Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 290513 neusfractuur na mishandeling; gedaagde B onttrok zich niet uit groep en is hoofdelijk aansprakelijk

Rb Zeeland-West-Brabant 290513 neusfractuur na mishandeling; gedaagde B onttrok zich niet uit groep en is hoofdelijk aansprakelijk

de beoordeling van de zaak
1.
[Gedaagde A] is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg van [datum] 2010 veroordeeld tot een werkstraf wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letstel ten gevolge heeft. Het geweldsincident vond plaats te Terneuzen op [datum] 2009 en [eiser] was het slachtoffer van het door [Gedaagde A] gepleegde geweld. [Gedaagde B] was bij het incident aanwezig, alsmede [naam]. Het incident vond plaats in de nabijheid van een bushalte en in een wachtende bus zaten schoolgenoten van [eiser].

2.
[eiser] stelt ten gevolge van het geweld schade te hebben geleden, waarvoor hij [Gedaagde A] en [Gedaagde B] aansprakelijk acht. Wat [Gedaagde B] betreft doet [eiser] daarbij een beroep op art. 6:166 BW. [eiser] vordert te verklaren voor recht dat gedaagde partijen jegens [eiser] op [datum] 2009 onrechtmatig hebben gehandeld, daarvoor aansprakelijk zijn en dat ieder gehouden is om de door eiser geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, volledig te vergoeden. In deze procedure vordert [eiser] een bedrag van € 2.500,00 als voorschot op de hem toekomende schadevergoeding. Verder vordert [eiser] verwijzing naar de schadestaatprocedure.

3.
[Gedaagde A] betwist zijn aansprakelijkheid niet, maar wel dat [eiser] schade heeft geleden als door hem gesteld. [Gedaagde B] betwist iedere aansprakelijkheid en overigens ook de gestelde schade.

4.
De kantonrechter overweegt als volgt:
4.1
de aansprakelijkheid
Het vonnis van 28 september 2010 levert dwingend bewijs op dat [Gedaagde A] [eiser] letsel heeft toegebracht en derhalve onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Ingevolge art. 6:162 BW is [Gedaagde A] verplicht de door [eiser] gelegen schade te vergoeden. [Gedaagde A] bestrijdt dit ook niet.
4.1.1.
Duidelijk is dat [Gedaagde A] en [naam] samen als een groep zijn opgetreden. Blijkens zijn eigen verklaring werd [Gedaagde B] door hen met een auto opgehaald en naar een bushalte gebracht omdat [Gedaagde A] bij de bushalte moest worden afgezet. De auto is geparkeerd aan de overzijde van de bushalte. [Gedaagde B] heeft tegenover de politie verklaard:
“[Gedaagde A] [[Gedaagde A]] vroeg ons of wij mee wilden lopen, omdat [Gedaagde A] een groepje jongens bij de bushalte zag staan waar hij in het verleden problemen mee had. Hij vertelde mij dat een van die jongens hem bedreigd had. Ik zag dat de bus al klaar stond om te vertrekken. Ik zag dat groepje instappen behalve een jongen. De jongen die niet in de bus stapte bleef staan en [Gedaagde A] liep richting die jongen.”
[naam] heeft verklaard:
“[Gedaagde A] had in de auto gezegd dat daar een jongen stond die hem eerder in Hulst bedreigd had. […] Ik en [Gedaagde B] [[Gedaagde B]] zijn meegelopen omdat [Gedaagde A] had aangegeven dat hij bang was.”
Over het verzoek van [Gedaagde A] om mee te lopen doorgevraagd heeft [naam] verklaard:
“Voor de veiligheid van [Gedaagde A].”
Uit diverse verklaringen is gebleken dat [naam] en [Gedaagde B] met [Gedaagde A] zijn meegelopen naar [eiser] bij de bushalte, dat [naam] en [Gedaagde A] [eiser] hebben aangevallen, maar dat [Gedaagde B] daarbij niets heeft gedaan en heeft toegekeken zonder weg te lopen.
4.1.2.
Een en ander wordt zo opgevat dat [Gedaagde B] door [Gedaagde A] en [naam] is opgehaald met geen ander doel dan om als versterking te dienen bij een eventuele confrontatie bij de bushalte. De kantonrechter deelt de opvatting van [eiser] dat [Gedaagde B] welbewust is meegegaan vanwege een verhoogd risico op escalatie en het gebruik van geweld. Een andere reden om mee te gaan voor [Gedaagde B] is niet gebleken. Hij wilde bijvoorbeeld niet met de bus mee.
4.1.3.
Niet juist is dat [Gedaagde B] zich aan de groep heeft onttrokken. Integendeel, toen [Gedaagde B] zag dat het groepje in de bus stapte, maar dat één persoon bleef staan en dat [Gedaagde A] nu juist in de richting van die persoon liep, heeft [Gedaagde B] zeer waarschijnlijk beseft dat [Gedaagde A] helemaal niet zo bang was, mogelijk ook vanwege zijn aanwezigheid. In ieder geval had [Gedaagde B] dat moeten beseffen. Dat had [Gedaagde B] ervan moeten weerhouden om met [Gedaagde A] en [naam] mee te lopen. Maar dat heeft hij wel gedaan. Daardoor bleef hij welbewust deel uitmaken van een groep terwijl er een actueel verhoogd risico was op escalatie en gebruik van geweld door de groep. Uit een en ander volgt dat aan de vereisten voor aansprakelijkheid van [Gedaagde B] ex art. 6:166 BW is voldaan. De gevorderde verklaring voor recht is jegens beide gedaagden toewijsbaar.

4.2
eigen schuld
4.2.1.
De gedaagden hebben zich beroepen op eigen schuld van [eiser] als bedoeld in de artt. 6:101 en 6:102, tweede lid BW. Dit beroep wordt verworpen. Niet gebleken is dat de schade van [eiser] mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegekend. [Gedaagde A] en in ieder geval [naam] zijn een paar keer langs de plek waar [eiser] stond gereden. [Gedaagde A], [naam] en [Gedaagde B] hebben daarna [eiser] bewust opgezocht. Er is in het geheel niet gebleken dat [eiser] aanleiding heeft gegeven voor de gedragingen van [Gedaagde A] en [naam]. [eiser] heeft aan [Gedaagde A] gevraagd wat er aan de hand was, maar daarmee kan niet gezegd worden dat [eiser] de oorzaak is van de ontstane vechtpartij. Volgens [Gedaagde A] heeft [eiser] een kopstoot gegeven maar dit wordt niet gestaafd door de verklaringen van buspassagiers. Deze niet bij de gebeurtenissen betrokken getuigen verklaren geen van allen over agressieve gedragingen van [eiser].

4.3.
de schade en het voorschot op de schadevergoeding
4.3.1
Het vonnis van de politierechter levert ook dwingend bewijs op dat [eiser] als gevolge van het handelen van [Gedaagde A] (zwaar) letsel heeft bekomen. Tegenbewijs is niet geleverd of aangeboden. Uit de medische verklaringen, overgelegd bij dagvaarding, blijkt dat [eiser] letsel heeft opgelopen in de vorm van een neusfractuur. Voor zover het verweer van beide gedaagden erop gericht is dat [eiser] geen schade heeft geleden wordt dit verworpen.
4.3.2.
In deze procedure niet worden vastgesteld of er ook sprake is van blijvend letsel. De in het geding gebrachte medische verklaringen zijn daarvoor onvoldoende. Dat zal aan de orde komen in de schadestaatprocedure waarnaar [eiser] wordt verwezen. In die procedure zal de omvang van de schade worden vastgesteld. Ook zal daarin aan de orde kunnen komen wat de gevolgen zijn geweest van het letsel van [eiser] voor zijn sportieve carrière. Deze gevolgen zijn gemotiveerd betwist.
4.3.3.
Gelet op het voorgaande kan niet vastgesteld worden dat de schade van [eiser] in ieder geval meer beloopt dan € 2.500,00. Wel staat vast dat [eiser] een neusfractuur heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling. Mogelijk heeft die fractuur niet geleid tot blijvende scheefstand. Uitgaande van dit beperkte letsel komt een voorschot van € 750,- op immateriële schade redelijk en billijk voor. [eiser] heeft daarnaast materiële kosten van ca. € 150,- aangetoond. Daarom zal een voorschot van € 900,- worden toegewezen.

5.
Omdat de beide gedaagden in het ongelijk worden gesteld, zullen zij worden verwezen in de proceskosten van [eiser]. ECLI:NL:RBZWB:2013:8903