Rb Zeeland-West-Brabant 230714 mishandeling door militairen; vrijspraak in strafzaken leidt niet tot afwijzing civielrechtelijke vordering ogv groepsaansprakelijkheid; onderlinge verdeling
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 230714 mishandeling door militairen; vrijspraak in strafzaken leidt niet tot afwijzing civielrechtelijke vordering ogv groepsaansprakelijkheid; onderlinge verdeling
3 De feiten
3.1.
[eiser] is bij vonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 (zaaknr./rolnr. 87243 / HA ZA 13-25; verder: de hoofdzaak) veroordeeld tot betaling aan [partij X] van € 8.502,45, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 Rv met ingang van 6 maart 2008, de proceskosten ad € 1.955,82 en de nakosten ad € 131,-- dan wel € 199,--. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.2.
In het vonnis in de hoofdzaak is uitgegaan van de volgende feiten:
Op 6 maart 2008 waren [partij X] , [eiser] , [gedaagde 2] , [partij Y] en [gedaagde 1] op een feest in [locatie] op de vliegbasis te [plaats] . Op enig moment stond [partij X] voor [locatie] . Toen [gedaagde 2] naar buiten kwam ontstond er een woordenwisseling tussen [partij X] en [gedaagde 2] . Aanleiding daarvoor was dat [partij X] er iets van zei toen [gedaagde 2] door een groepje andere mensen liep dat voor [locatie] stond. Later die avond zag [partij X] dat [partij Y] in gesprek was met [gedaagde 2] en liep naar ze toe. Er ontstond toen opnieuw een woordenwisseling tussen [partij X] en [gedaagde 2] , waarbij [partij X] en [gedaagde 2] met de hoofden tegen elkaar kwamen te staan en [gedaagde 2] riep dat hij een kopstoot had gekregen. Er kwamen vrienden van [gedaagde 2] bij. [gedaagde 1] nam [partij X] bij de nek vast. [eiser] maakt [gedaagde 1] los, waarna [partij X] [eiser] met één vuistslag op de hals, de kaak en het oor sloeg. In reactie daarop heeft [eiser] [partij X] hard met de vuist op de mond geslagen. [partij X] viel daardoor achterover. Toen [partij X] op de grond lag is hij door (een) ander(en) geschopt.
3.3.
De rechtbank heeft in haar vonnis in de hoofdzaak overwogen dat tussen de vuistslag van [eiser] (en niet een mogelijke schop) en de schade aan het gebit van [partij X] causaal verband is. Verder heeft zij overwogen dat [partij X] en [eiser] weliswaar in gelijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade, maar dat de reactie van [eiser] op het gedrag van [partij X] disproportioneel was. Zij heeft op grond van de billijkheid beslist dat 75 % van de schade van [partij X] voor rekening van [eiser] komt. De schade heeft zij vastgesteld op € 14.669,93. 75 % daarvan is € 11.002,45. In de procedure voor de militaire kamer van de rechtbank te Arnhem was [eiser] reeds veroordeeld tot betaling aan [partij X] van € 2.500,--, zodat resteert € 8.502,45.
3.4.
De militaire kamer van het hof te Arnhem heeft [gedaagde 1] bij arrest van 10 februari 2010 vrijgesproken van openlijke geweldpleging. Het hof heeft het subsidiair ten laste gelegde, als militair een andere militair opzettelijk feitelijk aanranden, wel bewezen, maar het bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en [gedaagde 1] ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer.
3.5.
[gedaagde 2] is op 10 november 2008 door de militaire kamer van de rechtbank te Arnhem vrijgesproken van openlijke geweldpleging en ter zake het subsidiair ten laste gelegde, als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden, veroordeeld tot een geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen hechtenis.
4 Het geschil
in de zaken 13-569 en 13-784
4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt aan hem te voldoen datgene waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [partij X] is veroordeeld, dan wel zodanig bedrag als in goede justitie zal worden vastgesteld, met inbegrip van de kostenveroordeling, alsmede [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van onderhavig geding.
Hij stelt dat ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij de vechtpartij waren betrokken en beroept zich op groepsaansprakelijkheid ex art. 6:166 BW. Hij stelt dat er sprake is van één vloeiende, samenhangende, gebeurtenis, waarin ook [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een aandeel hebben gehad. Er was sprake van een groepsproces, dat het gevaar heeft opgeroepen. Het gedrag van [gedaagde 1] was niet de-escalerend. [eiser] vindt het redelijk en billijk als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een deel van de schade waartoe hij in de hoofdzaak is veroordeeld, betalen.
4.2.
[gedaagde 1] stelt primair dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat deze tegenstrijdig is met de grondslag. In geval van groepsaansprakelijkheid wordt uitgegaan van aansprakelijkheid van alle groepsdeelnemers, dus ook van [eiser] zelf.
Subsidiair betwist hij dat hij aansprakelijk is op grond van groepsaansprakelijkheid. Hij heeft niet in groepsverband gehandeld. Hij heeft niet als deelnemer een bijdrage geleverd aan de gedraging die het gevaar voor de schade heeft doen ontstaan. Er was geen sprake van deelnemers die bewust gezamenlijk zijn opgetreden bij de actie die de schade heeft veroorzaakt. In het strafproces heeft het hof [gedaagde 1] vrijgesproken van openlijke geweldpleging, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij deel uitmaakte van een groep. [gedaagde 1] stelt verder dat zelfs als hij in groepsverband gehandeld zou hebben, hij niet aansprakelijk is. De kans op het toebrengen van de ontstane schade was voor hem niet te voorzien. De onrechtmatige daad kan ook niet aan hem worden toegerekend. In de strafzaak is zijn beroep op noodweer ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde variant van mishandeling gehonoreerd, omdat hij heeft geprobeerd personen te weerhouden van hun gedrag. Ten slotte betwist [gedaagde 1] dat de handeling die de schade heeft toegebracht een onrechtmatige daad jegens [partij X] heeft opgeleverd.
Als [gedaagde 1] al een deel van de schade zou moeten dragen, stelt hij met een beroep op de billijkheid, dat dat minder dan een derde deel moet zijn.
4.3.
[gedaagde 2] betwist dat er sprake is van groepsaansprakelijkheid. Hij maakte geen deel uit van de veronderstelde groep. Hij heeft ook geen schuld. Het enkele in de nabijheid van een groepsoptreden zijn, is geen als doen te beschouwen gedraging die aansprakelijkheid oplevert. In de tijd moeten drie situatie worden onderscheiden: (i) [gedaagde 2] doorkruist bij het verlaten van het gebouw een groep personen, waarna ongenoegen wordt geuit; (ii) na de kopstoot van [partij X] geeft [gedaagde 2] hem uit reflex een nietszeggend trapje tegen de schenen; (iii) [eiser] geeft met grove kracht een klap tegen het gelaat van [partij X] , nadat [gedaagde 2] al apart was genomen door [partij Y] . [gedaagde 2] stelt dat hij niet betrokken is geweest bij de mishandeling waardoor de schade is ontstaan. Hij verwijst naar het tegen hem gewezen vonnis van de militaire strafkamer, waarin hij is vrijgesproken van openlijke geweldpleging. Als er al sprake is van groepshandelen, heeft [gedaagde 2] niet onrechtmatig gehandeld en kan dat niet aan [gedaagde 2] worden toegerekend, wegens noodweer c.q. noodweer exces, althans is er sprake van eigen schuld van [partij X] .
5 De beoordeling
in de zaken 13-569 en 13-784
5.1.
De rechtbank leest, gegeven de stellingen van [eiser] , diens vordering aldus dat hij vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling aan hem van een deel van de schade tot betaling waartoe hij is veroordeeld jegens [partij X] in de hoofdzaak. Het petitum is iets anders geformuleerd, maar een misverstand kan daarover nauwelijks bestaan. Er is geen aanleiding [eiser] niet ontvankelijk te verklaren.
5.2.
In haar vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank het deel eigen schuld van [partij X] en de gevolgen daarvan voor de hem toekomende schadevergoeding beoordeeld. In onderhavige zaak geldt als ‘bodem’ voor toewijsbaarheid van de vordering van [eiser] , de in de hoofdzaak toegewezen schadevergoeding, waarin de eigen schuld van [partij X] dus al is verdisconteerd. Deze speelt in onderhavige procedure geen rol meer.
5.3.
De rechtbank gaat uit van de feitelijke toedracht, zoals zij die in de hoofdzaak heeft vastgesteld. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op dat punt geen verweer gevoerd. Verder is niet in geschil dat de schade van [partij X] is ontstaan door de klap van [eiser] , zodat voor deze zaak de onrechtmatige daad van [eiser] als één van de deelnemers van de – door [eiser] gestelde – groep vast staat.
5.4.
De grondslag van de vordering van [partij X] is groepsaansprakelijkheid. De rechtbank stelt voorop dat voor het kwalificeren als groep in de zin van art. 6:166 BW niet is vereist dat er sprake is van een groep personen die bewust samen optreedt. Ook een min of meer toevallig als groep opereren c.q. zich als groep manifesteren jegens een ander kan voldoende zijn. Uit het hierna onder r.o. 5.5 overwogene blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat de tweede ontmoeting tussen [gedaagde 2] en [partij X] die avond één aaneengesloten gebeurtenis is, waarin [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [eiser] ieder een aandeel hebben gehad. De handelingen volgden elkaar zo snel op en hadden een zodanige samenhang dat hun gezamenlijke handelen moet worden gekwalificeerd als een handelen in groepsverband.
5.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] konden ieder voor zich weten of hebben moeten begrijpen dat hun optreden kon escaleren en aldus het gevaar schiep voor het ontstaan van de schade, zoals die door [partij X] is geleden. Alle betrokkenen, ook [partij X] , kwamen van hetzelfde feest en hadden alcohol genuttigd. Eerder die avond was er tussen [partij X] en [gedaagde 2] een woordenwisseling geweest. [gedaagde 2] heeft [partij X] vervolgens opnieuw opgezocht om – zoals hij in eerste instantie ter comparitie verklaarde – verhaal te halen. Echter: zelfs als zijn opzet was geweest, zoals hij zich verbeterde ter comparitie, om een en ander uit te praten, had hij er rekening mee moeten en kunnen houden dat de sfeer zodanig was dat dit gemakkelijk uit de hand kon lopen. Bovendien blijkt uit niets wat de noodzaak was van dit ‘uitpraten’ op dat moment. De nieuwe ontmoeting tussen [partij X] en [gedaagde 2] leidde tot een mogelijke kopstoot van [partij X] aan [gedaagde 2] en een schop van [gedaagde 2] tegen de scheen van [partij X] . In deze situatie pakte [gedaagde 1] [partij X] bij de hals. Wellicht dat dit met de bedoeling was de twee mannen te scheiden, maar hij had zich moeten realiseren dat iemand bij de hals pakken agressief overkomt en kan leiden tot verder agressief handelen van anderen. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd. [eiser] trok de handen van [gedaagde 1] van de hals van [partij X] , in zijn visie ook met de bedoeling deze – in ieder geval in zijn ogen – vechtenden te scheiden en kreeg daarbij een klap van [partij X] , waarop hij [partij X] de klap gaf, waardoor uiteindelijk de schade is ontstaan. Dat die klap zo hard was dat dergelijke schade aan het gebit van [partij X] werd toegebracht is niet een niet te verwachten of niet te voorzien gevolg. Het gaat om jonge mannen, werkzaam bij de (de brandweer van) defensie, van wie een klap hard aan kan komen.
Dat [gedaagde 2] zich, zoals hij stelt, uit de groep heeft teruggetrokken, althans door een ander uit de groep is gehaald, leidt er niet toe dat hij niet aansprakelijk kan zijn voor de daarna door de klap van [eiser] ontstane schade. Door zijn eerdere gedragingen heeft hij de ontwikkeling in gang gezet die uiteindelijk tot de schade heeft geleid. Zijn terugtrekken heeft dit niet meer kunnen stoppen.
5.6.
De rechtbank gaat voorbij aan het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de strafrechtelijke procedures zijn vrijgesproken van openlijke geweldpleging en [gedaagde 1] is ontslagen van rechtsvervolging voor mishandeling, omdat hem strafrechtelijk een beroep op noodweer toekwam. Als groep onrechtmatig handelen in civielrechtelijke zin is een andersoortig verwijt en kan leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid los van het oordeel van de strafrechter.
5.7.
De rechtbank ziet in hetgeen is voorgevallen en de wijze waarop, voldoende reden [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder een gelijk deel van de schade te laten dragen. De billijkheid eist geen andere verdeling. Uit het hierboven onder 5.4 en 5.5 overwogene volgt dat ieder een schakel vormde in de ketting van gebeurtenissen die uiteindelijk tot de klap van [eiser] heeft geleid.
Dit leidt ertoe dat het bedrag ad € 8.502,45 door drie moet worden gedeeld en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder jegens [eiser] worden veroordeeld tot betaling van elk € 2.834,15. Zij zijn jegens [eiser] niet hoofdelijk aansprakelijk voor elkaars deel. ECLI:NL:RBZWB:2014:5267