Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 120918 handgemeen na uitgaan; vordering obv art 6:162 BW toegewezen tot 75%; vordering obv 6:166 afgewezen

RBMNE 120918 handgemeen na uitgaan; vordering obv art 6:162 BW toegewezen tot 75%; vordering obv 6:166 afgewezen 

De vorderingen

in de hoofdzaak

3.1.
[Partij X] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [Partij Y] en [Partij Z] , dan wel één van hen, in de nacht van 6 op 7 april 2013 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Partij X] , uit hoofde waarvan [Partij Y] en [Partij Z] jegens [Partij X] schadeplichtig zijn;
II. voor recht verklaart dat [Partij Y] en [Partij Z] hoofdelijk jegens [Partij X] gehouden zijn tot betaling van de nog te maken kosten voor de medische zorg c.q. ingrepen aan de mond en/of gebit van [Partij X] , die enig verband houden met het voorval genoemd onder I.
en tevens [Partij Y] en [Partij Z] bij vonnis hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt:
III. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
IV. aan [Partij X] te betalen de nakosten ten bedrage van € 131,00 zonder betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening.

3.2.
[Partij X] stelt dat [Partij Z] en [Partij Y] jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en voert daartoe het volgende aan. [Partij Y] heeft [A] knock-out geslagen. Niet veel later kreeg [Partij X] uit het niets klappen, in ieder geval één flinke klap, op zijn mond van [Partij Z] . Deze gedraging heeft tot schade aan het gebit van [Partij X] en daaruit voorvloeiende (vermogens)schade geleid. Als gevolg van de mishandeling zijn vier tanden uit zijn mond geslagen, waarvan drie tanden zijn teruggeplaatst. Daarnaast is een tand in zijn bovengebit verschoven en teruggeplaatst. Verder is zijn gebit gevoelloos geworden, zodat sprake is van blijvende schade. Voorts is niet uit te sluiten dat er in de nabije toekomst vaker een ingreep noodzakelijk is met hoge kosten tot gevolg. [Partij X] heeft een beroep moeten doen op medische zorg. De kosten die niet vielen onder zijn zorgverzekering zijn vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Wegens een beleidswijziging vanaf oktober 2016 kan [Partij X] echter geen aanvullende aanvragen meer indienen bij dit schadefonds. Met het accepteren van het voorstel van het Openbaar Ministerie is de aansprakelijkheid van [Partij Z] gegeven

3.3.
[Partij X] baseert zijn vordering voorts op artikel 6:166 BW. Volgens [Partij X] heeft de gezamenlijkheid van het handelen de kans op schade verhoogd, met name door het doen ontstaan van een sfeer die gevaar oproept en vergroot (het uitlokken van ruzie). [Partij Z] en [Partij Y] hadden zich om die reden behoren te weerhouden van deelneming aan de bewuste gedragingen in groepsverband en zijn jegens [Partij X] hoofdelijk aansprakelijk.

3.4.
[Partij Y] en [Partij Z] voeren verweer.

3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

in de vrijwaringszaak

3.6.
[Partij Y] vordert, samengevat, dat [Partij Z] wordt veroordeeld tot betaling aan [Partij Y] waartoe [Partij Y] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, te vermeerderen met de (na)kosten van de procedure.

3.7.
[Partij Y] voert ter onderbouwing van zijn vordering het volgende aan. [Partij Z] heeft het letsel toegebracht aan [Partij X] . [Partij Y] heeft hierin geen aandeel gehad. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat [Partij Y] wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Partij X] en/of sprake zou zijn van groepsaansprakelijkheid, dan verzoekt [Partij Y] om in de vrijwaringszaak de schade in de onderlinge verhouding tussen hem en [Partij Z] te verdelen. Volgens [Partij Y] houdt die verdeling in dat [Partij Z] de volledige schade dient te vergoeden.

3.8.
[Partij Z] voert verweer.

3.9.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

De beoordeling

in de hoofdzaak

Rechtsverwerking?

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [Partij Z] is zijn beroep op rechtsverwerking. Daartoe voert [Partij Z] aan dat [Partij X] zijn rechten niet geldend heeft gemaakt binnen een daarvoor redelijke termijn. [Partij X] heeft zich volgens [Partij Z] tevreden getoond met de door [Partij Z] op 9 september 2013 betaalde schadevergoeding en de schadevergoeding uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Evenmin heeft [Partij X] zich als belanghebbende gewend tot het Openbaar Ministerie.

4.2.
De rechtbank overweegt dat het enkele tijdsverloop of enkel stilzitten geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daarvoor is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de wederpartij, in casu [Partij Z] , het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde, in casu [Partij X] , zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie onder meer HR 29 september 1995, NJ 1996, 89 en 24 april 1998, RvdW 1998, 94).

4.3.
[Partij X] heeft verwezen naar een brief van 29 januari 2014 van zijn voormalige gemachtigde aan [Partij Z] . De rechtbank constateert dat in deze brief wordt vermeld dat [Partij Z] inmiddels is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, dat dit bedrag wordt gezien als een voorschot op het te betalen smartengeld en dat gezien de aard van het letsel er nog toekomstige kosten worden gemaakt. Voorts is meegedeeld dat [Partij Z] aansprakelijk is voor deze kosten en dat hij in de toekomst nog een vordering van [Partij X] hieromtrent kan verwachten. Gelet op de inhoud van deze brief, waarvan de ontvangst door [Partij Z] niet is betwist, is de rechtbank van oordeel dat [Partij Z] er niet gerechtvaardigd op heeft kunnen en mogen vertrouwen dat [Partij X] zijn aanspraak niet meer geldend zal maken. Het beroep op rechtsverwerking slaagt niet. 

Erkenning aansprakelijkheid?

4.4.
[Partij X] stelt dat met het accepteren door [Partij Z] van het voorstel van het Openbaar Ministerie de aansprakelijkheid van [Partij Z] is gegeven. Dit wordt door [Partij Z] betwist. Vast staat dat [Partij Z] niet strafrechtelijk is vervolgd. Van een contradictoir in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis waarbij bewezen is verklaard dat [Partij Z] een strafbaar feit heeft begaan – hetgeen dwingend bewijs zou opleveren in deze civiele procedure –, is geen sprake. Met [Partij Z] is de rechtbank dan ook van oordeel dat het enkele accepteren van een voorstel om vervolging te voorkomen, niet betekent dat de aansprakelijkheid is gegeven.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW

4.5.
Voor aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW dient voldaan te zijn aan een vijftal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen de daad en de schade en relativiteit. Het relativiteitsvereiste houdt in dat de geschonden norm dient te strekken tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.

Ten aanzien van [Partij Z]

1. Onrechtmatige daad 

4.6. 
Vast staat dat een incident tussen [Partij Z] en [Partij X] heeft plaatsgevonden, waarbij [Partij Z] [Partij X] in zijn gezicht heeft geslagen. Hiermee heeft [Partij Z] zich in beginsel onrechtmatig gedragen jegens [Partij X] . Van onrechtmatig handelen is echter geen sprake indien vast komt te staan dat voor het handelen van [Partij Z] een rechtvaardigingsgrond bestaat (artikel 6:162 lid 2 BW), bijvoorbeeld omdat sprake is van noodweer aan de zijde van [Partij Z] . Hiervoor moet aangenomen kunnen worden dat het door [Partij Z] toegepaste geweld was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [Partij X] . Het is aan [Partij Z] om in dit verband het nodige te stellen.

4.7.
[Partij Z] baseert zijn beroep op noodweer op de dreigende houding, het schelden en beledigen, het duw- en trekwerk, de poging van [A] om [Partij Z] een klap op het achterhoofd te geven en het grijpen naar de keel van [Partij Z] door [Partij X] . Gelet op de feiten en omstandigheden was het handelen van [Partij Z] het enige geboden middel en daarmee niet disproportioneel en van een opgezochte confrontatie was geen sprake, aldus [Partij Z] .

4.8.
In het proces-verbaal van het verhoor van [Partij Z] is vermeld:
( ... ) Maar op het moment, dat ik dat dacht, zag ik dat de jongen met het zwarte haar van zijn fiets viel. Hoe dat gebeurde weet ik niet, maar ik zag dat hij op de grond terecht kwam. Wij fietsen voorbij, maar later ben ik toch gestopt. Ik liep naar de jongen met het blonde haar en vroeg aan hem: “waarom riep je dat”. Ik weet niet meer wat de jongen met het blonde haar hierop antwoordde. Ik weet nog wel, dat ik geen sorry of iets heb gehoord. Ik zag in mijn ooghoek, dat de jongen met het zwarte haar naar mij toe kwam lopen en mij tegen mijn achterhoofd wilde slaan. Ik zag dat hij zijn arm omhoog hield en dat mijn vriend [voornaam van Partij Y] hem of een klap of een duw gaf. Ik zag dat hierdoor de jongen met het zwarte haar op de grond viel. Ik weet niet meer hoe, dat verder is gegaan, want ik voelde opeens, dat de jongen met het blonde haar, mij bij zijn keel greep. Ik voelde dat hij mijn keel vastpakte. Ik voelde mij hierdoor bedreigd. Omdat hij mijn keel vast had heb ik met mijn rechtervuist hem een vuistslag in het gezicht gegeven. Ik zag dat de jongen met het blonde haar bleef staan. ( ... )

4.9.
In het proces-verbaal van het verhoor van [Partij Y] is vermeld:
( ... ) Toen zij voor ons fietste zag ik dat één van de jongens van zijn fiets viel. Ik weet niet hoe het kwam, dat de jongen van zijn fiets viel. 
[voornaam van Partij Z] en ik wilde praten met de jongens, waarom zij nare dingen naar ons riepen. We stapten van onze fietsen en ik zag dat [voornaam van Partij Z] naar één van de jongens liep. Dit was de jongen, die niet was gevallen.
Ik zag dat deze jongen voor [voornaam van Partij Z] stond en [voornaam van Partij Z] bij zijn keel greep. Op hetzelfde moment, zag ik dat de jongen, die eerder was gevallen naar [voornaam van Partij Z] liep en hem van achteren op zijn hoofd wilde slaan. Ik liep naar deze jongen toe en gaf hem een harde duw, zodat hij [voornaam van Partij Z] niet kon slaan. ( ... ) Ik heb niet gezien, wat er verder bij [voornaam van Partij Z] is gebeurd. Ik zag wel, dat de jongen die voor [voornaam van Partij Z] stond zijn hand voor zijn mond hield. Ik heb geen bloed gezien. ( ... ).

4.10.
De verklaring van mevrouw [getuige 1] , die getuige was van het incident, is opgenomen in een proces-verbaal van 11 juni 2013. Hierin is, voor zover relevant, vermeld: 
( ... ) Er ontstond een woordenwisseling tussen [Partij Z] en een van de andere jongens. Die jongen had blond haar. Ik zag dat [voornaam van Partij Z] en de blonde jongen elkander steeds aan het duwen waren. Ze riepen elkaar van alles toe, maar wat er precies gezegd werd, kon ik niet goed horen. En opeens zag ik [voornaam van Partij Z] de blonde jongen een harde vuistslag geven. Die klap kwam links in het gezicht van de blonde jongen. Ik zag dat [voornaam van Partij Z] sloeg met zijn rechtervuist. Later bleek die hand ook onder het bloed te zitten. ( ... ).” 

4.11. 
Voor het antwoord op de vraag of het beroep van [Partij Z] op noodweer slaagt kan in het midden worden gelaten of er sprake is geweest van een dreigende houding, schelden en beledigen en duw- en trekwerk. Ook al zou hiervan sprake zijn geweest, dan zijn deze omstandigheden niet van dien aard dat daardoor het geweld jegens [Partij X] gerechtvaardigd was.

4.12.
Dit is anders voor de beweerdelijke omstandigheid dat [Partij X] [Partij Z] naar zijn keel zou hebben gegrepen. De rechtbank overweegt ter zake het naar de keel grijpen, dat door [Partij X] wordt betwist, het volgende. Hoewel aan [Partij Z] kan worden toegegeven dat ook [Partij Y] heeft verklaard dat [Partij Z] bij zijn keel werd gegrepen, constateert de rechtbank dat de verklaringen van [Partij Z] en [Partij Y] niet met elkaar overeenstemmen ten aanzien van het moment waarop dit gebeurde. Daar waar [Partij Y] stelt dat het grijpen bij de keel direct na het afstappen van de fiets en gelijktijdig met zijn duw van [A] plaatsvond, verklaart [Partij Z] dat hij bij zijn keel werd gegrepen nádat [Partij Y] een klap van [A] op zijn achterhoofd [het achterhoofd van [Partij Z] ] had afgewend met een duw of klap van/aan [A] . Daar komt bij dat getuige [getuige 1] ten overstaan van de politie niets heeft verklaard over het bij de keel grijpen van [Partij Z] door [Partij X] . Weliswaar is door [Partij Z] bij conclusie van antwoord een schriftelijke verklaring van [getuige 1] overgelegd, waarin is vermeld dat zij zag dat [Partij X] de keel van [Partij Z] dichtkneep voordat [Partij Z] één vuistslag gaf in het gezicht van [Partij X] , maar deze verklaring is ongedateerd, kennelijk op verzoek van [Partij Z] opgesteld en komt 
– gelet op het proces-verbaal van 11 juni 2013 – de rechtbank ongeloofwaardig voor. De verklaringen van [Partij Y] en [getuige 1] kunnen dan ook niet dienen ter ondersteuning van de stelling van [Partij Z] . Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Dat [Partij X] [Partij Z] bij zijn keel heeft gegrepen voordat [Partij X] in zijn gezicht werd geslagen, is derhalve niet komen vast te staan. Het voorgaande betekent dat een rechtvaardiging voor het door [Partij Z] gebruikte geweld niet kan worden aangenomen. Het beroep op noodweer faalt.

2. Toerekenbaarheid van de daad aan de dader 

4.13.
Volgens [Partij Z] was er sprake van noodweerexces. Dit is een beroep op een schulduitsluitingsgrond die betrekking heeft op de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad (artikel 6:162 lid 3 BW). De rechtbank overweegt dat daarvoor ten minste sprake moet zijn van een situatie waarin handelen uit noodweer aan de orde is. Dat is, gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 4.12 is overwogen, niet het geval. Ook het beroep op noodweerexces faalt.

3. Causaal verband

4.14.
Tussen partijen is in geschil of het letsel [Partij X] het gevolg is van het handelen van [Partij Z] . [Partij Z] sluit niet uit dat [Partij X] het letsel op een later moment heeft opgelopen.

4.15.
De rechtbank overweegt dat agenten om 3.01 uur op 7 april 2013 ter plaatse zijn geweest. In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant is opgenomen: 
( ... ) Hierop hoorden wij, slachtoffer zeggen, dat hij op zijn mond geslagen was en dat hij zijn tanden miste uit zijn mond. Wij zagen dat zijn mond bebloed was en dat er meerdere tanden miste en los zaten. ( ... ).” 

4.16. 
Getuige [getuige 2] , die kwam aanfietsen nadat het incident had plaatsgevonden, heeft voorts ten overstaan van de politie verklaard:
“( ... ) Ik was op een behoorlijke afstand. Ik zag wel dat er iets op de rijbaan van de [straatnaam] gebeurd was. ( ... ) Omdat er gewonden waren, zijn wij toch gestopt. Ik herkende op dat moment ook wie de gewonden waren. ( ... ) Ik zag dat [voornaam van Partij X] als een rund bloedde. Al dat bloed kwam uit z’n mond. Hij stond voorovergebogen. Later had ik in de gaten dat er wat tanden uit z’n mond geslagen waren. ( ... ) Ik heb meteen 112 laten bellen. De politie was er met een minuutje of vijf. ( ... )
Zoals ik al zei de mishandeling zelf heb ik niet zien gebeuren. Ik heb echter een groepje personen zien wegfietsen van de plek waar [voornaam van Partij X] en [voornaam van A] waren. Zij kwamen ons een heel klein stukje tegemoet fietsen en reden vervolgens een zijstraat van de [straatnaam] in. ( ... ) Een van de jongens herkende ik als [Partij Z] . ( ... )
.”

4.17.
De rechtbank overweegt dat uit voorgaande verklaringen blijkt dat [getuige 2] een groepje, waaronder [Partij Z] , heeft zien wegfietsen van de plek waar [Partij X] was en vervolgens heeft gezien dat de tanden van [Partij X] uit zijn mond waren geslagen. Ook de verbalisant, die snel na het incident ter plaatse was, heeft verklaard dat [Partij X] meerdere tanden mistte en dat er tanden los zaten. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de hand van [Partij Z] onder het bloed zat (vgl. r.o. 4.10). Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het onaannemelijk is dat er na de confrontatie tussen [Partij Z] en [Partij X] iets anders is gebeurd dat het letsel bij [Partij X] heeft veroorzaakt, zoals [Partij Z] heeft betoogd. Daarbij komt dat [Partij Z] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die er op zouden kunnen wijzen dat er een andere oorzaak is voor het letsel van [Partij X] . Het verweer van [Partij Z] dat het causaal verband niet vast staat wordt verworpen.

4.18.
[Partij Z] betwist voorts dat de nog in te treden schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis, waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, dat zij hem kan worden toegerekend. Volgens [Partij Z] is nagelaten om aan te tonen dat er nader in te treden schadeposten zullen ontstaan. 

4.19. 
[Partij X] heeft ter onderbouwing van het feit dat nadere kosten moeten worden gemaakt de brief van [B] overgelegd van 13 april 2017 (vgl. r.o. 2.7). De rechtbank overweegt dat uit deze brief blijkt dat aannemelijk is dat nadere kosten ten gevolge van de gebeurtenis zullen volgen. Welke kosten dit zijn, kan de rechtbank nu niet vaststellen. Per schadepost zal te zijner tijd moeten worden gekeken of deze een gevolg is van de onrechtmatige daad van [Partij Z] jegens [Partij X] .
Conclusie

4.20.
Nu tussen partijen de relativiteit niet in geschil is en vast staat dat [Partij X] enige schade heeft geleden, is de slotsom van het voorgaande dat [Partij Z] toerekenbaar onrechtmatig jegens [Partij X] heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Dit betekent dat [Partij Z] aansprakelijk is voor de schade van [Partij X] . Dat [Partij Z] ten tijde van het incident minderjarig was maakt dit, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet anders.

Schade

4.21.
Vervolgens dient te worden bepaald in welke mate [Partij Z] aansprakelijk is voor de schade.

Eigen schuld

4.22.
[Partij Z] beroept zich op eigen schuld van [Partij X] aan het ontstaan van het letsel. Hij voert aan dat [Partij X] hem heeft geprovoceerd en hem naar de keel vloog.

4.23.
Artikel 6:101 BW bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van de omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Toepassing van dit artikel houdt een causaliteitsafweging in, die in het onderhavige geval erop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van [Partij Z] en anderzijds het gedrag van [Partij X] aan het ontstaan van het letsel heeft bijgedragen. Bij deze beoordeling komt het (nog) niet aan op de mate van verwijtbaarheid van een en ander. Beoordeling van de mate van verwijtbaarheid komt pas aan de orde bij toepassing van de in tevens artikel 6:101 lid 1 BW vervatte billijkheidscorrectie, waarop hierna onder rechtsoverweging 4.27 zal worden ingegaan.

4.24.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.12 is overwogen, is niet komen vast te staan dat [Partij X] [Partij Z] naar de keel heeft gegrepen. Voor wat betreft het provoceren door [Partij X] overweegt de rechtbank dat zowel [Partij Z] als [Partij Y] ten overstaan van de politie hebben verklaard dat door [Partij X] en [A] naar hen is geroepen met onder meer de woorden ‘kanker moeder’. Ook ter zitting hebben [Partij Z] en [Partij Y] verklaard dat zij zijn geprovoceerd door [Partij X] . [Partij Z] heeft toegelicht dat zijn moeder, die inmiddels is overleden, ten tijde van het incident leed aan kanker.

4.25.
[Partij X] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij een woordenwisseling met [A] had, terwijl hij samen met [A] langs de groep van [Partij Z] en [Partij Y] fietste, waardoor de groep waarin [Partij Z] en [Partij Y] zich bevonden zich blijkbaar aangesproken voelde.

4.26.
Dat [Partij X] en [A] onderling een woordenwisseling zouden hebben gehad, terwijl zij langs de groep van [Partij Z] en [Partij Y] fietsten, is niet terug te vinden in de proces-verbalen van aangiften van [Partij X] en [A] . Ook in het overige deel van het procesdossier is geen aanwijzing te vinden voor deze woordenwisseling. De rechtbank acht deze verklaring van [Partij X] dan ook niet geloofwaardig. Derhalve moet worden aangenomen dat [Partij X] en [A] naar [Partij Z] kwetsende opmerkingen hebben geroepen. Daarmee heeft [Partij X] zich anders gedragen dan een redelijk handelend persoon onder de gegeven omstandigheden zou doen. De rechtbank is van oordeel dat [Partij X] daarmee voor 25 % aan het ontstaan van het letsel heeft bijdragen.

Billijkheidscorrectie 

4.27. 
Thans komt de vraag aan de orde of - eveneens op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW - een andere verdeling in het kader van de schadevergoedingsplicht op zijn plaats is, zoals [Partij X] aanvoert. Dit is het geval indien de billijkheid dit eist, gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het geval zijn betrokken: de zogenoemde billijkheidscorrectie. Er wordt in dit kader rekening gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met de andere omstandigheden van het geval, zoals de ernst van het letsel. Volgens [Partij X] dient er rekening mee gehouden te worden dat hij op jonge leeftijd in zijn gezicht is geslagen met blijvend tandheelkundig gevolg. Bovendien heeft hij op school toetsen over moeten doen en kampt hij nog altijd met concentratieproblemen. Ter zitting heeft [Partij X] desgevraagd verklaard dat het goed met hem gaat, dat hij zijn leven weer heeft opgepakt en studeert in Amsterdam. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat noch de ernst van het letsel noch de uiteenlopende ernst van de over en weer gemaakte fouten tot een billijkheidscorrectie nopen.

Slotsom

4.28.
De rechtbank acht de vorderingen van [Partij X] in zoverre toewijsbaar dat zij voor recht zal verklaren dat [Partij Z] in de nacht van 6 op 7 april 2013 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Partij X] , uit hoofde waarvan hij jegens [Partij X] schadeplichtig is. Voorts zal de rechtbank verklaren voor recht dat [Partij Z] gehouden is tot betaling van 75% van de nog te maken kosten voor de medische zorg c.q. ingrepen aan de mond en/of gebit van [Partij X] die het gevolg zijn van het onrechtmatig handelen jegens [Partij X] .

4.29.
[Partij Z] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [Partij X] veroordeeld. De kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 104,79
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten x € 543,00) 
Totaal € 1.477,79

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. 

4.30. 
De nakosten, waarvan [Partij X] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. 

Ten aanzien van [Partij Y] 

4.31.
[Partij X] beroept zich jegens [Partij Y] met name op artikel 6:166 BW. Hierin is bepaald dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. 

4.32. 
Voor een geslaagd beroep op artikel 6:166 BW is vereist dat degene die de schade rechtstreeks heeft toegebracht een onrechtmatige daad heeft begaan. Daarnaast dient de aangesprokene (in dit geval [Partij Y] ) zelf een bijdrage te hebben geleverd aan de gedragingen in groepsverband, welke bijdrage hem als onrechtmatig handelen kan worden toegerekend. Voorts dient er sprake te zijn van bewust gezamenlijk optreden, en dient het groepsoptreden het gevaar voor schade te scheppen zoals in concreto is toegebracht en wist de aangesprokene dit of behoorde hij dit te begrijpen.

4.33. 
Volgens [Partij X] heeft [Partij Y] niet ingegrepen, terwijl hij dat wel had kunnen doen en had [Partij Y] aan [A] geen klap hoeven te geven. De rechtbank overweegt dat zowel [Partij Z] als [Partij Y] hebben verklaard dat zij [Partij X] en [A] hebben aangesproken nadat zij zijn gestopt en zijn afgestapt van hun fiets. Naar het oordeel van de rechtbank is dit stoppen en afstappen van de fiets door [Partij Z] en [Partij Y] geen bewust gezamenlijk optreden, waarvan [Partij Y] had behoren te begrijpen dat er een vechtpartij zou ontstaan waarbij letsel zou worden toegebracht. [Partij X] heeft onvoldoende omstandigheden gesteld, noch zijn deze gebleken, die tot een ander oordeel leiden. Weliswaar ware het beter geweest dat [Partij Y] [Partij Z] had weerhouden van het gebruiken van geweld jegens [Partij X] , maar het enkele feit dat hij dit niet, althans onvoldoende, heeft gedaan, betekent niet dat er sprake is van een groepsoptreden in de zin van artikel 6:166 BW. Derhalve worden de vorderingen jegens [Partij Y] afgewezen.

4.34.
Nu de vorderingen ten aanzien van [Partij Y] zijn afgewezen, wordt [Partij X] veroordeeld in de kosten van [Partij Y] . De kosten worden begroot op:
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten x € 543,00) 
Totaal € 1.164,00

in de vrijwaringszaak 

4.35.
Nu in de hoofdzaak is beslist dat [Partij Y] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Partij X] wordt de vordering in vrijwaring afgewezen.

4.36.
[Partij Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Partij Z] worden begroot op:
 griffierecht € 79,00
 salaris advocaat € 543,00 (1 punt x € 543,00) 
Totaal € 622,00

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

4.37.
De nakosten, waarvan [Partij Z] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.ECLI:NL:RBMNE:2018:3938