Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 211020 eenzijdig auto-ongeval in NL, Poolse inzittende, kenteken in Letland; debat over gewone verblijfplaats; NL recht nvt

RBDHA 211020 eenzijdig auto-ongeval in NL, Poolse inzittende, kenteken in Letland; debat over gewone verblijfplaats; NL recht nvt
- verzocht 14,5 x € 285 + 5% + 21 % btw =€ 5.250,00, begroot 11 uur x € 285 + 21% = € 3793,35
2
De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , heeft de Poolse nationaliteit en is ingeschreven als inwoner van [woonplaats] (Polen).

2.2.
Hij is het slachtoffer van een eenzijdig ongeval dat op 25 maart 2017 aan de Ringlaan 27 te De Glind (gemeente Barneveld) heeft plaatsgevonden. Hij reed mee als inzittende in een auto van het merk Honda, met kenteken [nummer] . Deze auto is van de weg geraakt. De bestuurder van de auto, [de bestuurder] , heeft de Letse nationaliteit en het kenteken van de auto is geregistreerd in Letland.

2.3.
De auto is verzekerd bij de Letse verzekeringsmaatschappij AAS BTA Baltic Insurance Company. Deze verzekeringsmaatschappij, vertegenwoordigd door InterEurope, heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.4.
Bij brief van 4 mei 2017 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (‘het UWV’) [verzoeker] geschreven dat hij per 27 maart 2017 is ziekgemeld, dat zijn dienstverband per die datum is verbroken en dat hij in bepaalde situaties in aanmerking kan komen voor een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft het dagloon van [verzoeker] vastgesteld op € 27,34 en meldt dat de bruto-uitkering 70% van dit dagloon bedraagt. De uitkering zal worden overgemaakt op een bij het UWV bekend bankrekeningnummer van [verzoeker] bij ING Bank N.V.

2.5.
[verzoeker] heeft mevrouw [A] (‘ [A] ’) verzocht zijn belangen te behartigen en de schadeafwikkeling ter hand te nemen. Op 24 juli 2017 heeft [A] aan InterEurope geschreven dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen.

2.6.
Op 8 juni 2018 heeft het UWV een verzekeringsbericht afgegeven inhoudende gegevens over het arbeidsverleden en het inkomen van [verzoeker] . In het verzekeringsbericht staat dat het arbeidsverleden van [verzoeker] over de periode tot 1998 en van 1998 tot en met 2017 twee jaar beslaat: 2016 en 2017. Deze twee jaren kunnen meetellen voor de duur van een uitkering. Voor het arbeidsverleden over 2017 zijn 1751 uren geregistreerd bij drie verschillende werkgevers, [werkgever 1] . [werkgever 2] , [werkgever 3] Het genoemde aantal uren is inclusief 568 uren “ziektewet uitkering van UWV”. Voor het arbeidsverleden over 2016 zijn 1254 uren geregistreerd bij vijf verschillende werkgevers, [werkgever 4] , E [werkgever 5] , [werkgever 6] , [werkgever 7] , [werkgever 8] . Over de periode 2009 tot en met 2014 is geen arbeidsverleden opgebouwd. Voor het jaar 2008 is geregistreerd “7 sv-dagen voor [B.V.]”.

2.7.
Op 17 januari 2019 heeft Cordaet Bureau voor Personenschade (‘Cordaet’), in opdracht van InterEurope een bezoek gebracht aan [verzoeker] voor het maken van een letselschade-inventarisatie. Het rapport van Cordaet, gedateerd 29 januari 2019, luidt als volgt, voor zover hier relevant:
INFORMATIEPAGINA EXPERTISERAPPORT ( ... ).

( ... ).

Betrokkene

( ... ).

Toedracht : éénzijdig verkeersongeval waarbij auto in de slip is geraakt.

Letsel : gebroken ruggenwervel L3

Zorgverzekeraar : geen

Huisarts : geen

Beroep : werkloos

IBAN : --

INLEIDING

Op donderdag 17 januari 2019 had ik samen met de belangenbehartiger een gesprek met de heer [verzoeker] in Hotel NH Waalwijk te Sprang-Capelle. Het doel van dit gesprek was om de huidige stand van zaken te bespreken en concrete vervolgafspraken te maken. Het gesprek heeft in het Engels plaatsgevonden en wanneer de heer [verzoeker] de vragen in het Engels niet begreep, vertaalde de belangenbehartiger het voor hem in het Pools.

Reden waarom het gesprek plaatsvond in Hotel NH Waalwijk is vanwege het feit dat de heer [verzoeker] een woning deelt met vrienden. De woonkamer, keuken en badkamer zijn gemeenschappelijk. De heer [verzoeker] vond het niet handig het gesprek plaats te laten vinden op zijn slaapkamer.

( ... ).

*opgelopen letsel : - hoofdwond tussen beide ogen;
- diverse aangezichtsverwondingen;
- breuk neusseptum;
- inzakkingsfractuur L3;
- scheurtje in lever links.

( ... ).

Rond juni / juli 2018 heeft de heer [verzoeker] een Pools sprekende arts in Nederland bezocht omdat hij pijnklachten bleef houden aan zijn rug. Deze Poolse arts heeft verder geen beeldmateriaal vervaardigd maar adviseerde hem om te starten met fysiotherapie. De heer [verzoeker] heeft toen éénmalig een fysiotherapeut, verbonden aan Zorgplaza [plaats 3] , bezocht.

( ... ).

SOCIALE INFORMATIE

- gezinssamenstelling : de heer [verzoeker] is alleenstaand;
- ( ... )
- Woning / tuin : ( ... ). Ten tijde van het ongeval woonde de heer [verzoeker] in een woning die hem door het [Uitzendbureau] ter beschikking was gesteld. Omdat hij na het ongeval volledig arbeidsongeschikt was en dus niet kon werken, moest hij van zijn werkgever de woning direct verlaten. Nadien heeft hij een periode bij vrienden gelogeerd. Op dit moment woont de heer [verzoeker] aan de [adres] . Dit is een tussenwoning zonder tuin die de heer [verzoeker] deelt met drie andere personen. (…). De heer [verzoeker] staat overigens niet op dit adres in het GBA ingeschreven. Sinds zijn komst naar Nederland in 2014 heeft hij zich nooit in Nederland in het GBA ingeschreven. ( ... ). In Polen heeft de heer [verzoeker] geen woning in eigendom.

( ... ).

TOEPASSELIJK RECHT

Om meer concrete aanknopingspunten te hebben om te kunnen bepalen in welk land de heer [verzoeker] zijn gewone verblijfplaats heeft, bleek tijdens het gesprek het volgende:
- de heer [verzoeker] woont sinds 2014 in Nederland en heeft in diverse plaatsen in Nederland gewoond. Onder andere in [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 4] , waarbij hij steeds was gehuisvest met meerdere personen in één woning en welke woning ter beschikking werd gesteld door het uitzendbureau waar de heer [verzoeker] toen werkzaam voor was;
- sinds 2014 heeft de heer [verzoeker] zich niet in Nederland in het GBA ingeschreven en staat in Polen ingeschreven op het adres van zijn ouderlijk huis;
- de heer [verzoeker] zegt dat hij geen woning in Polen bezit en het ouderlijk huis zal na het overlijden van zijn ouders, toebehoren aan zijn broer;
- de heer [verzoeker] heeft sinds 2014 steeds, als hij aan het werk was, een Nederlandse zorgverzekeraar gehad. Deze zorgverzekering werd geregeld door zijn werkgever. Omdat de heer [verzoeker] op dit moment niet werkzaam is, beschikt hij ook niet over een Nederlandse zorgverzekering. Hij geeft aan dat, nu hij niet in het GBA is ingeschreven, dit voor hem ook niet geldt als een wettelijke verplichting. De heer [verzoeker] heeft wel een Engelse bankverzekering. Dit is vergelijkbaar met een soort reisverzekering die ook een stukje zorgkosten dekt, indien noodzakelijk, gedurende het verblijf in Nederland;
- hij heeft geen Nederlands paspoort. Enkel een Pools paspoort;
- de heer [verzoeker] heeft geen huisarts in Nederland. Als hij een huisarts nodig heeft of een andere medicus, bezoekt hij gewoon een arts in de woonplaats waar hij op dat moment woonachtig is;
- de heer [verzoeker] heeft sinds 2014 aaneengesloten in Nederland gewerkt voor diverse uitzendbureaus en draagt sindsdien belasting af in Nederland;
- hij is in 2014 naar Nederland gekomen en wilde zich hier permanent vestigen. Hij vindt Polen en de inwoners niet leuk en het doel was dat hij in Nederland aan het werk zou gaan.

( ... ).”

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank – blijkens het bij brief van 11 mei 2020 gewijzigde verzoek – te beslissen dat het feit dat [verzoeker] vanaf januari 2016 onafgebroken in Nederland woonde meebrengt dat [verzoeker] op 25 maart 2017 zijn gewone verblijf in de zin van het Haags Verkeersongevallenverdrag had in Nederland.

3.2.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank subsidiair om te beslissen dat de feiten die blijken uit de brief van het UWV van 8 juni 2019 (het aantal uren verrichte arbeid bij diverse werkgevers in Nederland) met zich meebrengen dat [verzoeker] op 25 maart 2017 zijn gewone verblijf (in de zin van het Haags Verkeersongevallenverdrag) had in Nederland.

3.3.
Meer subsidiair verzoekt [verzoeker] de rechtbank om aan te geven welke van de door [verzoeker] in zijn verzoekschrift benoemde feiten of eventueel welke andere feiten vast moeten staan teneinde te kunnen vaststellen dat [verzoeker] op 25 maart 2017 zijn gewone verblijf (in de zin van het Haags Verkeersongevallenverdrag) had in Nederland.

3.4.
NBM en Inter Europe voeren verweer.

4
De beoordeling

4.1.
In geschil is – kort gezegd – of Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van [verzoeker] jegens [de bestuurder] tot vergoeding van de (letsel)schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. [verzoeker] heeft zijn oorspronkelijke verzoek om te bepalen dat Nederlands recht van toepassing is op dit geschil, ter zitting beperkt in de hiervoor onder 3.1 weergegeven zin. Die wijziging van het verzoek heeft de inhoud van het geschil tussen partijen echter niet gewijzigd.

4.2.
Op grond van het Haags Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg van 4 mei 1971 (hierna: HVOV) geldt de hoofdregel (artikel 3) dat de interne wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden de wet is die van toepassing is op de burgerrechtelijke niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer. Uitzondering op die hoofdregel is, onder meer, dat in het geval van een eenzijdig ongeval en registratie van het betrokken voertuig in een andere Staat dan die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden, de interne wet van de Staat van registratie van toepassing is op de aansprakelijkheid jegens een slachtoffer dat passagier was, indien dat slachtoffer zijn gewoon verblijf had in een andere Staat dan in die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden (artikel 4 onder a tweede onderdeel HVOV).

4.3.
Het ongeval heeft plaatsgevonden in Nederland, het land van registratie van het kenteken van het betrokken voertuig is Letland. Het slachtoffer heeft de Poolse nationaliteit en werkte ten tijde van het ongeval in Nederland. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [verzoeker] ten tijde van het ongeval in Nederland zijn gewone verblijfplaats had. Als hij zijn gewone verblijfplaats in een ander land had dan Nederland, is Lets recht van toepassing als het recht van het land van registratie van het voertuig. Als hij in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, dan is Nederlands recht van toepassing, volgens de hoofdregel van artikel 3 van het HVOV. Dit alles volgens de uitzondering van artikel 4 onder a tweede onderdeel van het HVOV.

4.4.
Inleidend merkt de rechtbank het volgende op over de achtergronden van de regels het HVOV. Deze blijken uit het zogenoemde rapport Essén uit 19681 dat een toelichting op het HVOV bevat (hierna: het toelichtend rapport). Blijkens het toelichtend rapport is voor de hoofdregel de klassieke oplossing gekozen van de ‘lex loci delicti commissi’. Daarmee is de praktijk van de meeste lidstaten van de Haagse Conferentie (de opsteller van het HVOV) gevolgd. Voor bepaalde gevallen waarin de aanknopingspunten wijzen in de richting van een andere wet dan die van de plaats van het delict, is een bijzondere regeling ingevoerd ten gunste van die andere wet. Als basis-criterium voor die uitzonderingen geldt de registratie van het voertuig. Daarbij is volgens het toelichtend rapport de gedachte geweest dat op die manier de uitzonderingen beter kunnen worden bepaald en beperkt.

4.5.
Aangezien echter de registratie een louter formeel criterium is, is het noodzakelijk geacht om hieraan in bepaalde gevallen het reële criterium van de gewone verblijfplaats toe te voegen. Bovendien werd het nodig gevonden om de gewone verblijfplaats in zekere mate als aanknopingspunt te houden voor bepaalde personen die een toevallige of in het geheel geen relatie met het voertuig hebben, zoals bij voorbeeld de passagier en de personen die zich op de plaats van het ongeval buiten het voertuig bevinden.

4.6.
Ten aanzien van deze personen (voor zover hier relevant, de passagier) dient volgens het toelichtend rapport de gewone verblijfplaats en de plaats van registratie dezelfde te zijn, wil er een uitzondering bestaan op de hoofdregel. De gewone verblijfplaats van de passagier die het slachtoffer is geworden, speelt bij het vaststellen van de van toepassing zijnde wet slechts rechtstreeks een rol, aldus het toelichtend rapport, als deze in het land van het ongeval ligt. In dat geval vormt de gewone verblijfplaats het tegenwicht voor de in een ander land verrichte registratie met als gevolg dat de zaak weer valt onder de wet van de plaats van het ongeval. Ten aanzien van de passagier is de plaats van het ongeval op zichzelf geen aanknopingspunt. Deze dient samen te vallen met de gewone verblijfplaats van de passagier, wil de plaatselijke wet van toepassing zijn.

4.7.
Voor alle overige gevallen, namelijk wanneer de passagier woont in een ander land dan dat op het grondgebied waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden, bestaat er volgens het toelichtend rapport een nauwer verband met de wet van het land van registratie. Blijkens het toelichtend rapport is daarvoor redengevend geacht dat de passagier en de voor het voertuig aansprakelijke persoon over het algemeen hun gewone verblijfplaats hebben in dat land waar gewoonlijk ook de verzekering is gesloten en bovendien dat de passagier kan voorzien dat de wet van het land van registratie van toepassing zal zijn en hij zich daarnaar kan richten. Volgens het toelichtend rapport kan die wet alleen in het geval van groepsreizen of bij ander collectief vervoer willekeurig lijken. Die situatie kan, aldus het toelichtend rapport, worden ondervangen omdat de partijen de mogelijkheid hebben bij het sluiten van de vervoersovereenkomst gezamenlijk vast te stellen welke wet van toepassing zal zijn.

4.8.
Volgens het toelichtend rapport is de uitdrukking ‘gewone verblijfplaats’ verder in wezen een feitelijk begrip en gaat het uit van een zekere stabiliteit in de duur en in het voornemen.

4.9.
Anders dan [verzoeker] meent, is het gelet op het vorenstaande voor de beoordeling van de rechtbank niet van doorslaggevend belang of het HVOV strekt tot bescherming van het slachtoffer. Daarnaast doet niet ter zake of het vergoedingenniveau hoger is dan in Nederland en of het praktisch is om deze zaak naar Lets recht af te wikkelen. Als het gewoon verblijf van [verzoeker] niet in Nederland is, is het formele criterium van registratie van het voertuig beslissend, ongeacht of het ongeval, dan wel [verzoeker] zelf enige feitelijke verbondenheid heeft met Letland. De bescherming van de bij het ongeval betrokken partijen en de praktische handvatten die het HVOV beoogt te bieden bij de afwikkeling van ongevalsschade zijn verdisconteerd in de regels die het verdrag bevat.

4.10.
De rechtbank stelt voorop dat met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval beoordeeld moet worden of [verzoeker] ten tijde van het ongeval zijn gewoon verblijf in Nederland had. Gezien de in het toelichtend rapport genoemde factoren die daarvoor in ieder geval van belang zijn (‘een zekere stabiliteit in de duur en in het voornemen’), neemt de rechtbank aan dat een tijdelijk of toevallig verblijf onvoldoende is om te kwalificeren als gewoon verblijf. Ten minste zal sprake moeten zijn van tastbare maatregelen van [verzoeker] die duiden op de intentie tot bestendig verblijf in Nederland. Daarbij dient te worden bedacht, gezien de rechtsgevolgen die het HVOV aan de uitdrukking ‘gewone verblijfplaats’ verbindt, dat in het geval wordt aangenomen dat [verzoeker] gewoon verblijf in Nederland heeft, daaruit volgt dat [verzoeker] geen (dat wil zeggen: niet langer) gewoon verblijf kan hebben in Polen. Gelet hierop gaat het er uiteindelijk dus om met welk land [verzoeker] , wat betreft zijn verblijf, de nauwste bindingen heeft.

4.11.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij sinds januari 2016 structureel in Nederland heeft gewerkt volgens de informatie van het UWV. De arbeidsoutput was bijna fulltime. Gedurende deze periode viel hij ook onder de sociale zekerheidswetgeving voor werkloosheid en ziekte. Hij woonde sinds januari 2016 in Nederland en heeft gedurende die periode steeds huur betaald in Nederland. Hij had een Nederlandse bankrekening en is sinds januari 2016 niet meer in Polen geweest.

4.12.
Met NBM en Inter Europe is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval gewoon verblijf in Nederland had. Uit die stukken blijkt alleen dat [verzoeker] sinds januari 2016 tot aan het ongeval via wisselende uitzendbureaus in Nederland en bij iedere werkgever gedurende wisselende periodes heeft gewerkt. [verzoeker] werkte bovendien een wisselend aantal uren per week. Van een nagenoeg fulltime arbeidsoutput, zoals [verzoeker] stelt, is geen sprake geweest. In de maanden januari t/m maart, juli, augustus en oktober 2016 en februari 2017 heeft [verzoeker] slechts één à twee weken gewerkt. Of [verzoeker] in de tussenliggende periodes waarin hij niet heeft gewerkt, in Nederland heeft verbleven, kan de rechtbank niet vaststellen. [verzoeker] was, kort gezegd, werkzaam als uitzendkracht, waarbij zijn werkgever gedurende de periode dat hij werkte (tegen betaling) zorgdroeg voor onderdak en verzekering tegen ziektekosten. Hoewel [verzoeker] in totaal gedurende ongeveer veertien maanden in Nederland een arbeidsverleden heeft opgebouwd, volgt daaruit in de gegeven omstandigheden niet de mate van stabiliteit die nodig is om te kunnen spreken van gewoon verblijf in Nederland. Veeleer is sprake geweest van een tijdelijke aanwezigheid afhankelijk van de arbeidsmarkt. Feiten die erop duiden dat [verzoeker] zelf maatregelen heeft getroffen met het oog op een bestendig verblijf in Nederland, zodanig dat hij niet langer zijn gewone verblijfplaats in Polen heeft, zijn niet gebleken. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] mogelijk (over stukken waaruit dit blijkt, beschikt de rechtbank niet) een ING-bankrekening geopend heeft waarop hij zijn salaris en ziektewetuitkering in Nederland heeft ontvangen, acht de rechtbank onvoldoende voor een andere conclusie.

4.13.
Nu niet kan worden gezegd dat het land van de plaats van het ongeval en de gewone verblijfplaats van [verzoeker] ten tijde van het ongeval dezelfde zijn, is volgens de uitzondering van artikel 4 onder a tweede onderdeel HVOV het recht van het land waarin het betrokken voertuig is geregistreerd van toepassing, Lets recht derhalve.

4.14.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen.

4.15.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.16.
[verzoeker] begroot de kosten van het deelgeschil op in totaal € 5.544,34 (14,5 uur à€ 285 ex 5% kantoorkosten en 21 % btw en € 304 (abusievelijk 282) aan griffierecht). Gezien het verweer van NBM en Inter Europe en in aanmerking genomen de feitelijke en juridische complexiteit van deze zaak, acht de rechtbank het aantal bestede uren in samenhang bezien met het uurtarief en de ervaring van de advocaat bovenmatig. Een tijdsbesteding van 11 uur acht de rechtbank reëel. Kantoorkosten worden geacht in het uurtarief te zijn verdisconteerd, temeer gezien de huidige tijd van elektronische communicatie. De rechtbank komt uit op een bedrag van in totaal € 4.097,35 (11 uur à € 285 en 21% btw en € 304 aan griffierecht). ECLI:NL:RBDHA:2020:10679