Rb Utrecht 150812 elevantie van een WMO-indicatie in het licht van de civielrechtelijke behoefte aan hulp
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 150812 zware mishandeling; geen sprake van strafrechtelijk uitlokken, wel aansprakelijkheid ex art. 6:166 BW;
- toekomstig eigen risico zorgverzekering voor de helft toegewezen;
- relevantie van een WMO-indicatie in het licht van de civielrechtelijke behoefte aan hulp;
- slachtoffer zou wegens reorganisatie ontslagen worden; vergelijkbare baan en salaris als uitgangspunt, ontslagvergoeding buiten beschouwing;
- zelfwerkzaamheid; zelfwerkzaamheid conform richtlijn letselschaderaad; verhuiskosten redelijk
- het hele leven van slachtoffer is ontwricht; smartengeld € 40.000
persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp
3.13. De kosten voor persoonlijke verzorging worden niet betwist. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten wel de kosten van huishoudelijke hulp. [eiser] licht toe dat zijn huishouding 22 uur per week kost. Voorheen deed hij daarvan 75%, dat is 16,5 uur, omdat zijn vrouw lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom. Nu kan hij nog maar 10% doen, dat is 2,2 uur. Het verschil, 14,3 uur, is – ondanks haar ziekte – door zijn vrouw opgevangen. Hij heeft inmiddels een WMO-indicatie voor drie uur per week, zodat 11,3 uur resteert. Hij berekent voor deze hulp door zijn vrouw een tarief van
€ 10,00 per uur, bij 11,3 uur per week en 52 weken per jaar vanaf 20 juli 2006.
3.14. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat [eiser] 11,3 uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft. Zij wijzen erop dat hij een WMO-indicatie heeft voor slechts drie uur. Bovendien stellen zij dat het gebruikelijk is dat echtgenoten het huishoudelijk werk onderling verdelen.
3.15. Deze argumenten gaan niet op. Bij een WMO-indicatie, voor zorg van overheidswege, wordt een andere maatstaf gehanteerd dan in deze civiele procedure, waar uitgangspunt is dat de schade van [eiser] volledig wordt gecompenseerd. De enige relevantie van de WMO-indicatie is daarom dat die uren in mindering gebracht worden op de hulpbehoefte, zoals [eiser] ook gedaan heeft. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten niet dat [eiser] en zijn vrouw het huishoudelijk werk feitelijk verdeeld hadden zoals hij stelt; gezien de beperkingen van mevrouw [A] is die verdeling ook niet evident onwaarschijnlijk. Door zijn taken over te nemen, verleent zij hulp waarvan het gebruikelijk is dat die verleend wordt door professionele, betaalde hulpverleners. Naar vaste jurisprudentie is het redelijk om daarvoor een vergoeding toe te kennen, ook als die feitelijk verleend wordt door de echtgenote. Bovendien hebben de mishandeling en de verschuiving van huishoudelijke taken die daarvan het gevolg geweest is ook het leven van mevrouw [A] op zijn kop gezet. Ook op die grond is het niet onredelijk dat voor het huishoudelijk werk dat zij noodgedwongen heeft overgenomen een vergoeding betaald wordt.
3.16. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten verder niet de berekeningsmethodiek. Hoewel deze afwijkt van de Richtlijn van de Letselschade Raad, zal de rechtbank daarom die methode volgen. LJN BX7748