Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 130125 rb past Rotterdamse Schaal toe bij bepaling smartengeld vanwege groepsverkrachting, € 15.000,00

RBOBR 130125 rb past Rotterdamse Schaal toe bij bepaling smartengeld vanwege groepsverkrachting, € 15.000,00

De aard en ernst van het gepleegde strafbare feit.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groepsverkrachting. Verdachte was destijds 17,5 jaar oud. Het slachtoffer, een dakloze en kwetsbare 33-jarige vrouw, zat ’s nachts alleen in het park. Verdachte en zijn mededader hebben haar benaderd, ingesloten, onder haar armen gepakt en mee naar een grasveld gesleept. Zij is vervolgens tegen de grond gedrukt en geslagen, haar mond werd dichtgedrukt zodat zij niet om hulp kon schreeuwen en vervolgens is zij op brute wijze meerdere malen en in meerdere rondes verkracht door verdachte en zijn mededaders, zowel vaginaal als anaal.

Verdachte heeft door zo te handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verkrachting heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer gehad en heeft dat nu nog steeds, zo is ter terechtzitting gebleken uit de woorden van de officier van justitie en haar raadsman.

Het behoeft daarnaast geen betoog dat een dergelijke verkrachting - in de nacht, in een openbaar park - gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en gevoelens van onveiligheid in het bijzonder bij vrouwen.

Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en zich enkel bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent verdachte dit aan.

De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Wat betreft de persoon van verdachte, heeft de rechtbank gekeken naar de rapportages die over hem zijn opgemaakt en hetgeen daarover ter terechtzitting is opgemerkt. Verdachte is psychologisch onderzocht door E. Crombach. Van dit onderzoek is door haar op 9 juli 2024 rapport uitgebracht. Er komen onvoldoende aanwijzingen voor een verstandelijke handicap naar voren en er is geen psychische stoornis vastgesteld. Wel is en was er ten tijde van het ten laste gelegde bijkomende problematiek in de vorm van onder andere problemen met acculturatie. Gelet op de ontkennende houding van verdachte, kan niet worden beoordeeld of en zo ja, in welke mate, deze problematiek heeft doorgewerkt. Er is tijdens het onderzoek weinig zicht gekregen op de persoonlijkheid van verdachte. Het is niet zeker of zijn kalenderleeftijd kloppend is. Omdat verdachte nog veel hulp nodig heeft bij het functioneren in de Nederlandse maatschappij en hij nog graag onderwijs wil volgen, lijkt het minderjarigenstrafrecht het meest passend. Omdat er geen sprake lijkt te zijn van een stoornis of verstandelijke handicap, is behandeling niet geïndiceerd. Voor een gunstige ontwikkeling van verdachte is begeleiding en ondersteuning bij zijn verdere integratie in Nederland wel van belang. Naast praktische ondersteuning kan hierbij ook gedacht worden aan seksuele voorlichting en educatie over seksuele normen en waarden in Nederland.

Ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport uitgebracht. In het meest recente rapport van 15 november 2024 wordt naar voren gebracht dat het zorgwekkend is dat [verdachte] zegt zich niets meer te herinneren van de onderhavige verdenking. De hoeveelheid alcohol (drie blikken bier) maakt het – ook volgens het psychologisch onderzoek – onwaarschijnlijk dat dit heeft geleid tot geheugenverlies. Mogelijk speelt schaamte hierbij een rol. De Raad ziet in de houding van verdachte gedurende de onderzoeken mogelijkheden om [verdachte] te begeleiden en hem te ondersteunen richting zijn toekomst. [verdachte] heeft een sterke wens tot een beter leven. De Raad vindt het dan ook passend dat er begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt ingezet voor de maximale duur van twee jaar. Als onderdeel van dit begeleidingstraject, acht zij ITB-CRIEM passend. Gezien de leeftijd van verdachte is volwassenenreclassering overwogen, maar acht de Raad jeugdreclassering meer passend omdat verdachte iemand nodig heeft die naast hem staat, hem aan de hand neemt en praktische en pedagogische zaken kan regelen waarbij er outreachend te werk kan worden gegaan. De Raad ziet onvoldoende aanleiding voor een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel en onvoldoende mogelijkheden voor een GBM. Alles overwegende, adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

De strafoplegging.

Omdat verdachte ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Binnen het jeugdstrafrecht wordt bij het bepalen van de straf veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Doorgaans wordt bij een verkrachting, zoals in deze strafzaak aan de orde is, een onvoorwaardelijke jeugddetentie als uitgangspunt genomen. Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. De rechtbank houdt vervolgens in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zoals het feit dat het een groepsverkrachting betreft, de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer, de mate en de ernst van het gebruikte geweld en de bijzonder vernederende setting. Het slachtoffer is ’s nachts, in een verlaten park, mishandeld en daarna zowel vaginaal als anaal verkracht en vervolgens als oud vuil achtergelaten.

Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat in beginsel een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden passend is. Dat niet kan worden vastgesteld of en in welke mate er geweld door verdachte is gebruikt doet hier, gezien het karakter van het feit, naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Immers, het feit is tezamen en in vereniging gepleegd en vaststaat dat verdachte deel uitmaakte van de eerste groep van drie mannen die hevig geweld hebben toegepast om het slachtoffer te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen.

Anderzijds heeft de rechtbank ook oog voor de jeugdige leeftijd en achtergrond van verdachte. Ook heeft het gebrek aan toezicht op en begeleiding van verdachte, die als alleenstaande minderjarige vreemdeling in Nederland verblijft, mogelijk een rol gespeeld bij de totstandkoming van de delicten.

De rechtbank zal van voornoemde straf een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Naast oplegging van de voorwaarden die door de Raad in het advies van 15 november 2024 zijn opgenomen, zal de rechtbank bepalen dat verdachte wordt verplicht zich te melden bij de jeugdreclassering en wordt verplicht de aanwijzingen die hem worden gegeven op te volgen. Aan het toezicht op alcoholgebruik wordt verbonden dat verdachte verplicht is mee te werken aan urinecontroles als dit van hem wordt gevraagd.

Omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en omdat er tot op heden onvoldoende zicht is op de totstandkoming van het delict en de risicofactoren die hierin een rol hebben gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat er - zolang er geen setting met beschermende factoren aanwezig is - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van de materiële schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, in dat verband een redelijk en billijk bedrag te bepalen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.

Wat betreft de vordering tot vergoeding van immaterieel geleden schade heeft de benadeelde partij zonder meer recht op toekenning van een hoog schadebedrag. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de hoogte daarvan.

De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de hoofdelijkheid te bepalen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in de vergoeding van de reiskosten. De overige materieel gestelde toekomstige kosten zijn op dit moment niet voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immaterieel geleden schade, is de vordering uiterst summier onderbouwd. Het toe te wijzen bedrag dient aanzienlijk te worden gematigd.

Beoordeling.

Materiële schade.

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade, € 44,55 aan reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overige onderdelen van de vordering tot vergoeding van materieel geleden schade, omdat deze posten niet nader zijn onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade.

Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade passend is. De immateriële schade is verder enigszins onderbouwd met een onderliggend stuk dat ziet op de klachten van/psychische gevolgen voor benadeelde en de geindiceerde behandeltrajecten.

De rechtbank heeft acht geslagen op “De Rotterdamse Schaal” en aansluiting gezocht bij de categorie toekenning van smartengeld zonder aangetoond letsel bij seksuele misdrijven, specifiek verkrachting. Het toe te wijzen bedrag ligt meestal tussen € 4.000,- en € 12.500,-. Gelet op de omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 15.000,- billijk en wijst zij de vordering tot dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.

De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 (immaterieel) en 19 maart 2024 (materieel) tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De rechtbank ziet in de leeftijd van verdachte aanleiding om, voor het geval verdachte niet voldoet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de op te leggen schadevergoedingsmaatregel, het aantal dagen gijzeling op nul te stellen. Rechtbank Oost-Brabant 13 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:131