groep betrokken bij het stadium “linie” bij deze rellen in Hoek van Holland. De kans op die schade had deze gedaagden ervan behoren te weerhouden mee te doen.
De in de strafzaken jegens eiser vastgestelde gedragingen van deze gedaagden zijn voor ieder verschillend en de een deed meer en actiever mee dan de ander, maar dit maakt, zoals in het voorgaande is toegelicht, uit een oogpunt van groepsaansprakelijkheid geen verschil. Ieder van deze gedaagden is, zoals toegelicht, civielrechtelijk aansprakelijk voor zowel de eigen gedragingen in de groep als de onrechtmatige gedragingen van de andere groepsleden.
De gevorderde schade is voor zover veroorzaakt in het stadium “linie” aan deze gedaagden toerekenbaar op de voet van artikel 6:98 BW. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
Zijdens enkele gedaagden is nog betoogd dat een schade van de gevorderde grote omvang niet voorzienbaar was. Dit betreft blijkens de daarop gegeven toelichting de optelsom van de ingestelde schadevorderingen als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland, door zowel politiefunctionarissen als het politiekorps. Dit neemt, indien al juist, de aansprakelijkheid van het deelnemende groepslid niet weg. Ook gaat het niet om een zo ver verwijderd verband dat de schade niet aan het deelnemend groepslid kan worden toegerekend: het wekt op zich geen verbazing dat als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland, met zo grote groepen agressieve relschoppers die zich langdurig en zonder aanleiding kantten tegen een veel kleinere hoeveelheid politieagenten, zoals hierna verder wordt uitgewerkt, een dergelijke schade is ontstaan.

5.10
Op de voet van artikel 6:106 BW dient de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid te worden vastgesteld, gelet op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient ook te worden gelet op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.
In die context en met name gelet op de begrijpelijke doodsangst van eiser door een aanhoudende dreiging en agressie vanuit een groep van een paar honderd schreeuwende en leuzen scanderende relschoppers, die ondanks heel veel waarschuwingsschoten, in het donker, een veel kleinere groep in linie opgestelde politieagenten insloot, bedreigde (met geweld en met de dood), belaagde (met uitvallen na telkens aftellen van vijf naar nul), met allerlei voorwerpen bekogelde en vervolgens tot achter de hekken bij de nooduitgangen de duinen in achtervolgde, acht de kantonrechter de door eiser gevorderde vergoeding voor immateriële schade zonder meer billijk voor de gebeurtenissen in het stadium “linie” en voor de gevolgen die deze voor eiser gehad hebben.
Voor deze gebeurtenissen geldt voor elk der gedaagden dat zij in het gehele stadium hierbij met een eigen bijdrage aan het groepshandelen betrokken waren, zodat zij aansprakelijk zijn voor de hierdoor ontstane schade.

5.11
Het verweer dat eiser zijn schade onvoldoende beperkt heeft, slaagt niet. Feiten en omstandigheden die tot dat oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
Evenmin was eiser gehouden (eerst) een beroep op de smartengeldregeling dienstongevallen politie te doen, nu het letsel waarop die regeling ziet (namelijk met blijvende invaliditeit), zich hier niet voordoet.

5.12
Voor de door een der gemachtigden - overigens zonder enige toelichting - verzochte matiging op de voet van artikel 6:109 BW ziet de kantonrechter geen aanleiding, reeds nu toewijzing van de volledige schadevergoeding van eiser, gelet op de hoogte van het bedrag, niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

5.13
Op grond van het vorenstaande is het na de eisverminderingen gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 1.858,84 jegens gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 toewijsbaar.

ten aanzien van gedaagden sub 6 en 7
5.14
Gedaagden sub 6 en 7 hebben geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het tegen hen verleende verstek. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ook voor gedaagden sub 6 en 7 geldt dat zij zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser meededen in de groep in het stadium “linie”.
De vordering jegens deze gedaagden komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ook jegens hen is de vordering ten aanzien van de hoofdsom toewijsbaar. Nu de eisverminderingen telkens ook betrekking hebben op hun 1/17e deel, zal de kantonrechter jegens beiden dezelfde hoofdsom toewijzen als jegens de anderen.

voorts ten aanzien van gedaagde sub 1
5.15
Ook ten aanzien van de gedragingen van gedaagde sub 1 hebben beide partijen zich geconformeerd aan de uitkomst van de strafzaak. Die uitkomst levert op dat gedaagde sub 1 zich bij deze rellen in Hoek van Holland bevond en met eigen onrechtmatige gedragingen meedeed louter in de groep in het stadium “carrousel”. Nu eiser niet bij dat stadium was betrokken, ligt de vordering ten aanzien van de hoofdsom jegens gedaagde sub 1 voor afwijzing gereed. De nevenvordering ten aanzien van de wettelijke rente deelt in het lot van afwijzing. ECLI:NL:RBROT:2014:7209ook: ECLI:NL:RBROT:2014:8048ECLI:NL:RBROT:2014:8047 en ECLI:NL:RBROT:2014:8166