Rb Arnhem 080808 werknemer valt bij afstappen vrachtwagen over onder dekzeil verscholen oneffenheid
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 080808 werknemer valt bij afstappen vrachtwagen over onder dekzeil verscholen oneffenheid
4. De feiten in de vrijwaringzaak
4.1. [werknemer], werknemer van Betonpomp, heeft op 22 augustus 2001
op grond van een overeenkomst tussen Betonpomp en Tonco beton gestort
op het terrein van Tonco in Utrecht.
4.2. De Algemene voorwaarden Van de vereniging van Ondernemingen van
Betonmortelfabrikanten in Nederland voor het verpompen van betonmortel
(verder te noemen: de Algemene voorwaarden) maken deel uit van die
overeenkomst. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“Art. 1 - Definities
Het Pompbedrijf: het betonpompbedrijf dat het verrichten van
pompdiensten aanbiedt respectievelijk overeengekomen is pompdiensten te
verrichten.
De opdrachtgever: wederpartij van het Pompbedrijf.
(…)
Art. 5 - Uitvoeringswijze
a. Opdrachtgever dient er voor te zorgen dat elke pomp kan worden
opgesteld op een goed bereikbare en berijdbare, veilige plaats, zulks
ter beoordeling van het Pompbedrijf (…).
b. Opdrachtgever dient, in overeenstemming met het tussen partijen
terzake overeengekomene, kosteloos en in voldoende mate hulp te
verstrekken bij het opstellen van de pomp(en), het in overleg met het
Pompbedrijf leggen van de leidingen, het uitvoeren van de pompdiensten
en het verwijderen en schoonmaken van pomp(en) en leidingen, waarbij
het Pompbedrijf door Opdrachtgever wordt gevrijwaard van alle
aansprakelijkheid voor handelingen van het door Opdrachtgever
beschikbaar gestelde personeel.
Bedoelde hulp omvat in het bijzonder:
1. het ter beschikking stellen van hulpwerkkrachten, van hef-, transport- en ander nodig materieel;
2. het er voor zorgdragen dat de opstelling van de pomp(en) kan
geschieden op een verkeersveilige plaats en dat eventueel vereiste
vergunningen van de overheid of van derden verkregen zijn;
(…)
Art. 9 - Aansprakelijkheid voor schade
(…)
k. Opdrachtgever vrijwaart het Pompbedrijf tegen vorderingen uit
welken hoofde ook van derden die stellen schade te hebben geleden ten
gevolge van door het Pompbedrijf ten behoeve van de Opdrachtgever
verrichte diensten, behouden voor zover Opdrachtgever aantoont dat
Pompbedrijf in verhouding tot Opdrachtgever voor die schade
aansprakelijk is te houden en aan Opdrachtgever heeft te vergoeden.”
4.3. Bij aankomst bij Tonco op 22 augustus 2001 bleek dat de pompwagen
niet kon staan aan de achterzijde van het bedrijfspand van Tonco, waar
het beton moest worden gestort. [werknemer] heeft de pompwagen voor het
bedrijfspand van Tonco, aan de kant van de weg neergezet. Daarna heeft
hij de stempels van de pompwagen uitgedraaid: twee aan elke zijkant van
de wagen. Om de pomp aan te sluiten op de leidingen voor verder
transport naar de bouwplaats had hij een hulpstuk nodig, dat bovenop de
wagen lag. Hij is het trapje aan de achterkant van de pompwagen
opgeklommen. Toen hij met het hulpstuk in zijn hand van het trapje
afstapte, is hij met zijn rechtervoet op de rand van het deksel van een
afwateringsput gestapt, dat enigszins verzonken in het wegdek lag. Het
wegdek ter plaatse was op het moment dat hij van de wagen afstapte
afgedekt met een dekzeil, dat het putdeksel aan het zicht onttrok.
4.4. Bij de afstap van de auto op de rand van het putdeksel heeft
[werknemer] zijn rechtervoet verzwikt en is hij gevallen. Hij heeft
daarbij letsel opgelopen, waardoor hij arbeidsongeschikt geworden is.
Hij heeft zowel Betonpomp als Tonco aansprakelijk gesteld voor zijn
schade.
5. De vordering en het verweer in de vrijwaringzaak
5.1. Betonpomp vordert dat de kantonrechter bij het in de hoofdzaak
met rolnummer 423281 / CV EXPL 05-7836 door de kantonrechter alhier uit
te spreken vonnis Tonco bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal
veroordelen om aan Betonpomp tegen behoorlijk bewijs van kwijting te
betalen:
a. al hetgeen waartoe Betonpomp als gedaagde in de hoofdzaak bij dat
vonnis voornoemd ten behoeve van [werknemer] als eiser in die hoofdzaak
mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente en proceskosten;
b. alle aan de zijde van Betonpomp gemaakte en nog te maken kosten van
rechtskundige bijstand, verhaal en verweer in en buiten die hoofdzaak
en deze vrijwaringzaak, gemaakt en nog te maken in verband met de
jegens Betonpomp gerichte en eventueel nog te richten aanspraken op
vergoeding van schade, voortvloeiende uit het onderhavige voorval,
vermeerderd met de proceskosten en de wettelijke rente vanaf de
betaaldatum van die kosten van rechtsbijstand aan de zijde van
Betonpomp, respectievelijk die proceskostenveroordelingen tot aan de
dag der algehele voldoening;
c. de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaringzaak
aan de zijde van Betonpomp, te voldoen binnen veertien dagen na
dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en (voor het geval
voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis
plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien
dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele
voldoening.
5.2. De vordering is - tegen de achtergrond van de hiervoor
weergegeven feiten - gegrond op de stelling, kort gezegd, dat Tonco, op
wier terrein [werknemer] werkzaam was, op grond van de overeenkomst met
Betonpomp gehouden was zorg te dragen voor en toezicht te houden op een
veilige opstelling van de betonpompwagen van [werknemer] en veilige
werkomstandigheden ter plaatse, en dat Tonco daarin tekortgeschoten is.
Tonco heeft [werknemer] aanwijzingen gegeven voor de opstelling van de
pompwagen en niet gewaarschuwd voor de aanwezigheid van een afvoerput,
waarvan het deksel iets verzonken ligt ten opzichte van de omliggende
bestrating, en Tonco heeft, terwijl [werknemer] op de pompwagen
geklommen was om een buis te pakken, een zeil op straat gelegd, dat het
putdeksel aan het oog onttrok.
5.3. Tonco voert gemotiveerd verweer. Het verweer zal voor zover nodig hierna worden besproken.
6. De beoordeling in de vrijwaringzaak
6.1. Het verweer van Tonco houdt in, samengevat weergegeven, dat van
[werknemer] de nodige voorzichtigheid en oplettendheid mocht worden
verwacht om de schade te voorkomen. De kans op het ontstaan van een
ongeval was verwaarloosbaar klein; de aanwezigheid van een afvoerput
maakt het wegdek niet onveilig of gevaarlijk. Ook was niet te voorzien
dat [werknemer] schade zou lijden in de orde van grootte als hij in de
hoofdzaak heeft gesteld. Betonpomp is kennelijk tekortgeschoten in het
geven van instructies en aanwijzingen voor het gebruik van de pompwagen
en in het treffen van voorzieningen om de schade te voorkomen, maar kan
de gevolgen daarvan niet op Tonco afwentelen. Tonco ziet niet in welke
maatregelen van haar hadden kunnen worden verwacht om het ongeval van
[werknemer] te voorkomen, afgezien van zeer verregaande maatregelen die
- omdat Tonco niet [werknemer]’ werkgeefster is, in redelijkheid niet
van haar kunnen worden gevergd. Indien Tonco al enig verwijt treft,
valt dit in het niet bij de - in deze vrijwaringprocedure - aan
Betonpomp toe te rekenen omstandigheden die tot het ontstaan van de
schade hebben bijgedragen. Ten slotte is [werknemer] geen derde als
bedoeld in artikel 9 onder k van de Algemene voorwaarden, maar dient in
de rechtsverhouding tussen Tonco en Betonpomp als werknemer van
laatstgenoemde met deze vereenzelvigd te worden, aldus Tonco.
6.2. Voorop moet staan dat het bepaalde in artikel 7:658 BW zich
ertegen verzet, dat de werkgever zijn zorgplicht voor een veilige
werkomgeving van de werknemer aan een derde overdraagt, en zijn
aansprakelijkheid voor de gevolgen van niet-nakoming van die
zorgplicht, op die derde afwentelt. Wel denkbaar is, dat in de
rechtsverhouding tussen Tonco en Betonpomp gronden worden gevonden voor
verhaal van (een deel van) de schadevergoeding waartoe Betonpomp op
grond van de niet-nakoming van die zorgplicht in de hoofdzaak wordt
veroordeeld. Dit zal hierna worden onderzocht.
6.3. Die rechtsverhouding wordt mede beheerst door de Algemene
voorwaarden. De regeling van artikel 5 Algemene voorwaarden houdt - in
het gegeven geval - in dat Tonco moet zorgen dat een veilige
opstelplaats voor de pompwagen beschikbaar is, en dat zij zo nodig
assistentie moet verlenen bij het uitvoeren van de werkzaamheden die
ter plaatse moeten worden uitgevoerd om het pompen van beton mogelijk
te maken (“het opstellen van de pomp(en), het in overleg met het
Pompbedrijf leggen van de leidingen, het uitvoeren van de pompdiensten
en het verwijderen en schoonmaken van pomp(en) en leidingen”). Uit het
over en weer gestelde blijkt, dat twee werknemers van Tonco, [de heer
A] en [de heer B] , tot dat doel aanwezig waren.
6.4. Over de precieze toedracht verschillen partijen in zoverre van
mening, dat Betonpomp, veronderstellenderwijs uitgaande van de
juistheid van het door [werknemer] in de hoofdzaak gestelde, stelt dat
[de heer A] aan [werknemer], die achter het stuur van de pompwagen zat,
met armgebaren strikte aanwijzingen heeft gegeven voor de opstelling
van de pompwagen, en dat [de heer A] en [de heer B] het zeil hebben
neergelegd terwijl [werknemer] op de betonpompwagen stond om een
hulpstuk te pakken (zie ook onder 4.1.13), waartegen Tonco aanvoert dat
[werknemer] heeft geholpen met het leggen van het zeil nadat hij de
stempels had uitgedraaid. De kantonrechter begrijpt dit verweer aldus,
dat na het uitdraaien van de stempels eerst het zeil is gelegd en
[werknemer] daarna op de pompwagen is geklommen.
6.5. Op dit punt overweegt de kantonrechter, dat Tonco haar verweer
niet heeft toegelicht met een beschrijving van de situatie ter plaatse
en van het manoeuvreren met de pompwagen. Het verweer is daarmee
onvoldoende concreet om te kunnen concluderen, dat [werknemer] of de
werknemers van Tonco het verzonken putdeksel reeds hebben opgemerkt of
hebben kunnen opmerken toen [werknemer] de wagen parkeerde. Het
manoeuvreren en de uiteindelijke keuze van de opstelplaats zijn dan ook
niet te beschouwen als omstandigheden die tot het ontstaan van de
schade hebben geleid.
6.6. Tonco stelt zich overigens op het standpunt dat de schade voor
risico van [werknemer] moet blijven. [werknemer] wist, althans behoorde
te weten, aldus Tonco, dat het putdeksel zich daar bevond, omdat hij
dat bij het uitdraaien van de stempels van de betonpompwagen
redelijkerwijs heeft moeten zien: één van de stempels kwam juist naast
de put te staan. [werknemer] heeft bij het plaatsen van de stempels
rondom de betonwagen gelopen, zodat hij zich van de feitelijke situatie
ter plaatse, waaronder het verlaagde putdeksel en de stoeprand, zonder
meer bewust is geweest. [werknemer] heeft daarna [de heer A] en [de
heer B] geholpen om het dekzeil op de grond te leggen.
6.7. Indien op grond van dit laatste als uitgangspunt geldt, dat
[werknemer] wist of kon weten van de aanwezigheid van de afvoerput op
die plaats, kan dat echter evenzeer worden aangenomen voor [de heer A]
en [de heer B]. Terwijl [werknemer] op de wagen klom om een hulpstuk te
pakken voor aansluiting op de leidingwagen, zijn zij, althans is een
van hen, [de heer A], daarbij blijven staan - zo volgt uit het over en
weer gestelde. [de heer A] stond er om zo te zeggen “met zijn neus
bovenop” toen [werknemer], met het tien kilo zware hulpstuk in de hand,
van de wagen afstapte en ten val kwam. Onbegrijpelijk is overigens het
verweer van Tonco, dat [werknemer] heeft geholpen met het neerleggen
van het zeil en daarbij het putdeksel heeft moeten zien, en dat hij het
putdeksel heeft moeten zien toen hij de betonwagen opklom omdat het
zeil toen nog niet op de grond lag (paragraaf 30 van de conclusie van
dupliek in vrijwaring).
6.8. Volgens Tonco is het hoogteverschil tussen het putdeksel en de
bestrating één centimeter. Zij verwijst naar een brief van HRM
Financiële Diensten te Montfoort aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar
AMEV van 17 juli 2003. Bij die brief zijn foto’s van het bewuste
putdeksel en de daaromheen liggende straatklinkers gevoegd. Op basis
van die foto’s gaat de kantonrechter ervan uit dat het hoogteverschil
groter is dan één centimeter, althans dat het groot genoeg is om het
gevaar dat iemand die daarop stapt zijn enkel verzwikt, reëel en
voorzienbaar te achten, en dat des te meer naarmate die stap vanaf een
hoger gelegen punt plaatsvindt. Nu de oneffenheid niet meer te zien was
doordat het dekzeil eroverheen gelegd was, had [de heer A] erop bedacht
moeten zijn dat [werknemer], die zich concentreerde op het verplaatsen
van het hulpstuk, zich van de aanwezigheid van die oneffenheid niet
tijdig bewust zou zijn. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van
de werknemers van Tonco zich ervan te vergewissen dat [werknemer] - die
niet beide handen vrij had - veilig van de wagen af kon stappen en zo
nodig hem daarbij behulpzaam te zijn. Wellicht was een enkele
waarschuwing op het juiste moment voldoende geweest. Tonco, althans [de
heer A], die daar kennelijk stond toe te zien (vergelijk paragraaf 15
van de dagvaarding in de hoofdzaak, door Betonpomp overgelegd als
productie 1 bij de dagvaarding in vrijwaring), heeft dat zonder goede
redenen nagelaten.
6.9. Dit nalaten valt aan te merken als een toerekenbare tekortkoming
van Tonco in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst,
meer in het bijzonder artikel 5 onder b Algemene voorwaarden, waarin
Tonco wordt verplicht het nodige te doen om Betonpomp in staat te
stellen veilig te kunnen werken. Ingevolge die bepaling, op grond
waarvan Tonco bovendien gehouden is Betonpomp te vrijwaren van
aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) handelingen van haar
personeel, en artikel 6:74 BW, is Tonco gehouden de schade die voor
Betonpomp het gevolg van de tekortkoming is, te vergoeden.
6.10. Vervolgens is de vraag aan de orde of de schade mede een gevolg
is van omstandigheden die aan Betonpomp kunnen worden toegerekend.
Tonco voert in dit verband aan, dat uit de feiten valt af te leiden dat
Betonpomp tekortgeschoten is in haar verplichting om [werknemer]
voldoende stevig schoeisel te verstrekken en hem te voorzien van een
juiste en volledige werkinstructie met betrekking tot de bij Tonco uit
te voeren werkzaamheden. Volgens Tonco is niemand van Betonpomp vooraf
ter plaatse geweest om de situatie te beoordelen, wat voldoende grond
oplevert voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid van de
werkinstructie van Betonpomp aan [werknemer]. Het ongeval en de schade
hadden kunnen worden voorkomen als Betonpomp in dezen aan haar
verplichtingen had voldaan.
6.11. Het verweer dat Betonpomp [werknemer] deugdelijk beschermende
schoenen had moeten verstrekken, is eerst bij dupliek gevoerd.
Betonpomp heeft daar niet meer op kunnen reageren, zodat de
kantonrechter eraan voorbij zal gaan.
6.12. Het verweer dat Betonpomp geen juiste of volledige
werkinstructie aan [werknemer] heeft gegeven is te vaag. Over de inhoud
van de werkinstructie is niets gesteld. Het enkele feit dat Betonpomp
niet vooraf de situatie bij Tonco is komen opnemen, leidt zonder nadere
toelichting - die niet is gegeven - niet tot de conclusie dat
[werknemer] onjuist of onvolledig is geïnstrueerd, en dat des te minder
waar partijen het er kennelijk over eens zijn, dat [werknemer] al
verscheidene keren ter plaatse had gewerkt.
6.13. In deze vrijwaringprocedure is niet gesteld of gebleken, dat de
betonpompwagen een gebrek had dat mede de oorzaak is van het ongeval
dat [werknemer] is overkomen en daarmee van zijn schade. De conclusie
luidt dan ook dat de schade voor het geheel het gevolg is van
omstandigheden die aan Tonco kunnen worden toegerekend, zodat de
vordering van Betonpomp toewijsbaar is. Het onder b van het petitum
gevorderde is echter onvoldoende toegelicht en te onbepaald om voor
toewijzing in aanmerking te komen, zodat dit zal worden afgewezen. LJN BE9229