Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 290118 kort geding; voorschotverzoek grotendeels afgewezen; oordeel over vervolgtraject

Rb Den Haag 290118 kort geding; voorschotverzoek grotendeels afgewezen; kosten buiten rechte toegewezen; oordeel over vervolgtraject

2.15. 
Aegon heeft de voertuigschade van € 10.028,06 (inclusief btw), de kosten voor vervangend vervoer en de repatriëringskosten van de auto vergoed. Daarnaast heeft Aegon op 29 mei 2017 toegezegd een voorschot van € 3.000,- aan [ eiser ] te zullen uitkeren op de door hem geleden schade. Dit voorschot is op 26 juli 2017 betaald. 

2.16. 
In opdracht van (de advocaat van) [ eiser ] heeft dhr. mr. M.R. Coehoorn, verzekeringsarts RGA bij MediThemis (hierna: Coehoorn), de uit Rusland afkomstige medische informatie over [ eiser ] bestudeerd. In zijn rapport van 30 augustus 2017 schrijft Coehoorn als zijn commentaar op de ontvangen medische stukken, voor zover van belang: 
" (... ) Aannemelijk is dat er bij het ongeval sprake is geweest van een op de nek van cliënt ( [ eiser ], voorzieningenrechter) inwerkend geweld. ( ... ) De betreffende nek- en hoofdpijnklachten (secundair aan het eerste), de afwijkende bevindingen bij het (deskundig specialistisch) onderzoek, de concordantie tussen de telkenmale geconstateerde hypertonie van de nek, de eveneens typische klachten en afwijkingen op het gebied van de neuropsychologie (en de afwijkende uitslagen te dienaangaande bij het testonderzoek), zij alle (ieder voor zich. maar vooral ook in samenhang bezien) sluiten aan bij de diagnose whiplash. 

Reeds vanaf het eerste begin heeft cliënt daarbij ook een ongunstige (negatieve) psychogene reactie doorgemaakt die duidelijk secundair was aan het hem overkomen ongeval. 

Cultuurgebonden en persoonsgebonden kenmerken hebben hem al snel in een sterk negatief vicieuze cirkel doen geraken. Tijdens de verdere interventies bleken er ook privébeslommeringen op te duiken. Afgaande op het dossier acht ik deze echter met zekerheid niet de oorzaak van alle stress en pijn. Eerder zie ik de privébeslommeringen als een vorm van co-incidentie. De privébeslommeringen hebben als klachtenonderhoudende factor wellicht toch een bepaalde negatieve invloed gesorteerd op het hele proces. Maar nogmaals, secundair aan de whiplashproblematiek. 

De ernst van het hele klachtenbeeld in relatie met het ongeval zie ik ook duidelijk geïllustreerd worden door het feit dat er een klinische opname heeft plaatsgevonden, waarbij een uitgebreid multidisciplinair interventietraject heeft plaatsgevonden. 
( ... ) 
De stelling van wederpartij dat er altijd al sprake zou zijn geweest van privéproblemen vindt dus geen grond in de voorhanden zijnde correspondentie."

2.17. 
In opdracht van Aegon heeft mw. C. Hutchison, verzekeringsarts RGA van medisch adviesbureau Medas (hierna: Hutchison) eveneens de door [ eiser ] verstrekte (vertaalde) medische stukken bestudeerd. In haar rapport van 30 oktober 2017 noteert Hutchison onder meer het volgende als haar beschouwing van het medisch dossier: 
"Allereerst wil ik opmerken dat de informatie over de ongevalstoedracht nogal beperkt is. Als er sprake is geweest van een zeer geringe mate van inwerkend geweld, dan is het de vraag of hierbij enig letsel heeft kunnen optreden. Ik wil er hierbij op wijzen dat bij zeer geringe aanrijdingssnelheden de mate van inwerkend geweld op de nek niet meer is dan bijvoorbeeld optreedt bij het niezen, of bij het neerploffen in een stoel .Ook is het dan uiteraard weinig aannemelijk dat het dan gezien kan worden als een ernstige traumatische gebeurtenis die op basis van psychische klachten te verklaren zouden zijn. Bij het ontbreken van nadere informatie hieromtrent kan ik dit echter niet beoordelen. ( ... ) 

( ... ) Ten aanzien van de vermelding dat op de röntgenfoto van de nekwervels instabillteit van de derde en vierde halswervel is geconstateerd wil ik opmerken dat mij dit ten zeerste bevreemdt. Normaliter is dit ook niet op een gewone röntgenfoto te zien en het lijkt aannemelijk dat als dit aan de orde was er ook een orthopeed zou zijn geconstateerd. ( ... ) 

Al vrij snel wordt opgetekend dat er ingewikkelde situaties zijn de laatste tijd in zijn leven, waarbij hij gelijktijdig een groot aantal persoonlijke problemen en gezinsproblemen moest oplossen. Alhoewel mijn collega een andere mening lijkt te zijn toegedaan, ben ik van mening dat dit wel zeker relevant is en dit niet afgedaan kan worden als "co·incidentie". Ik wil hierbij ook wijzen op de berichtgeving van de psycholoog waarin onder andere werd vermeld dat er een toestand van depressie is als reactie op het verlies van het voorwerp van affectie. 
Wat het voorwerp van affectie was wordt niet nader toegelicht maar wellicht wordt hiermee de echtgenote bedoeld. 
De pijn lijkt, gezien de beschrijving van de psycholoog over de opname in 2016 ook duidelijk gerelateerd aan de gevoelens van angst en er melding gemaakt wordt over hardnekkige herinneringen en traumatiserende belevenissen. Het lijkt mij niet dat hiermee alleen het ongeval wordt bedoeld. Ook wordt aangegeven dat de pijnen verhevigen als hij begint te vertellen hoe hij eerder werd beledigd en onrechtvaardig werd behandeld. Ook dit lijkt mij allemaal niets te maken te hebben met het ongeval. Tevens wordt aangegeven dat de emotionele toestand onder controle is gekregen en hij zijn relaties met zijn naasten zo is gaan opbouwen dat zich geen conflicten hebben voorgedaan. Ook dat lijkt mij allemaal niets van doen te hebben met het ongeval. 

Daarnaast lijkt er medio augustus 2016 een duidelijke verbetering te zijn opgetreden. Nadien verslechtert de situatie dan weer, waarbij het volstrekt onaannemelijk is dat het ongeval hierin een rol speelt. Ik wil er ook op wijzen dat uit de latere informatie naar voren komt dat de relatie van betrokkene ondertussen is beëindigd. Dat kan uiteraard van invloed zijn geweest op het psychisch functioneren van betrokkene en hiermee gepaard gaande pijnklachten. lk zie, in tegenstelling tot mijn collega, voor wat betreft de aanhoudende klachten geen relatie met het ongeval. 
( ... ) 
Op basis van de tot nu toe verkregen informatie ben ik van mening dat, indien er bij het ongeval sprake was van een redelijke mate van inwerkend geweld, tijdelijke spierpijnklachten hieruit wel te verklaren zijn. De aanhoudende spierpijnklachten zijn echter niet uit het ongeval te verklaren, waarbij dus ook nog opvalt dat er medio augustus 2016 een redelijke situatie leek te zijn bereikt, met nadien ineens weer een verslechtering. Ook lijkt er sprake te zijn geweest van een verslechtering in november 2016. Een relatie met het ongeval zie ik niet."

Het geschil 

3.1.
[ eiser ] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar te verklaren vonnis Aegon veroordeelt om: 
a. aan [ eiser ] een voorschot van € 50.000,- te betalen op diens nog nader te bepalen schade; 
b. de schadeafwikkeling met [ eiser ] voortvarend ter hand te nemen, en met de raadsman van [ eiser ] werkafspraken te maken over die afschadeafwikkeling; 

met veroordeling van Aegon in de proceskosten. 

3.2. 
[ eiser ] voert als grondslag voor zijn vorderingen het volgende aan. [ eiser ] heeft als gevolg van het ongeval van 15 mei 2016 schade heeft geleden, die Aegon op grond van artikel 6 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) moet vergoeden. Als gevolg van het ongeval kampt [ eiser ] met 'whiplashklachten' , bestaande uit nekklachten, hoofdpijnklachten, een verminderd geheugen, aandachttekorten, slaapstoornissen, nervositeit en gevoeligheid voor licht en geluid. Door dit letsel is [ eiser ] vanaf de datum van het ongeval niet meer in staat geweest om zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer uit te voeren en heeft hij zijn onderneming op 29 september 2016 noodgedwongen moeten beëindigen. Daardoor gaat het bruto jaarinkomen van [ eiser ] , gelet op de gemiddelde omzetten van zijn onderneming over de jaren 2014, 2015 en 2016 (tot mei 2016) met € 125,000,- achteruit. [ eiser ] kan sinds het ongeval geen inkomen meer genereren en hij kan evenmin aanspraak maken op enige arbeidsongeschiktheidsverzekering of overheidsuitkering. Ook heeft hij huishoudelijke hulp nodig. Het uitgekeerde voorschot van € 3.000,- is volstrekt ontoereikend om de inmiddels geleden schade te vergoeden. [ eiser ] vordert daarom een aanvullend voorschot op de nog definitief vast te stellen schade van € 50.000,-. Daarnaast is het volgens [ eiser ] van groot belang dat op korte termijn werkafspraken worden gemaakt over de verdere aanpak van de schadeafhandeling, waarbij ook de vergoeding van toekomstige noodzakelijke vertaalkosten moet worden betrokken. 

3.3. 
Aegon voert verweer. 

3.4. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4. 
De beoordeling 

betaling voorschot 
4.1. 
[ eiser ] vordert in dit kort geding een voorschot van € 50.000,- op de door hem als gevolg van het ongeval van 15 mei 2016 geleden schade. Uit de stellingen van [ eiser ] volgt dat het voorschot dient tot vergoeding van verschillende schadecomponenten. In de eerste plaats wil [ eiser ] een voorschot op het inkomensverlies dat hij ten gevolge van het ongeval stelt te hebben geleden. Daarnaast heeft het voorschot betrekking op de reeds door [ eiser ] gemaakte kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid, zoals de kosten van zijn advocaat en vertaalkosten van de Russische medische stukken.

4.2. 
Voor beide schadecomponenten geldt als algemene maatstaf dat met tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd- het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. 

Voorschot inkomensschade
4.3. 
Tussen partijen is niet geschil- en kan dan ook tot uitgangspunt dienen - dat Aegon op grond van de WAM verplicht is de schade te vergoeden die [ eiser ] als gevolg van het verkeersongeval van 15 mei 2016 heeft geleden. 

4.4. 
Partijen verschillen wel van mening in hoeverre het ongeval bij [ eiser ] tot schade heeft geleid - en dan meer in het bijzonder de inkomensschade waarvan [ eiser ] vergoeding vordert. [ eiser ] stelt in dat verband- onder verwijzing naar de Russische medische stukken, het commentaar daarop van verzekeringsarts Coehoorn en verklaringen van zijn moeder en zus- dat hij sinds het ongeval blijvende nek, en hoofdpijnklachten en psychische klachten ervaart, die aansluiten bij de diagnose whiplash en die voor het ongeval van 15 mei 2016 niet bestonden. Volgens [ eiser ] is er geen aanleiding te twijfelen aan het bestaan van het causaal verband tussen deze aanhoudende gezondheidskiachten en het ongeval. Weliswaar zijn tijdens de (psychologische) behandelingen privéproblemen aan het licht gekomen, maar die privéproblemen zijn met zekerheid niet de oorzaak van de aanhoudende psychische en fysieke klachten die [ eiser ] sinds het ongeval ervaart. Die privéproblemen zijn eerder een vorm van coïncidentie en zijn duidelijk secundair aan de whiplashproblematiek, zo stelt - onder verwijzing naar het rapport van Coehoorn - [ eiser ] . Daarnaast stelt [ eiser ] dat de genoemde gezondheidsklachten tot langdurige verminderde arbeidsongeschiktheid - en daarmee de beëindiging van zijn bedrijf. hebben geleid. 

4.5. 
Aegon betwist dat er causaal verband bestaat tussen de aanhoudende klachten van [ eiser ] en het ongeval. Aegon verwijst daartoe naar het door haar ingebrachte rapport van verzekeringsans Hutchison (zie rov. 2.17), waarin wordt gesteld dat vanuit het ongeval hooguit tijdelijke spierklachten te verklaren zijn, maar dat de aanhoudende fysieke en psychische klachten van [ eiser ] niet in relatie staan tot het ongeval. Aegon voert aan- opnieuw onder verwijzing naar het rapport van Hutchison - dat op basis van de Russische medische informatie aannemelijk is dat er een alternatieve oorzaak is voor de aanhoudende klachten, namelijk persoonlijkheids- en privéproblemen. Die privéproblemen kunnen niet worden afgedaan als coïncidentie, omdat deze problemen heel wel de klachten van [ eiser ] te lijken bepalen, aldus Aegon. Los daarvan blijkt volgens Aegon bovendien nergens uit dat [ eiser ] als gevolg van de gestelde aanhoudende klachten arbeidsongeschikt is geraakt. Aegon betwist dan ook dat de beëindiging van de onderneming aan het ongeval is toe te schrijven, dit is volgens Aegon een zelfstandige beslissing van [ eiser ] geweest. 

4.6. 
Uit het bovenstaande volgt dat dat partijen een tegengesteld standpunt innemen ten aanzien van de vraag of de in de Russische medische stukken omschreven blijvende fysieke en psychische klachten van [ eiser ] in oorzakelijk verband staan met het ongeval van 15 mei 2016. Beide partijen hebben hun standpunt onderbouwd met een medisch adviesrapport, waarbij de adviseur van Aegon heeft gesteld dat uit de Russische stukken blijkt dat er een alternatieve oorzaak aan die blijvende gezondheidsproblematiek ten grondslag ligt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan bij deze stand van zaken nog niet met een voldoende mate van aannemelijkheid worden geoordeeld datl er causaal verband (in de zin van artikel 6:98 BW) aanwezig is tussen hetl ongeval en de blijvende gezondheidsproblemen van [ eiser ] . In het verlengde daarvan geldt bovendien dat [ eiser ] (verondersteld dat er al causaal verband tussen het ongeval en de aanhoudende klachten bestaat) bij de huidige stand van zaken nog onvoldoende heeft onderbouwd dat de aanhoudende klachten ook dusdanige beperkingen met zich brengen, dat hij daardoor niet meer in staat is om arbeid te verrichten en zo ja, in welke mate. Ook in dat opzicht heeft [ eiser ] thans nog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er causaal verband bestaat tussen de door hem gestelde schade (het inkomensverlies door de beëindiging van zijn bedrijf) en het ongeval. Voor het aantonen van dit causaal verband is bij deze stand van zaken nadere bewijslevering en/of nadere voorlichting door een deskundige noodzakelijk. Een dergelijke nadere (deskundigen)bewijslevering leent zich gezien haar duur en omvang, echter niet voor een behandeling in kort geding. 

4.7. 
Nu aldus bij de huidige stand van het debat nog onvoldoende is onderbouwd dat Aegon aansprakelijk is voor het door [ eiser ] gestelde inkomensverlies, is er geen aanleiding om Aegon reeds nu tot betaling van een voorschot op die schade te veroordelen. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorschot op de in de dagvaarding gestelde zorgkosten van € 568,50 en vergoeding voor huishoudelijke hulp toe te kennen, aangezien ook voor die schadeposten geldt dat [ eiser ] bij de huidige stand van zaken- waarbij zowel het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde blijvende klachten als de gestelde arbeidsbeperkingen gemotiveerd door Aegon zijn betwist- de relatie lussen de schade en het ongeval nog onvoldoende heeft onderbouwd. 

voorschot kosten vaststelling schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 BW) 
4.8. 
Daarmee resteert de vraag of [ eiser ] aanspraak kan maken op een voorschot voor de reeds door hem gemaakte vertaalkosten van de Russische medische stukken (€ 3.991,12), de kosten van het adviesrapport van Coehoorn (€ 514,25) en de advocaatkosten tot en met 21 september 2017 (€ 4.848,23). 

4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vertaal- en medische advieskosten kunnen worden aangemerkt als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook kosten van juridisch advies kunnen in beginsel als dergelijke kosten worden gekwalificeerd. Het is vaste rechtspraak dat kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid kunnen worden verhaald op degene die aansprakelijk is voor de gevolgen van een door hem veroorzaakte aanrijding, zelfs wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat als gevolg van het ongeval schade is geleden. Voor vergoeding is dan wel vereist dat: 
(a) conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten; 
(b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend; 
(c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en 
(d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn (vgl. Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423 en Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586). 

4, 10. 
Hoewel tussen partijen wel in geschil is is hoeverre uiteindelijk klachten (en in het verlengde daarvan, schade) zijn (is) ontstaan als gevolg van het ongeval (ook gezien de energetische zwaarte van de aanrijding), bestrijdt Aegon op zichzelf niet dat het mogelijk is dat het ongeval (tijdelijke) klachten kan hebben doen ontstaan, en dat [ eiser ] in de periode na het ongeval ook daadwerkelijk fysieke klachten heeft ervaren, die op zichzelf beschouwd zouden kunnen aansluiten een whiplashdiagnose. Aegon heeft evenmin bestreden dat het - mede gelet op het voorgaande- redelijk was van [ eiser ] om medische en juridische bijstand in te roepen om de mogelijkheid van schade nader te onderzoeken. In dat verband is tussen partijen niet in geschil, dat de door [ eiser ] ingebrachte Russische medische verslagen van na het ongeval, noodzakelijke informatie bevatten om de uit het ongeval voortvloeiende schade te kunnen beoordelen. Aldus dienen de kosten van de vertaling van die voor de beoordeling noodzakelijke informatie, als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid door Aegon te worden vergoed. Daarnaast geldt voor de kosten van juridische bijstand dat tussen partijen niet in geschil is dat het redelijk en gebruikelijk is om zich, in de situatie van [ eiser ] , ten behoeve van een onderzoek naar de mogelijke schade en de afhandeling daarvan, door een advocaat in Nederland te laten voorlichten en richting de verzekeraar als belangenbehartiger te laten bijstaan. Aegon heeft verder niet gemotiveerd weersproken dat de in productie 9 gedeclareerde advocaatkosten, tegen deze achtergrond, naar hun omvang ongebruikelijk of onredelijk zijn. 

4.11.
De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat thans voldoende aannemelijk is geworden dat de gedeclareerde vertaal-, expertise- en juridische kosten van in totaal € 9.473,09 in een bodemprocedure op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b BW als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking zullen komen, ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat [ eiser ] door het ongeval schade heeft geleden. De voorzieningenrechter is tevens van oordeel dat [ eiser ] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een voldoende spoedeisend belang heeft om reeds nu een voorschot op de vergoeding van de kosten te krijgen, gelet op het feit dat hel kosten betreft die reeds zijn gemaakt. Dit spoedeisend belang aan de kant van [ eiser ] weegt, ook gelet op de aannemelijkheid van de vergoedingsplicht van Aegon voor de desbetreffende kosten, zwaarder dan het door Aegon gestelde restitutierisico. 

4.12. 
Nu reeds een voorschot van € 3.000,- door Aegon is uitgekeerd, zal de voorzieningenrechter Aegon veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 6.500,-, 

onvoldoende voortvarend handelen Aegon/maken werkafspraken 

4.13. 
[ eiser ] vordert tevens dat Aegon wordt veroordeeld om de schadeontwikkeling met [ eiser ] voortvarend ter hand te nemen en met diens belangenbehartiger werkafspraken te maken over de schadeafwikkeling. Die verplichting vloeit volgens [ eiser ] voort uit de inhoud van de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL), waaruit volgt dat Aegon als aansprakelijke verzekeraar een actief schadebeleid moet voeren door actief de medische, financiële, arbeidsdeskundige en eventuele andere gegevens te verzamelen die voor de schadeafwikkeling van belang zijn (gedragsregel 5 GBL). Verder is in de toelichting op gedragsregel 6 GBL opgenomen dat partijen in een behandelplan werkafspraken kunnen maken en vast kunnen leggen wie wat doet, en wanneer, [ eiser ] stelt dat Aegon tot op heden niet heeft voldaan aan haar verplichting om een actief schadebeleid te voeren. Op zijn verzoeken, uit juli en september 2017 om de zaak op te schalen en een aanvullend voorschot beschikbaar te stellen, is niet tijdig door Aegon gereageerd, terwijl ook de reeds gemaakte vertaalkosten, ondanks betalingstoezegging, niet werden voldaan. Het is volgens [ eiser ] van belang dat op korte termijn ten behoeve van de verdere afwikkeling van de schade werkafspraken worden gemaakt over onder meer de noodzaak van een medisch deskundigenbericht, de vergoeding van toekomstige noodzakelijke vertaalkostenen de mogelijkheden om [ eiser ] in Rusland te begeleiden bij zijn herstel. [ eiser ] vordert daarom dat Aegon wordt veroordeeld om met zijn belangenbehartiger in contact te treden om werkafspraken over deze en andere relevante onderwerpen te maken. 

4.14. 
De voorzieningenrechter overweegt dat voor een veroordeling van Aegon 'tot het maken van werkafspraken over de schadeafwikkeling' geen plaats is, aangezien het maken van werkafspraken niet eenzijdig door Aegon kan worden gerealiseerd, maar het tot stand komen van dergelijke afspraken in onderlinge samenspraak tussen partijen zal moeten gebeuren. De vordering tot 'het voortvarend ter hand nemen van de schadeafwikkeling' kan evenmin worden toegewezen, nu deze vordering te algemeen en te onbepaald is. Toewijzing van deze vordering, zoals thans geformuleerd, zal onvermijdelijk tot executieproblemen leiden. Derhalve is de tweede vordering van [ eiser ] niet voor toewijzing vatbaar. 

4.15. 
De voorzieningenrechrer geeft partijen nog wel, ten overvloede, het volgende in overweging mee. Uit de toelichting in de dagvaarding en het verhandelde ter zitting blijkt dat de hierboven geformuleerde vordering van [ eiser ] vooral is ingegeven door de behoefte aan duidelijkheid over het standpunt van Aegon ten aanzien van (de verder behandeling van) zijn schadeclaim en het daarmee gemoeide tijdspad. Verder is uit het verhandelde ter zitting naar voren gekomen, dat met name de vergoeding van (toekomstige) noodzakelijke vertaalkosten van medische documentatie voor [ eiser ] een belangrijk punt is, aangezien zijn raadsman voor de vertaalkosten moet instaan, de kosten vanwege de bewerkelijkheid van de vertaling omvangrijk zijn, en eerdere noodzakelijke vertaal kosten, ondanks een betalingstoezegging, niet door Aegon zijn voldaan. 

4.16. 
Met het debat in deze kort geding procedure is duidelijk geworden dat partijen van mening verschillen over de vraag of de aanhoudende gezondheidsklachten die [ eiser ] volgens de Russische medische stukken na terugkomst heeft ervaren, zijn toe te schrijven aan het ongeval. De medisch adviseurs van partijen nemen daarover een andersluidend standpunt in, waarbij met name de rol van uit de medische verslagen naar boven komende persoonlijkheids- en privéproblemen in debat is (zie rov, 2.16, 2.17,4.4, 4.5 en 4.6). Naast deze causaliteitskwestie is tussen partijen eveneens in geschil of en zo ja, in hoeverre de gezondheidsklachten van [ eiser ] tot (tijdelijke danwel blijvende) arbeidsbeperkingen hebben geleid. 

4.17. 
Uit de GBL volgt dat partijen, bijvoorbeeld bij een verschil van mening tussen medisch adviseurs, in gezamenlijk overleg kunnen besluiten over te gaan tot een nadere medische expertise door een onafhankelijke deskundige. De mogelijkheid van een dergelijke onafhankelijke expertise is ter zitting ook aan de orde gesteld. 

4.18. 
Aegon bestrijdt op zichzelf niet dat de verzekeraar op grond van de GBL verplicht is om zich actief op te stellen bij de afwikkeling van de schade en daarbij voortvarend te handelen. Als aansprakelijkheidsverzekeraar dient Aegon ervoor te zorgen dat de benadeelde zo spoedig mogelijk weer terugkomt in de positie van voor het ongeval. Daarnaast is in de gedragsregels tot uitdrukking gebracht dat de partijen tegenover elkaar transparant moeten zijn en over en weer duidelijk moeten maken wat hen verdeeld houdt, en welke informatie nog nodig is. De verzekeraar dient gemotiveerd aan te geven welke schade zij erkent en wat naar haar mening nog nader onderzoek verdient. De verzekeraar laat tevens, indien aan de orde, haar standpunt weten over ( . .) eventueel deskundigenonderzoek, aldus gedragsregel 6 van de GBL. 

4.19. 
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat [ eiser ] van mening is dat een nadere medische expertise door een gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige een aangewezen vervolgstap in het schadeafwikkelingstraject zou kunnen zijn, gelet op het tussen partijen bestaande geschil over de relatie tussen het ongeval en de aanhoudende klachten van [ eiser ] . Naar de voorzieningenrechter voorkomt, mag bij deze stand van zaken op grond van de hiervoor geschetste verplichtingen uit de GBL, de tussen partijen geldende eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW) en de aan de zijde van [ eiser ] bestaande behoefte aan duidelijkheid over de behandeling van zijn schadeclaim, van Aegon worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn na dit vonnis (schriftelijk) aan [ eiser ] kenbaar maakt wat haar standpunt is ten aanzien van de mogelijkheid en wenselijkheid van een nadere medische expertise. Voorts mag van Aegon worden verwacht dat zij, zo zij van mening is dat een nader deskundig onderzoek niet aangewezen is, dat standpunt motiveert en alsdan - ingeval ook een andere vervolgstap volgens haar niet aangewezen is - eveneens een eindvoorstel doet voor de afhandeling van de schadeclaim. 

4.20. 
De voorzieningenrechter overweegt eveneens- voorshands en ten overvloede - dat voor zover partijen besluiten tot een medische expertise door een Nederlandse deskundige, voor de hand ligt dat Aegon als aansprakelijke partij de noodzakelijke vertaalkosten van dat onderzoek draagt. 

Met dank aan mr. J. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rb-den-haag-290118