Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zutphen 071107 val van ladder verdeling aansprakelijkheid tussen inlener en uitzendbureau

Rb Zutphen 071107 val van ladder verdeling aansprakelijkheid tussen inlener en uitzendbureau
5.4.  Vervolgens komt de vraag aan de orde of [gedaagde] Start – en daarmee Nationale Nederlanden – op grond van het bepaalde in artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst dient te vrijwaren voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn functie lijdt. [gedaagde] heeft als verweer opgeworpen dat hij Start op grond van dit artikel slechts dient te vrijwaren voor aansprakelijkheden gebaseerd op handelen of nalaten van [naam]. Ter comparitie heeft Nationale Nederlanden hiertegenover gesteld dat het algemeen bekend is dat een inleenovereenkomst een bepaling bevat die strekt tot aansprakelijkheid van de inlener en vrijwaring van het uitzendbureau en dat [gedaagde] miskent dat artikel 19 lid 1 mede ziet op schade die is ontstaan aan de werknemer zelf. Nationale Nederlanden kan niet worden gevolgd in haar stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat in een inleenovereenkomst altijd een dergelijke ruime aansprakelijkheidsverdeling is opgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het een notoir feit is, die ieder normaal ontwikkeld mens kent of uit voor ieder toegankelijke bronnen kan kennen, dat een dergelijke ruime aansprakelijkheidsverdeling standaard wordt opgenomen in een inleenovereenkomst. Evenmin wordt Nationale Nederlanden gevolgd in haar stelling dat ook deze schade onder de reikwijdte van artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst dient te vallen. In artikel 19 is een verdeling van de aansprakelijkheid gegeven voor schade ontstaan door handelen of nalaten van de werknemer. In artikel 7:658 BW is de zorgplicht – de aansprakelijkheid – van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer opgenomen. Uit de bewoording van artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst volgt niet dat ook deze zorgplicht onder dit artikel valt, terwijl door Nationale Nederlanden niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is gesteld dat zulks de bedoeling van partijen bij het aangaan van de inleenovereenkomst was.

5.5.  Nationale Nederlanden heeft ter comparitie naast artikel 19 van de inleenovereenkomst ook een beroep gedaan op artikel 7:658 BW. Nu zowel de werkgever – Start – als de inlener – [gedaagde] – aansprakelijk zijn uit hoofde van artikel 7:658 BW, zijn zij op grond van het bepaalde in artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden. [gedaagde] heeft echter betwist dat Nationale Nederlanden in de rechten van Start is gesubrogeerd en dat door Nationale Nederlanden reeds een bedrag van € 34.813,05 is uitgekeerd. Ter comparitie is namens Nationale Nederlanden gesteld dat de schaderegeling met [naam] nog gaande is, maar dat zij uit hoofde van subrogatie voorschotten heeft uitgekeerd. Zij heeft echter nagelaten die stelling nader met bewijsstukken te onderbouwen. Gelet op de gemotiveerde betwisting, zal Nationale Nederlanden in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte nader op dit punt uit te laten, door overlegging van betalingsbewijzen en door overlegging van bescheiden waaruit blijkt dat zij als verzekeraar is gesubrogeerd in de rechten van Start. [gedaagde] zal op die akte bij antwoord-akte kunnen reageren.
LJN BC0982