Hoge Raad 290906 beoordelings kader bij tekortschietend informeren voorafgaand aan operatie
- Meer over dit onderwerp:
Hoge Raad 29-09-06 beoordelings kader bij schade ten gevolge van tekortschietend informeren voorafgaand aan operatie (concl: Spier)
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft (...) gevorderd (...)
1. te verklaren voor recht dat de Stichting aansprakelijk is voor de gevolgen van de op hem op 28 mei 1993 uitgevoerde operatie;
2. de Stichting deswege te veroordelen om aan [eiser] te voldoen alle geleden en nog te lijden schade, subsidiair een in goede justitie te bepalen percentage hiervan, naar aanleiding van voornoemde onjuiste operatie, die schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijke rente over alle uit te keren bedragen vanaf 1 mei 1995 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Stichting in de kosten van dit geding. (...)
3.2 De rechtbank heeft de hiervoor in 1 vermelde vorderingen van [eiser] toegewezen, maar het hof heeft die vorderingen alsnog afgewezen.
3.3 Het hof heeft - in cassatie niet bestreden - in rov. 4.8 geoordeeld dat in hoger beroep ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] voorafgaand aan de operatie niet althans onvoldoende door [betrokkene 3] is geïnformeerd, waarmee vaststaat dat [betrokkene 3] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting [eiser] te informeren, en dat de Stichting voor de dientengevolge geleden schade aansprakelijk is. Het hof heeft vervolgens in rov. 4.9 beoordeeld of de schade van [eiser] is veroorzaakt door die toerekenbare tekortkoming. 's Hofs overwegingen dienaangaande in rov. 4.9-4.11 houden het volgende in.
a. Het hof heeft, verwijzende naar de arresten van de Hoge Raad van 23 november 2001, nrs C99/259 en C00/069, NJ 2002, 386 en 387, overwogen dat de verplichting van de arts de patiënt voorafgaande aan een medische behandeling te informeren over de eventuele risico's van de voorgestelde behandeling niet ertoe strekt de patiënt tegen deze risico's te beschermen doch om de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij al dan niet toestemming voor de behandeling zal geven; ingeval de bedoelde risico's zich vervolgens verwezenlijken, dient de patiënt te stellen en te bewijzen dat hij, indien hij voldoende was ingelicht, als redelijk handelende patiënt en/of om redenen van persoonlijke aard niet voor deze behandeling zou hebben gekozen.
b. Voorts overwoog het hof
"Daarnaast dient vast te staan, dat er causaal verband bestaat tussen de vanwege het ziekenhuis uitgevoerde, door [eiser] naar hij stelt bij een juiste voorlichting door hem afgewezen, operatie zelf en de klachten die de grondslag vormen van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding. Indien komt vast te staan dat de klachten niet het gevolg zijn van de operatie, kan de vordering in ieder geval niet op die grond worden toegewezen en behoeft niet nader onderzocht of [eiser], indien goed geïnformeerd, de operatie zou hebben geweigerd."
c. Het hof heeft vervolgens (in rov. 4.10) met overneming van de conclusie van de door de rechtbank benoemde deskundige prof. Avezaat de vraag of de huidige situatie kan worden verklaard door de operatie aan de halswervelkolom ontkennend beantwoord. Uit het deskundigenrapport, waarin is gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de operatie niet volgens de regelen der kunst is uitgevoerd, haalde het hof onder meer het volgende aan:
"Het uitblijven van succes van de onderhavige operatie zou hoogstens kunnen hebben geleid tot het uitblijven van een effect op de klachten van betrokkene. Een verergering van de klachten, zeker in de mate waarin deze zij bij patiënt heeft voorgedaan, kan niet aan de operatie worden toegeschreven. Het röntgenonderzoek dat na de operatie is verricht laat een uitgesproken goed resultaat zien van de decompressie van de wortel. De klachten kunnen uit deze foto's niet worden verklaard."
d. Het hof voegde hieraan ten overvloede toe dat deze conclusie van prof. Avezaat overeenstemt met de resultaten van het onderzoek zoals dat na de operatie bij [eiser] door neuroloog [betrokkene 2] en neurochirurg [betrokkene 4] is verricht.
e. Hieruit heeft het hof afgeleid (in rov. 4.11) dat niet is komen vast te staan dat de klachten van [eiser] hun oorzaak vinden in de operatie zelf, zodat het feit dat [eiser] voorafgaande aan de operatie niet dan wel onvoldoende is geïnformeerd niet leidt tot een verplichting tot vergoeding van de door [eiser] gestelde schade. De schade is immers niet door de operatie ontstaan zodat het niet geven van de informatie irrelevant is en niet meer behoeft te worden beoordeeld of [eiser], ingeval hij volledig zou zijn geïnformeerd, van de operatie zou hebben afgezien.
3.4.1 Middel III komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de hiervoor samengevatte oordelen van het hof in rov. 4.9-4.11.
3.4.2 De onderdelen 3.2 en 3.3 (onderdeel 3.1 bevat slechts een inleiding) zijn gebaseerd op een andere rechtsopvatting dan in de door het hof genoemde arresten van de Hoge Raad van 23 november 2001 als juist is aanvaard. De onderdelen falen daarom.
3.4.3 Onderdeel 3.4 keert zich tegen het hiervoor in 3.3 onder b weergegeven oordeel van het hof. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend "dat elke operatie als zodanig een (beroeps-)risico in zich houdt zodat in en met een feitelijk uitgevoerde operatie dat (beroeps-)risico als zodanig reeds is gegeven indien zich na het uitvoeren van die operatie klachten voordoen die zich voordat de operatie werd uitgevoerd niet of niet in die omvang of verschijningsvorm voordeden, en dat in die of zodanige situatie alleen nog aan de orde is (of: kan zijn) de toerekening van alle of alleen bepaalde gevolgen, en zulks weer vanuit deze specifieke (medische) achtergrond bezien of deze gevolgen in algemene zin dan wel alleen specifieke gevolgen redelijkerwijs of logisch zijn te verwachten gelet op de beschikbare en ook hier aanwezige medische voorkennis en informatie". Deze klacht is volgens het onderdeel nader uitgewerkt en toegelicht door vermelding in 3.4.1- 3.4.5 van een aantal uitgangspunten van feitelijke aard.
3.4.4 Voorzover deze klacht voortbouwt op de onderdelen 3.2 en 3.3 stuit zij af op hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen.
Voorzover bedoeld wordt te betogen dat alle klachten die zich na een operatie voordoen en die zich vóór de operatie niet of niet in dezelfde mate voordeden, ongeacht of de postoperatieve klachten in causaal verband (in de zin van sine qua non verband) staan tot de uitgevoerde operatie, moeten worden toegerekend aan de behandelend arts die verzuimd heeft de patiënt voldoende over de operatie te informeren, berust de klacht op een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige miskent de klacht dat het hof, zoals hiervoor in 3.3 onder c en d is vermeld, heeft geoordeeld dat de huidige klachten niet aan de - volgens de regelen der kunst uitgevoerde - operatie kunnen worden toegeschreven en dat het uitblijven van succes van de onderhavige operatie hoogstens zou hebben kunnen leiden tot het uitblijven van een effect op de klachten van betrokkene, maar niet tot een verergering van de klachten zoals deze zich bij [eiser] heeft voorgedaan. De vermelde uitgangspunten van feitelijke aard maken het voorgaande niet anders. (...) LJN AY5693
(Spier overwoog, onder meer: "De onder 5.35 weergegeven kernklacht slaagt. Als de (meer dan theoretische) mogelijkheid bestaat dat de klachten niet zouden zijn opgetreden zonder de operatie, die achterwege was gebleven wanneer [eiser] deze niet had gewild wanneer hij behoorlijk was voorgelicht, dan spreekt voor zich dat de Stichting aansprakelijk kan zijn." maar ook: " Ik wil niet verhelen dat de onder 5.35 samengevatte klacht niet met zoveel woorden in de klachtenwolk valt te lezen.")