Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 171214 tijd besteed aan liefde en stabiliteit mag worden gecompenseerd met tijd aan huishouden; vergoeding obv professionele hulp

Rb Rotterdam 171214 overlijdensschade; feit dat kinderen na overlijden beide ouders bij voogden in huis zijn genomen, is geen voordeel dat schade vermindert;
- tijd besteed aan liefde en stabiliteit mag worden gecompenseerd met tijd aan huishouden; vergoeding obv professionele hulp;
- kosten op uitdrukkelijk verzoek eiser, ivm afspraken wederpartij, begroot op nihil

Gederfd levensonderhoud in natura (art. 6:108 lid 1 aanhef en onder d BW)

4.11.
In een geval waarin een ouder in een gezin met kinderen door een ongeval is overleden, zal het antwoord op de vraag of en in hoeverre de kinderen behoefte hebben aan een vergoeding ter zake van gederfd levensonderhoud voor zover dat bestond in het doen van de gemeenschappelijke huishouding door de overleden ouder, afhankelijk zijn van de concrete omstandigheden waarin zij verkeren, zoals hun leeftijd, de verdere gezinssamenstelling, de aard van de (huishoudelijke) werkzaamheden van de overledene waarin na diens overlijden op andere wijze moet worden voorzien, en de financiële positie waarin de kinderen na het overlijden van de ouder verkeren. Het voorgaande laat evenwel onverlet dat in een aantal opzichten van de concrete omstandigheden geabstraheerd dient te worden. Zo is voor de vraag of de nabestaande schade lijdt niet bepalend of ten tijde van de beslissing van de rechter daadwerkelijk kosten worden gemaakt voor huishoudelijke hulp en zal de omstandigheid dat een overblijvende ouder met een nieuwe partner trouwt of gaat samenleven, niet in aanmerking mogen worden genomen bij de vaststelling van hetgeen de kinderen behoeven, omdat zulks tot het onredelijke resultaat zou leiden dat de onderhoudslast van de kinderen in zoverre wordt gelegd op de nieuwe partner in plaats van op de aansprakelijke persoon. Voor die deels objectieve benadering bestaat te meer aanleiding omdat het hier gaat om de begroting van (grotendeels) nog niet ingetreden schade. Gelet op deze aard van de schadepost, maar ook om mogelijk te maken dat zo spoedig mogelijk na het ongeval in overleg tussen de aansprakelijke partij en de benadeelden een passende vergoeding voor deze vorm van gederfd levensonderhoud kan worden vastgesteld, ligt het voor de hand om bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een voorziening voor vervangende huishoudelijke hulp uit te gaan van de na het ongeval bekende concrete omstandigheden waarin zij tot hun meerderjarigheid zullen verkeren. Voor een geheel abstracte vaststelling van de schade en behoefte van de kinderen is geen plaats.4

4.12.
Het begrip huishoudelijke hulp omvat in dit kader niet alleen het verrichten van huishoudelijke taken, maar ook taken in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen.

4.13.
Niet in geschil is dat de overleden ouders samen volledig voor de gemeenschappelijke huishouding van hun gezin zorgden. Hiermee is gegeven dat de kinderen vanaf het overlijden van hun ouders redelijkerwijs behoefte hebben aan vervangende hulp.

4.14.
Vast staat dat de kinderen na het overlijden van hun ouders in het gezin van de voogden zijn opgenomen en niet ter discussie staat dat redelijkerwijs te verwachten valt dat zij daar tot hun meerderjarigheid zullen blijven. Dit betekent enerzijds dat de kinderen het genot hebben van de gemeenschappelijke huishouding in het gezin van de voogden zoals de voogden die gewend waren te doen voordat de kinderen in hun gezin werden opgenomen. Anderzijds betekent het dat de gemeenschappelijke huishouding een veel zwaardere last op de voogden legt. De opname van twee jonge kinderen in een gezin brengt immers mee dat aan die kinderen tijd en aandacht in het kader van de verzorging en opvoeding besteed dient te worden en dat ook de huishoudelijke taken toenemen. Daarbij komt in het onderhavige geval dat de kinderen niet alleen jong zijn, maar door het plotseling overlijden van hun ouders ook veel extra zorg en aandacht behoeven.

4.15.
Krachtens artikel 1:336 BW dient de voogd er voor te zorgen dat een minderjarige overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd en opgevoegd, maar dat betekent niet dat een voogd verplicht is zelf de verzorging van de minderjarige op zich te nemen. Ook de bepaling in de uiterste wilsbeschikking van de overleden ouders dat hun kinderen in het gezin van (thans) de voogden dienen te worden opgenomen en het feit dat laatstgenoemden op voorhand daarmee hebben ingestemd, levert niet een dergelijke verplichting op. Er is slechts sprake van een natuurlijke verbintenis die naar zijn aard niet afdwingbaar is en de door Reaal getrokken vergelijking met een levensverzekering in natura mist dan ook iedere grond.

4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat het onredelijk zou zijn om de onderhoudslast van de kinderen op de voogden te leggen in plaats van op de aansprakelijke persoon, zodat in die zin dient te worden geabstraheerd van de concrete omstandigheden waarin de kinderen zich na het overlijden van hun ouders bevinden. Het voert echter te ver om daarbij als uitgangspunt te nemen dat de kinderen na het overlijden van hun ouders in het ouderlijk huis zouden zijn gebleven met uitsluitend professionele dienstverleners. Dat is – gelet op de leeftijd van de kinderen – immers geen reëel uitgangspunt, omdat daarmee hun belang bij een liefdevolle en stabiele omgeving niet zou zijn gediend. Dus dient als uitgangpunt te worden genomen dat de voogden met hun gezin, in het ouderlijk huis van de kinderen zouden zijn getrokken.

4.17.
Op grond van het vorenstaande mag voor de berekening van het door de kinderen gederfd levensonderhoud in de vorm van verlies van onderhoud in natura als uitgangspunt worden genomen dat zij in het ouderlijk huis zouden zijn blijven wonen en de voogden met hun gezin daar zouden zijn ingetrokken. Mede gelet op hetgeen onder 4.10 is overwogen zal de verzochte verklaring voor recht derhalve als na te melden worden toegewezen.

4.18.
Ongeacht of wordt uitgegaan van de situatie dat de kinderen in het ouderlijk huis zouden zijn blijven wonen en de voogden met hun gezin daar zouden zijn ingetrokken of van de situatie dat de kinderen bij de voogden en hun gezin zijn gaan wonen, geldt het volgende.

4.19.
Hetgeen de voogden na de opname van de kinderen in hun gezin extra in de gemeenschappelijke huishouding, inclusief de verzorging en opvoeding van de kinderen verrichten, kan grotendeels redelijkerwijs ook door professionele dienstverleners worden verricht. Er zijn ook componenten, zoals het geven van liefde en zorgen voor stabiliteit, waarvoor het, zoals Reaal heeft aangevoerd, niet of nauwelijks mogelijk is om een professionele dienstverlener in te huren. De tijd die de voogden daaraan besteden mag echter redelijkerwijs worden gecompenseerd met de tijd die zij zonder de opname van de kinderen in hun gezin aan huishoudelijke taken zouden hebben besteed en waarvoor het inhuren van professionele dienstverleners wel gebruikelijk is.

4.20.
Uit het vorenstaande volgt dat de extra tijd die de voogden vanaf de opname van de kinderen in hun gezin aan de gemeenschappelijk huishouding dienen te besteden, vergoed dient te worden op basis van bespaarde kosten van vervangende professionele hulp. Over het aantal uren nu en in de toekomst kan geen uitspraak worden gedaan, omdat het debat tussen partijen niet daarover is gegaan. Volstaan wordt derhalve met de opmerking dat rekening dient te worden gehouden met de concrete omstandigheden en de redelijkerwijs te verwachten inbreng die de kinderen in de gemeenschappelijke huishouding, gelet op hun leeftijd en de welstand in het ouderlijk gezin, zouden hebben gehad indien hun ouders niet zouden zijn overleden.

1 Vgl. HR 10 april 2009, NJ 2009, 386
2 Vgl. HR 28 februari 1986, NJ 1986, 100 en Rb. Rotterdam 18 april 2012, JA 2012, 153
3 HR 21 februari 1992, NJ 1992, 339
4 Vgl. HR 11 juli 2008, NJ 2009, 385 
ECLI:NL:RBROT:2014:10051