Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 231220 hoofdelijke aansprakelijkheid na mishandeling; geen causaal verband tussen mishandeling en oogproblematiek na oogkasfractuur (2)

RBROT 231220 hoofdelijke aansprakelijkheid na mishandeling; geen causaal verband tussen mishandeling en oogproblematiek na oogkasfractuur

2.De feiten
2.1.
Op 26 juli 2013 heeft er een confrontatie plaatsgevonden in een park in Rotterdam tussen [naam eiser] enerzijds en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] anderzijds.

2.2.
Na de confrontatie is [naam eiser] naar de spoedeisende hulp (SEH) gebracht. Daar is vastgesteld dat hij als letsel in ieder geval een gebroken linker oogkas, een gebroken neus en een bloeduitstorting onder zijn borstbeen had.

Ten aanzien van het strafrechtelijk traject van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]

2.3.
Bij onherroepelijk vonnis van 4 oktober 2013 is bewezen verklaard dat [naam gedaagde 1] op 26 juli 2013 jegens [naam eiser] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. [naam gedaagde 1] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 126 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij [naam eiser] is toegewezen tot een bedrag van € 3.140,00. Van dit bedrag is € 3.000,00 toegekend als vergoeding voor immateriële schade en € 140,00 als vergoeding voor materiële schade.

2.4.
Het bedrag van € 3.140,00 is aan [naam eiser] voldaan.

2.5.
Bij strafbeschikking van 7 april 2014 is aan [naam gedaagde 2] in verband met het voorval op 26 juli 2013 een taakstraf van 80 uur opgelegd.

Ten aanzien van het medisch traject van [naam eiser]

2.6.
Bij de stukken bevinden zich onder meer de volgende brieven van behandelaars:

- een brief van arts-assistent [naam 1] en vaatchirurg [naam 2] van 28 juli 2013 aan [naam eiser] met – voor zover relevant – de volgende inhoud:

“Bovengenoemde patiënt zagen wij heden op de Spoedeisende Hulp.

(…)

Lichamelijk onderzoek:

A: (…) flinke hematoom linker orbita

(…)

D: EMV max, pupil rechts reageert op licht, links geen uitval van het zicht, pupil reageert goed op licht isocoor aan rechts

E: Forse zwelling linker orbita en oog, schaafwonden en zwelling voorhoofd links, bloed in slijm uit neus, geen bloed uit oren, drukpijn sternum, verder geen afwijkingen.

Aanvullend onderzoek:

(…)

CT-cerebrum: fractuur orbita links en os nasale, tevens impressie van het os maxilaris

Additioneel sternum opname: geen fractuur”

- een brief van 19 december 2013 van kaakchirurg [naam 3] van het Maasstad Ziekenhuis aan de huisarts van [naam eiser] met een cc aan de afdeling kaakchirurgie van Erasmus MC, met – voor zover relevant – de volgende inhoud:

“Graag verwijs ik u bovengenoemde patiënt in verband met persisterende klachten van dubbelzien na een eerder doorgemaakte orbitabodemfractuur.

Op 29 juni 2013 zag ik patiënt voor het eerst na een opgelopen aangezichtsletsel, waarbij dubbelbeelden ontstonden.

Bij onderzoek :

Bij onderzoek was er een evidente fractuur van de linker orbitabodem met depressie, zonder dat hier een duidelijke elevatiebeperking van de oogspieren kon worden opgemerkt.

Beloop :

Bij poliklinische vervolgafspraken bleek er echter geleidelijk aan toch een geringe elevatiebeperking van het linker oog te ontstaan, waardoor patiënt op 26 september 2013 is geopereerd.

Hierbij is de orbitabodem vrijgemaakt en het kleine defect overbrugd met een PDS-plaatje.

Aanvankelijk leek patiënt goed te herstellen, maar heden zag ik hem opnieuw op de polikliniek in verband met het persisteren van dubbelbeelden.

Graag zou ik u willen verzoeken de behandeling van patiënt over te nemen.”

- een brief van 4 maart 2014 van de arts-assistent oogheelkunde [naam 4] en oogarts [naam 5] van de afdeling oogheelkunde van het Erasmus MC, met – voor zover relevant – de volgende inhoud:

“Op 27-01-2014 zag ik dhr. [naam eiser] , (…) op de polikliniek Oogheelkunde in verband met dubbelbeelden bij omhoog kijken.

Voorgeschiedenis :

20-06-2013: Orbitabodem fractuur (links).

26-09-2013: OK: PDS orbitabodem in verband met elevatie beperking (Maasstad ZH).

(…)

Conclusie en beleid :

“Status na orbitafractuur waarvoor elders OK (09-2013) met rest milde elevatie en depressie beperking OS. Wij hebben patiënt doorverwezen naar onze orthoptist.”

- op 2 april 2014 heeft [naam eiser] een orthoptisch onderzoek gehad. Het hiervan opgemaakte onderzoeksblad luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Voorgeschiedenis:

29-06-2013 orbitabodem fractuur links

Tussentijdse anamnese :

Afname dubbelbeelden, gaat goed. Dhr merkt in beneden blik nog wel dubbelbeelden. Wil een bril want kan dichtbij niet zo goed zien, lezen lukt niet.

(…)

Orthoptische conclusie en beleid :

Goed herstel na orbitabodemfractuur. Presbyopie wv brilrecept mee S+2.00 (event bij hema/kruidvat).

Rev op indicatie (ook na overleg [naam 4] ).”

- een brief van 5 april 2016 van arts-assistent oogheelkunde [naam 4] van het Erasmus MC aan de (voormalig) advocaat van [naam eiser] , met – voor zover relevant – als inhoud:

“Als antwoord op uw vragen:

Wij hebben patiënt niet gezien direct na het trauma van 26-07-2013. Hij is elders eerst behandeld en pas bijna een jaar later bij ons. Daarom is niet direct te zeggen dat de afwijkingen zijn ontstaan ten gevolge van een mishandeling.

Bij ons was sprake van een goed herstel na orbitabodemfractuur als gevolg van oogtrauma. Er was een spoor depressie en spoor elevatiebeperking OS (objectieve bevindingen) met nog goede visus en goed binoculair enkelzien (subjectieve bevindingen). Verder was er sprake van presbyopie waarvoor wij patiënt een brilrecept meegaven.

Bij controle op 02-04-2014 vermeldde patiënt dat er een afname was van de dubbelbeelden. In benedenblik werden nog wel dubbelbeelden aangegeven. Wij hebben geen vervolgafspraak meer gemaakt. Waarschijnlijk zal de (oogheelkundige) medische toestand zeer traag herstellen. Mede daarom is het heel lastig om een termijn hieraan te koppelen.”

3.Het geschil
3.1.
[naam eiser] vordert - samengevat en zakelijk weergegeven en na wijziging van eis - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

te verklaren voor recht dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [naam eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling die heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013 en wel op grond van onrechtmatige daad;

[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [naam eiser] tegen bewijs van finale kwijting te betalen een bedrag van € 22.414,52 als schadevergoeding, of zoveel als de rechtbank redelijk acht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2013;

[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 7.500,00, of zoveel als de rechtbank redelijk acht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2013;

[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.
[naam eiser] legt aan zijn vorderingen – kort samengevat – het volgende ten grondslag. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn aansprakelijk op grond van een onrechtmatige daad voor de (letsel)schade die [naam eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op 26 juli 2013. Als gevolg van de mishandeling heeft [naam eiser] een gebroken linker oogkas en blijvend beperkt zicht van zijn linkeroog. Daarnaast was er op 26 juli 2013 sprake van kaakletsel waardoor [naam eiser] een blijvend verdoofd gevoel in zijn kaak is blijven houden. Voorts heeft [naam eiser] psychische klachten als gevolg van de mishandeling. De door [naam eiser] geleden (materiële en immateriële) schade betreft € 25.554,52. Na aftrek van het door [naam eiser] reeds ontvangen bedrag van € 3.140,00 als schadevergoeding, resteert het gevorderde bedrag van € 22.414,52.

3.3.
Het verweer van [naam gedaagde 1] strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.

3.4.
Het verweer van [naam gedaagde 2] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser] met veroordeling van [naam eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten van € 157,00, dan wel – indien betekening van dit vonnis plaatsvindt – van € 239,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis.

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling
4.1.
Tegen de (geringe) wijziging van eis is door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht de wijziging van eis ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal dan ook recht doen op de vorderingen zoals die na wijziging van eis zijn komen te luiden.

Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]

4.2.
Het strafvonnis van 4 oktober 2013 is door partijen niet als productie in deze procedure overgelegd. Tussen partijen is echter niet in geschil dat door de strafrechter is bewezen verklaard dat [naam gedaagde 1] op 26 juli 2013 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd jegens [naam eiser] . Deze bewezenverklaring levert op de voet van art. 161 Rv in deze civiele procedure dwingend bewijs op. Daartegen staat, zo volgt uit art. 151 lid 2 Rv, tegenbewijs [naam gedaagde 1] . [naam gedaagde 1] heeft echter de inhoud van de bewezenverklaring niet betwist. Evenmin heeft hij betwist dat [naam eiser] als gevolg van de geweldpleging het door hem gestelde letsel van een gebroken linker oogkas en een gebroken neusbeen heeft opgelopen.

[naam gedaagde 1] heeft zich aldus onrechtmatig jegens [naam eiser] gedragen.

4.3.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 2] heeft [naam eiser] het volgende aangevoerd. [naam gedaagde 2] heeft [naam eiser] achtervolgd nadat hij was weggerend en hij heeft [naam eiser] daarna met geweld tegen de grond gewerkt. Vervolgens heeft hij [naam eiser] vastgehouden om de inmiddels gearriveerde [naam gedaagde 1] de gelegenheid te bieden om [naam eiser] verder te slaan en te schoppen. [naam eiser] heeft aldus het door hem gestelde letsel mede door toedoen van [naam gedaagde 2] opgelopen. [naam gedaagde 2] is hiervoor ook veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur in een zogenoemde TOM- zitting. Er bestaat een zodanige mate van samenhang tussen het handelen van [naam gedaagde 2] en dat van [naam gedaagde 1] dat daarmee sprake is van gezamenlijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 lid 1 BW.

4.4.
[naam gedaagde 2] betwist dat hij aansprakelijk is voor de gestelde door [naam eiser] geleden schade als gevolg van mishandeling op 26 juli 2013. Hij stelt dat hij zich afzijdig heeft gehouden en nooit de bedoeling heeft gehad om letsel aan [naam eiser] toe te brengen. Hij stelt ook dat het letsel van [naam eiser] is toegebracht door [naam gedaagde 1] en niet door hem. De strafbeschikking die aan hem is opgelegd, levert geen dwingende bewijskracht op zoals bedoeld in artikel 161 Rv. Deze strafbeschikking kan slechts meewegen bij de beoordeling van de rechtbank ten aanzien van de aansprakelijkheid. [naam gedaagde 2] heeft de strafbeschikking ook niet geaccepteerd om schuld te erkennen maar enkel en alleen om daarmee de (straf)zaak voortvarend af te doen. [naam gedaagde 2] is in het kader van de strafbeschikking niet bijgestaan door een advocaat.

4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 6:166 lid 1 BW volgt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Dit criterium impliceert, zoals volgt uit de toelichting op voormeld artikellid, dat alleen hij aansprakelijk kan zijn die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals die in concreto is geleden.

Op [naam eiser] rust de bewijslast van zijn stellingen ter zake.

Uit de door [naam eiser] overgelegde verklaringen van getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] over het voorval die zijn afgelegd ten overstaan van de politie kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden opgemaakt. [naam eiser] rende weg nadat hij was belaagd door [naam gedaagde 1] . [naam gedaagde 2] rende achter [naam eiser] aan en werkte hem tegen de grond en hield hem aldaar in bedwang. Direct daarna kwam [naam gedaagde 1] aangerend en begon hij [naam eiser] met kracht te slaan terwijl [naam gedaagde 2] hem vasthield. Vervolgens maakten [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zich uit de voeten terwijl zij [naam eiser] gewond achter lieten. Uit geen van de getuigenverklaringen volgt dat [naam gedaagde 2] op enig moment heeft proberen te verhinderen dat [naam gedaagde 1] begon dan wel doorging met het slaan van [naam eiser] .

Uitgaande van voormelde gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat [naam gedaagde 2] gelet op de omstandigheden heeft moeten begrijpen dat hij door zijn handelen het gevaar heeft geschapen dat [naam gedaagde 1] wederom naar [naam eiser] zou toekomen en hem opnieuw zou gaan slaan nadat [naam gedaagde 2] hem tegen de grond had gewerkt, met (letsel)schade voor [naam eiser] tot gevolg. Tegenover voormelde gang van zaken heeft [naam gedaagde 2] geen andersluidende lezing gezet, behalve dan dat hij alleen achter [naam eiser] aanging en hem tegen de grond werkte om hem te kunnen overdragen aan de politie. Zelfs als dit inderdaad de bedoeling van [naam gedaagde 2] zou zij geweest, laat dit voormelde door de rechtbank getrokken conclusie onverlet.

In het licht van het voorgaande is er geen aanleiding om [naam gedaagde 2] toe te laten tot het leveren van tegenbewijs.

Aldus is de rechtbank van oordeel dat [naam gedaagde 2] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [naam eiser] en dat hij aansprakelijk is voor de (letsel)schade die [naam eiser] hierdoor heeft geleden.

4.6.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van [naam eiser] onder 1 worden toegewezen.

Ten aanzien van het causaal verband tussen de mishandeling en het letsel

4.7.
Een groot deel van de gevorderde schade ziet op schade als gevolg van (blijvend) letsel aan het linkeroog van [naam eiser] . Dit letsel bestaat met name uit dubbelzien met het linkeroog. Om tot toewijzing van deze gevorderde schade te komen, dient vast komen te staan dat het door [naam eiser] gestelde letsel aan zijn linkeroog het gevolg is van de mishandeling. Op [naam eiser] ligt, als degene die zich op het rechtsgevolg beroept, de plicht om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, waaruit dit causale verband volgt.

4.8.
[naam eiser] heeft ter onderbouwing van onder meer dit causale verband verslagen/brieven/overzichten van behandelend artsen overgelegd, zoals deze zijn weergegeven onder de vaststaande feiten.

4.9.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren beiden als verweer dat uit de door [naam eiser] overgelegde medische gegevens niet blijkt van het door hem gestelde blijvende oogletsel. Voorts stellen zij dat uit de door [naam eiser] overlegde medische gegevens volgt dat [naam eiser] op 20 juni 2013 al aangezichtsletsel aan zijn linkeroog had opgelopen waarmee hij zich op 29 juni 2013 tot de kaakchirurg had gewend. Indien en voor zover er al sprake is van ernstig oogletsel, was dit al aanwezig vóór de mishandeling op 26 juli 2013, aldus [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] .

4.10.
[naam eiser] heeft in reactie hierop aangevoerd dat er van moet worden uitgegaan dat er in de brieven van kaakchirurg [naam 3] en oogarts [naam 5] sprake is van een verschrijving, nu vast staat dat de breuk van de linker oogkas zich heeft voorgedaan als gevolg van de mishandeling op 26 juli 2013. Voordien waren er geen problemen met het linkeroog, maar was dit goed en gezond, aldus [naam eiser] .

4.11.
De rechtbank stelt vast dat de overgelegde medische informatie van kaakchirurg [naam 3] en oogarts [naam 5] in samenhang gelezen melding maakt van een breuk van de linkeroogkas bij [naam eiser] op 20 juni 2013 en het ontstaan van dubbelbeelden als gevolg hiervan waarvoor hij zich op 29 juni 2013 tot kaakchirurg [naam 3] heeft gewend. Voorts stelt de rechtbank vast dat uit het verslag van de SEH direct nadat de mishandeling had plaatsgevonden, blijkt dat sprake was van een breuk van de linker oogkas. Uit laatstgenoemde informatie volgt niet dat er ook sprake is van letsel aan het linkeroog zelf.

Op basis van genoemde informatie kan de rechtbank niet concluderen dat het door [naam eiser] gestelde letsel aan zijn linkeroog dat met name ziet op dubbel zien (uitsluitend) het gevolg is van de mishandeling op 26 juli 2013. Immers, uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat [naam eiser] dit letsel al had vóór de mishandeling en zich daarmee op 29 juni 2013 tot de kaakchirurg en daarna de oogarts heeft gewend.

Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat, zoals [naam eiser] stelt, sprake is van een verschrijving door beide artsen in die zin dat zij de verkeerde datum hebben vermeld van de breuk aan de linker oogarts en het consult bij kaakchirurg [naam 3] . Het lag echter op de weg van [naam eiser] om deze stelling met stukken te onderbouwen. Hierbij kan worden gedacht aan een bericht van de behandelend artsen [naam 3] en [naam 5] waarin zij de verschrijving bevestigen. Ook had [naam eiser] bijvoorbeeld het huisartsenjournaal uit de periode vóór 26 juli 2013 kunnen overleggen om hiermee te onderbouwen dat er vóór die datum geen sprake is geweest van oogletsel bij [naam eiser] . Dit alles is niet gebeurd, terwijl het onder 4.9 weergegeven verweer door gedaagden zowel bij conclusie van antwoord als bij conclusie van dupliek is gevoerd en [naam eiser] dus op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad om deze stukken alsnog in de procedure te brengen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens [naam eiser] geen verschoonbare verklaring gegeven voor het niet in het geding brengen van deze stukken noch is alsnog een uitdrukkelijk aanbod gedaan tot het overleggen van stukken ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van verschrijvingen.

4.12.
Het voorgaande in aanmerking nemende, heeft [naam eiser] zijn stelling dat er een causaal verband is tussen de mishandeling op 26 juli 2013 en zijn huidige oogletsel van dubbelzien onvoldoende onderbouwd. De in verband met dit letsel gevorderde schadeposten zullen reeds om die reden worden afgewezen. Het betreft in ieder geval de gevorderde schadeposten: levenslang een bril nodig (€ 2.500,00), levenslang hulp bij lezen (€ 2.500,00) en afkoop risico op blindheid € 12.500,00).

Ten aanzien van de (overige) gevorderde schade

4.13.
[naam eiser] vordert een vergoeding voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de mishandeling die [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] jegens hem hebben gepleegd. Bij de bepaling van de hoogte van schade uit een onrechtmatige daad is uitgangspunt dat de schadevergoeding het slachtoffer zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden. Dit beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Voor de vaststelling van de door [naam eiser] als gevolg van de mishandeling geleden schade dient derhalve een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de mishandeling en de hypothetische situatie bij het wegdenken daarvan.

4.14.
Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade gelden de gewone bewijsregels, maar daarbij is de rechter ingevolge art. 6:97 BW bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Deze bepaling geeft de rechter weliswaar de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht en bewijslast toe te passen.

4.15.
De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade liggen in beginsel op [naam eiser] . Aan [naam eiser] mogen in dit verband niet al te strenge eisen worden gesteld; het zijn immers [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] die aan hem de mogelijkheid hebben ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op wat hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft.

4.16.
Met inachtneming van het voorgaande, zal de rechtbank de door [naam eiser] gevorderde (resterende) schadeposten beoordelen.

Materiële schade

Medische kosten

4.17.
Als medische kosten wordt een bedrag van € 567,33 gevorderd. Dit betreft de som van het door [naam eiser] betaalde eigen risico voor de behandelingen/leveringen van de zorgverlener zoals weergegeven in het overzicht dat als productie 15 bij dagvaarding is overgelegd.

4.18.
Indien en voor zover de behandelingen/leveringen op oogletsel zien, stuit toewijzing van deze gevorderde bedragen af op hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het causaal verband heeft overwogen. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, kan voorts door de rechtbank niet worden vastgesteld of de omcirkelde eigen risicobedragen op pagina 6 en het laatste omcirkeld bedrag op pagina 5 onderaan van het overzicht in causaal verband staan met de mishandeling. Deze bedragen zullen dus ook niet als schade worden toegewezen.

4.19.
Aldus resteert het gevorderde door [naam eiser] betaalde eigen risico in verband met de ambulancerit op 26 juli 2013 van in totaal € 218,44. Nu deze post door gedaagden niet is betwist, zal dit bedrag als schadevergoeding in verband met gemaakte medische kosten worden toegewezen.

Pijnstilling

4.20.
Als kosten van pijnstilling wordt een bedrag van € 25,24 gevorderd. Als verweer wordt hiertegen door gedaagden aangevoerd dat [naam eiser] geen bewijsstukken ter onderbouwing heeft overgelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat [naam eiser] als gevolg van het door de mishandeling ontstane letsel van in ieder geval een gebroken linker oogkas, een gebroken neus en een bloeduitstorting onder zijn borstbeen, de nodige pijn heeft geleden en ter bestrijding hiervan pijnstilling heeft genomen. De kosten hiervan begroot de rechtbank op het door [naam eiser] gevorderde bedrag van € 25,24.

Ziekenhuisopname

4.21.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 140,00 als vergoeding van schade in verband met 5 dagen ziekenhuisopname.

4.22.
Gedaagden stellen dat deze post niet met stukken is onderbouwd. Namens [naam gedaagde 1] is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in aanvulling hierop gesteld dat uit het bericht van de SEH (prod. 12 bij dagvaarding) volgt dat [naam eiser] slechts 2 nachten in het ziekenhuis heeft doorgebracht. [naam eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard 4 of 5 nachten in het ziekenhuis te hebben gelegen. Namens [naam eiser] is verklaard dat er geen stukken zijn terug te vinden waar de gestelde 5 dagen op zijn gebaseerd.

4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het als productie 12 bij dagvaarding overgelegde bericht d.d. 28 juli 2013 van de SEH van Maasstad ziekenhuis kan het volgende worden opgemaakt. [naam eiser] is op 26 juli 2013 in het ziekenhuis opgenomen. Op pagina 2 staat bij de datum “27-7” vermeld “t/m morgen opgenomen blijven”. Dit betekent dus een opname tot 28 juli 2013. Nu er geen stukken door [naam eiser] in het geding zijn gebracht waar een andere duur van de ziekenhuisopname uit volgt, gaat de rechtbank uit van een ziekenhuisopname van 3 dagen. Partijen twisten niet over de hoogte van de vergoeding per dag van € 28,00. Als schadevergoeding in verband met ziekenhuisopname zal derhalve een bedrag van € 84,00 worden toegewezen.

Reiskosten

4.24.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 216,95 overeenkomstig de handgeschreven opgave die als productie 16 bij dagvaarding is overgelegd.

4.25.
Indien en voor zover de gevorderde reiskosten zien op vervoer naar afspraken in verband met oogletsel, stuit toewijzing van deze gevorderde bedragen af op hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het causaal verband heeft overwogen. Dit betreft de gevorderde reiskosten op 22 en 27 januari 2014, nu achter deze posten als reden “ogen” is vermeld.

[naam eiser] heeft, mede gelet op de betwisting hiervan door gedaagden, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de bezoeken aan cardioloog en uroloog in causaal verband staan met zijn letsel als gevolg van de mishandeling. De in verband hiermee gevorderde reiskosten zullen dus ook niet worden toegewezen. Het betreft de kosten genoemd bij 30 september, 22 oktober, 11 en 18 november en 23 december 2013, nu achter deze posten “’(echo) cardio” of “uroloog” staat|.

4.26.
Aldus resteren de reiskosten die gesteld zijn te zijn gemaakt in verband met ziekenhuisbezoeken wegens het kaakletsel op 5, 12, 21 augustus 2013, 16 en 26 september 2013, 15 oktober 2013, 17 december 2013, 20 en 29 januari, 18 februari en mei 2014.

Uit de door [naam eiser] als productie 16 overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat [naam eiser] ziekenhuisbezoeken in verband met kaakletsel heeft gehad op 16 september, 26 september, 15 oktober 2013, 20 januari, 29 januari en 18 februari 2014. Voor zover gedaagden tegen de voor deze bezoeken gevorderde reiskosten verweer hebben gevoerd is dit onvoldoende gemotiveerd. De in verband met deze bezoeken gevorderde reiskosten zullen derhalve worden toegewezen. Dit komt neer op een bedrag van in totaal € 71,88. De gevorderde reiskosten voor de overige hiervoor genoemde bezoeken worden als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Kledingschade

4.27.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 220,00 als vergoeding voor schade aan zijn kleding als gevolg van de mishandeling.

4.28.
In het licht van de betwisting door gedaagden is dit deel van de vordering onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Mede in aanmerking nemende dat in de aangifte van [naam eiser] niets is opgenomen over beschadigde kleding en hieruit dus ook niet valt op te maken op welke kleding [naam eiser] doelt, lag het op de weg van [naam eiser] om tenminste aan te geven welke kledingstukken waren beschadigd en/of met bloed besmeurd (en daardoor onherroepelijk beschadigd) als gevolg van de mishandeling en per kledingstuk de (aanschaf)waarde aan te geven. Dit heeft [naam eiser] nagelaten. De vordering zal als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd worden afgewezen.

Bril

4.29.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 175,00 als vergoeding voor het verloren gaan van zijn bril als gevolg van de mishandeling.

4.30.
In het licht van de betwisting door gedaagden is dit deel van de vordering onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Mede in aanmerking nemende dat in de aangifte van [naam eiser] niets is opgenomen over een bril die door de mishandeling verloren is gegaan en hieruit dus ook niet valt op te maken om wat voor soort bril (merk) het gaat, lag het op de weg van [naam eiser] om tenminste aan te geven wat voor bril hij op had tijdens de mishandeling en een indicatie van de (aanschaf)waarde te geven. De enkele verklaring tijdens de mondelinge behandeling dat hij de bril van zijn broer had gekregen en het een dure bril betrof, is onvoldoende. De vordering zal als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd worden afgewezen.

Huishoudelijke hulp

4.31.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 300,00 omdat hij na de mishandeling 6 weken huishoudelijke hulp nodig heeft gehad à € 50,00 per week. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [naam eiser] verklaard dat er na de mishandeling dagelijks mensen waren die hem hielpen in het huishouden en dat hij hen daar niet voor betaalde.

4.32.
Als uitgangspunt voor het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Bij letselschade kan echter worden afgeweken van dit uitgangspunt dat slechts concreet geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. In het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2008, LJN: BE9998, heeft de Hoge Raad overwogen dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien deze werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.

4.33.
Het voorgaande in aanmerking nemende, lag het op de weg van [naam eiser] , mede in aanmerking nemende het verweer van gedaagden dat [naam eiser] zijn gevorderde schade niet heeft onderbouwd, om te onderbouwen dat het in de situatie waarin hij verkeerde normaal en gebruikelijk was dat de huishoudelijke werkzaamheden door professionele voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners werden verricht. Het lag dus onder andere op de weg van [naam eiser] om inzicht te geven in zijn (thuis)situatie teneinde te kunnen beoordelen of het voor de hand lag dat de huishoudelijke werkzaamheden door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners werden verricht. Nu [naam eiser] dit heeft nagelaten, zal deze gevorderde schade worden afgewezen.

Toekomstige schade

4.34.
[naam eiser] vordert een (totaal)bedrag van € 410,00 in verband met een mogelijk toekomstige oogkasoperatie en reiskosten in verband met die operatie.

4.35.
Naar aanleiding van het door gedaagden gevoerde verweer, is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling namens [naam eiser] verklaard dat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat een operatie in de toekomst noodzakelijk is.

4.36.
Het lag op de weg van [naam eiser] om, mede gelet op de betwisting door gedaagden, aan de hand van stukken minst genomen aannemelijk te maken dat er in de toekomst schade zal intreden die het gevolg is van de mishandeling. Bij gebreke hiervan zal deze vordering als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd worden afgewezen. Aan het bewijsaanbod van [naam eiser] komt de rechtbank dan niet meer toe.

Immateriële schade

4.37.
Onder verwijzing naar de Smartengeldgids van de ANWB stelt [naam eiser] dat een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade in verband met ernstig oogletsel, fracturen aan oogkas, neusbeen en kaak, gevoelloosheid deel van het gezicht, ribkneuzingen en psychische klachten passend is. Omdat reeds een bedrag van € 3.000,00 is voldaan door [naam gedaagde 1] , resteert als vordering een bedrag van € 3.000,00. Gedaagden achten het reeds betaalde bedrag van € 3.000,00 passend.

4.38.
[naam eiser] heeft in de dagvaarding voor de onderbouwing van dit deel van de vordering verwezen naar de uitspraken 754, 810 en 813 uit de Smartengeldgids. Nadat [naam gedaagde 1] bij conclusie van antwoord heeft aangegeven dat [naam eiser] terecht verwijst naar de nummers 754 en 810 van de Smartengeldgids omdat daarin vergoedingen voor immateriële schade van € 2.342 (nr. 754) en € 2.425,00 (nr. 810) worden toegekend, wijst [naam eiser] bij conclusie van repliek op uitspraak 1829 uit deze gids.

Laatstgenoemde uitspraak betreft een zaak die volgens gedaagden niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. In die zaak ging het, aldus gedaagden, om een al 1,5 jaar durend arbeidsconflict dat uiteindelijk naast een verbrijzeld jukbeen en breuken in de oogkas tot PTSS heeft geleid bij het slachtoffer en tot een gedwongen verkoop van zijn woning.

4.39.
De rechtbank overweegt als volgt. Smartengeld is bedoeld om de benadeelde genoegdoening en compensatie te bieden voor wat hem is aangedaan. Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, waarbij het gaat om de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Daarbij moet worden aangesloten bij de bedragen die door de rechter in Nederland plegen te worden toegekend in vergelijkbare gevallen.

4.40.
Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag neemt de rechtbank in aanmerking dat aan [naam eiser] bewust letsel is toegebracht en dat hij, nu gedaagden in de meerderheid waren, geen schijn van kans maakte om aan hen te ontkomen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [naam eiser] als gevolg van de mishandeling een gebroken linker oogkas, een gebroken neus en een bloeduitstorting onder zijn borstbeen had, dat hij hiervoor enige dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en ook nadien nog geruime tijd last van heeft gehad. Ten aanzien van het overige door [naam eiser] genoemde fysieke letsel is niet komen vast te staan dat dit een gevolg is van de mishandeling.

Ten aanzien van de gestelde psychische klachten geldt dat het op de weg van [naam eiser] lag om, naar aanleiding van het door gedaagden gevoerde verweer, met stukken te onderbouwen dat hij psychische klachten heeft en dat deze het gevolg waren van de mishandeling. Nu [naam eiser] dit niet heeft gedaan, zullen de gestelde psychische klachten niet als klachten als gevolg van de mishandeling worden meegenomen bij het bepalen van de door [naam eiser] geleden immateriële schade als gevolg van het ongeval.

Alles in aanmerking nemende, waaronder vergelijkbare gevallen in de Smartengeldgids van de ANWB, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 3.000,00 passend.

Buitengerechtelijke kosten

4.41.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 7.500,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Hij wijst er hierbij op dat hij weliswaar een toevoeging heeft gekregen, waarbij aan hem geen eigen bijdrage werd opgelegd, maar dat deze toevoeging volgens de geldende regelgeving zal worden ingetrokken indien [naam eiser] een groter bedrag dan de helft van diens heffingsvrije vermogen krijgt als compensatie voor de door hem geleden schade. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [naam eiser] verklaard dat de helft van het heffingsvrije vermogen neerkomt op een bedrag van ongeveer € 15.000,00.

4.42.
Gedaagden voeren als verweer dat uit de stellingen van [naam eiser] volgt dat hij geen kosten voor rechtsbijstand maakt, en er dus ook geen schade is die voor vergoeding in aanmerking komt.

4.43.
Naar de rechtbank begrijpt uit de stellingen van [naam eiser] zal de aan [naam eiser] verleende toevoeging pas kunnen worden ingetrokken als [naam eiser] een bedrag van meer dan € 15.000,00 ontvangt als schadevergoeding als gevolg van de mishandeling. Zoals volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal de toe te wijzen schadevergoeding ruim onder genoemd bedrag blijven. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de toevoeging niet wordt ingetrokken en [naam eiser] dus geen schade lijdt in de vorm van door hem aan zijn advocaat verschuldigde kosten. De vordering zal derhalve worden afgewezen.

4.44.
Uit het voorgaande volgt dat als vergoeding voor materiële schade in totaal een bedrag van € 399,56 (€ 218,44 + € 25,24 + € 84,00 + € 71,88) zal worden toegewezen. Als vergoeding voor immateriële schade zal een bedrag van € 3.000,00 worden toegewezen. In totaal zal derhalve een bedrag van € 3.399,56 worden toegewezen. Hiervan dient te worden afgetrokken het bedrag van € 3.140,00 dat al aan [naam eiser] is voldaan. Aldus resteert € 259,56.

4.45.
Tegen de gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 26 juli 2013 is geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen.

4.46.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen hoofdelijk worden veroordeeld om genoemd bedrag van € 259,56 aan [naam eiser] te betalen.

4.47.
Hoewel de vordering onder 1 van [naam eiser] zal worden toegewezen, geldt dat zijn vorderingen voor het overige, op toewijzing van een heel klein onderdeel van de gevorderde schadevergoeding na, zullen worden afgewezen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing
De rechtbank

5.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [naam eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling die heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013 en wel op grond van onrechtmatige daad;

5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 259,56, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 26 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,

5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 vermelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af. ECLI:NL:RBROT:2020:12304