Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 240310 hoofdelijke aansprakelijkheid na mishandeling,

Rb Utrecht 240310 hoofdelijke aansprakelijkheid na mishandeling, smartengeld € 4000,00 mede ivm gedwongen verhuizing
2.1.  [gedaagde sub 2] heeft in het verleden een relatie gehad met de dochter van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2]. Na de beëindiging van deze relatie zijn problemen ontstaan tussen beide families.

2.2.  Op 6 juli 2002 zijn gedaagden naar de woning van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] gegaan. [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben toen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] mishandeld. Tussen partijen is in discussie of [gedaagde sub 1] [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ook mishandeld heeft. (...)

De hoofdelijke aansprakelijkheid

4.4.  [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het voorval op 6 juli 2002. Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] allen strafrechtelijk veroordeeld en is er daarom sprake van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde sub 1] betwist hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] geleden schade. Hij stelt wel aanwezig te zijn geweest bij het voorval op 6 juli 2002, omdat hij wilde proberen de ruzie tussen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] enerzijds en [gedaagden c.s.] anderzijds te sussen, maar betwist met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te hebben gevochten, hen te hebben geslagen en hun woning te zijn binnengetreden. Daarom betwist hij hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de ontstane schade en is er volgens hem geen sprake van groepsaansprakelijkheid.

4.5.  [gedaagde sub 1] kan op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor de door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] geleden schade, indien sprake is van (i) deelname aan (ii) gedragingen waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade [gedaagde sub 1] had moeten weerhouden, die (iii) in groepsverband hebben plaatsgevonden en (iv) die deelname aan [gedaagde sub 1] toerekenbaar is. Het is in beginsel aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], die zich op de rechtsgevolgen hiervan beroepen, om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hiervan sprake is. Het verweer van [gedaagde sub 1] komt er op neer dat hij betwist aan de gedragingen van [gedaagden c.s.] te hebben deelgenomen.

4.6.  Het door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] overgelegde strafvonnis, waarin [gedaagde sub 1] is veroordeeld voor medeplegen van zware mishandeling, levert dwingend bewijs op voor de stelling dat [gedaagde sub 1] aan deze gedragingen heeft deelgenomen. Echter, op grond van artikel 151 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) staat tegenbewijs tegen dwingend bewijs vrij. [gedaagde sub 1] zal daarom worden toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het dwingende bewijs dat hij heeft deelgenomen aan de mishandeling van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2]. Gezien hetgeen de rechtbank hierna zal overwegen, zal [gedaagde sub 1] echter eerst in de gelegenheid gesteld worden om zich uit te laten over de vraag of hij tot het leveren van dit tegenbewijs wil overgaan.

4.7.  [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben erkend dat zij [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben mishandeld en dat zij vernielingen hebben aangericht aan hun huis. De rechtbank begrijpt uit hun stellingen dat zij zich dan ook niet verweren tegen hun (individuele) aansprakelijkheid als gevolg hiervan. Zij betwisten echter hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] als gevolg hiervan geleden schade. Volgens hen hebben zij ieder een andere rol gespeeld in het feitencomplex, zodat voor elk afzonderlijk moet worden beoordeeld welke schade zij hebben aangericht.

4.8.  De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [gedaagden sub 2 t/m 4] is voldaan aan de hiervoor onder 4.5 vermelde vereisten voor groepsaansprakelijkheid. [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben immers allen deelgenomen aan de bewuste gedragingen. Door deze gedragingen ontstond de kans op schade en dit had hen er van moeten weerhouden om aan die gedragingen deel te nemen. De gedragingen hebben voorts in groepsverband plaatsgevonden, terwijl gesteld noch gebleken is dat deze gedragingen [gedaagden sub 2 t/m 4] niet zouden kunnen worden toegerekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagden sub 2 t/m 4] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] geleden schade.

De door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] gestelde schade
(....)
4.24.  Naar [eiseres sub 1] heeft gesteld en [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] niet hebben betwist, is zij hard in het gezicht geslagen, waardoor haar linkeroog dicht zat en het bovengedeelte van haar kunstgebit is gebroken. Zij heeft enige tijd last gehad van hoofdpijn, pijn in haar gezicht, pijnklachten rond een oog en zij heeft last van een pijnlijke rug gehad. Voorts heeft zij in angst verkeerd, omdat zij moest toezien hoe haar man geslagen werd. Tenslotte moest [eiseres sub 1] – zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen – als gevolg van het gebeurde moeten verhuizen van haar vertrouwde woonomgeving.
Naar [eiser sub 2] heeft gesteld en [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] niet hebben betwist is hij diverse keren in het gezicht geslagen en in zijn rug getrapt. Daarna is hij gevallen, waarna hij van alle kanten is geschopt en geslagen, zodat hij kneuzingen aan hoofd, armen, been en borstkas en ribben opliep. [eiser sub 2] heeft enige tijd last van hoofdpijn gehad en is door Altrecht doorverwezen naar De Brink, waar hij zes weken heeft verbleven. Tenslotte geldt ook voor [eiser sub 2] – zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen – dat hij als gevolg van het gebeurde uit zijn vertrouwde woonomgeving heeft moeten verhuizen.

4.25.  De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op grond van het gebeurde een vergoeding voor immateriële schade toekomt. De rechtbank ziet in het onder 4.24 overwogene echter geen aanleiding om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een hogere immateriële schadevergoeding toe te kennen dan een bedrag van € 4.000,00 per persoon. Nu [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] reeds beschikken over executoriale titels tot dit bedrag, zullen hun vorderingen tot betaling van immateriële schadevergoeding in de onderhavige procedure worden afgewezen.
LJN BL8951