RBDHA 270121 mishandeling in GR door onder curatele gestelde 18-jarige zoon; Grieks recht; vordering op ouders verjaard, moeder als curator aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 270121 mishandeling in GR door onder curatele gestelde 18-jarige zoon; Grieks recht; vordering op ouders verjaard, moeder als curator aansprakelijk
zie voor het tussenvonis ECLI:NL:RBDHA:2020:14197
1
De procedure
1.1.
Deze procedure draait om een ernstige mishandeling van [zoon A] door de (destijds meerderjarige) [zoon X] gepleegd op 14 mei 2013 in Griekenland. Tussen partijen is niet in geschil dat [zoon X] daarbij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [zoon A] en dat hij aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van die mishandeling. Deze procedure draait echter niet om de aansprakelijkheid van [zoon X] . In deze procedure ligt de vraag voor of [gedaagde sub 1 c.s.] als ouders van [zoon X] en/of [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van curator van [zoon X] aansprakelijk zijn voor de schade die [zoon A] en [eiseres] lijden als gevolg van de mishandeling door [zoon X] . [eiseres] heeft (samengevat) aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [zoon A] door [zoon X] na afloop van hun vakantie in Griekenland achter te laten, zonder dat was voorzien in de zorg, toezicht en begeleiding die [zoon X] – gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek en ondersteuningsbehoefte – nodig had. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] daaraan toegevoegd dat [gedaagde sub 1] [zoon X] als zijn curator had moeten verbieden in Griekenland achter te blijven, in elk geval zonder dat was voorzien in adequate ondersteuning, begeleiding en (medische) zorg.
1.2.
In haar tussenvonnis van 22 januari 2020 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de hand van het Griekse recht moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 1 c.s.] gezamenlijk, dan wel alleen [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] , voor de schade van [eiseres] aansprakelijk zijn en welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft vervolgens het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
a. Kent het Griekse recht aansprakelijkheid op grond van onrechtmatig handelen door (zuiver) nalaten?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden op basis van wet en rechtspraak voor het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid voor handelingen die door een derde zijn gepleegd?
Kent het Griekse recht in dit verband (onrechtmatig handelen door nalaten) een relevante positie toe aan ouders/wettelijk vertegenwoordigers van een meerderjarig kind, dat tegenover een derde onrechtmatig heeft gehandeld?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden op basis van wet en rechtspraak voor aansprakelijkheid van ouders/wettelijk vertegenwoordigers van een meerderjarige op grond van onrechtmatig nalaten voor gedragingen van die meerderjarige?
Kent het Griekse recht in dit verband (onrechtmatig handelen door nalaten) een bijzondere positie toe aan een persoon die ten opzichte van een meerderjarige in een verhouding staat die gelijk is aan of vergelijkbaar is met de curator naar Nederlands recht (artikel 1:378 e.v. BW)?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden op basis van wet en rechtspraak voor aansprakelijkheid van een dergelijke persoon op grond van onrechtmatig nalaten voor gedragingen van die meerderjarige?
Kent het Griekse recht een verjaringstermijn voor het geldend maken van een vordering op grond van onrechtmatig handelen (door nalaten als in de vorige vragen bedoeld)?
Zo ja, wat is die verjaringstermijn?
Zo ja, wanneer vangt die termijn aan?
Kan een dergelijke verjaringstermijn worden gestuit?
Zo ja, wat zijn de voorwaarden voor een rechtsgeldige stuiting naar Grieks recht?
Heeft u voor het overige nog opmerkingen die van belang zijn voor de juridische beoordeling van deze zaak?
1.3.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rapportage van het IJI van 15 april 2020, met als bijlage het document “Legal Information on Greek law on torts. Vicarious liability for supervisors”, opgesteld door Dr. [ ... ] ;
- de akte uitlating tevens akte overlegging producties van [eiseres] van 27 mei 2020 met producties 16 en 17;
- de akte na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1 c.s.] van 27 mei 2020;
- de akte van [eiseres] van 29 juli 2020 met productie 18;
- de antwoordakte van [gedaagde sub 1 c.s.] van 26 augustus 2020.
1.4.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.
2.
De verdere beoordeling
2.1.
De vordering van [eiseres] is gegrond op twee pijlers, namelijk de gestelde verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als ouders van [zoon X] en de bijzondere positie van [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] . De rechtbank zal deze twee grondslagen hierna afzonderlijk beoordelen.
De aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als ouders van [zoon X]
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als ouders van [zoon X] toerekenbaar nalatig zijn geweest, door hem na hun familievakantie zonder de nodige voorzorgsmaatregelen en begeleiding achter te laten in Griekenland. Als meest verstrekkend verweer hebben [gedaagde sub 1 c.s.] gesteld dat deze vordering is verjaard.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering – wat daar verder inhoudelijk van zij – inderdaad is verjaard. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op grond van artikel 15 sub h van de Rome II-Verordening ook het beroep op verjaring aan de hand van Grieks recht moet worden beoordeeld.
2.4.
Op grond van artikel 937 lid 1 van het Grieks Burgerlijk Wetboek (hierna: GBW) verjaart een vordering op grond van onrechtmatig handelen (voor zover voor deze procedure van belang) vijf jaar na het moment waarop het slachtoffer bekend is met de schade en met de aansprakelijke persoon. Onder “bekendheid met de schade” wordt verstaan de bekendheid met de schadelijke gevolgen van de onrechtmatige gedraging. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is niet nodig dat het slachtoffer al bekend is met de precieze (omvang of aard van) de schade.
2.5.
In deze zaak staat tussen partijen niet ter discussie dat [eiseres] er kort na de mishandeling mee bekend raakte dat [zoon X] aanvankelijk met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op vakantie was en dat [zoon X] na het vertrek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar Nederland alleen in Griekenland is achtergebleven. Ook staat vast dat [eiseres] kort na het ongeval hoorde dat [zoon X] kampt met psychische problematiek.
2.6.
De vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is gebaseerd op de stelling dat zij als ouders verwijtbaar nalatig hebben gehandeld, door hun (volgens de stellingen van [eiseres] ) hulpbehoevende en agressieve zoon zonder de benodigde begeleiding achter te laten in Griekenland. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat [eiseres] er kort na de mishandeling – en dus kort na 14 mei 2013 – mee bekend was dat zij mogelijkerwijs [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als ouders van [zoon X] zou kunnen aanspreken wegens de door haar gestelde nalatigheid, betekent dit dat de vijfjarige verjaringstermijn uit artikel 937 lid 1 GBW medio mei 2013 is gaan lopen.
2.7.
Onder Grieks recht kan de verjaring van een civielrechtelijke vordering (voor zover in deze zaak van belang) gestuit worden door een erkenning van aansprakelijkheid door de aansprakelijke persoon of het begin van een juridische procedure waarin een vordering naar aanleiding van de gestelde aansprakelijkheid wordt ingesteld (artikelen 260 – 270 GBW). Het versturen van een brief waarin wordt aangemaand, gestuit of de vordering anderszins ondubbelzinnig wordt gehandhaafd geldt – anders dan in het Nederlandse recht – niet als een stuitingshandeling.
2.8.
Vast staat dat [gedaagde sub 1 c.s.] de aansprakelijkstelling door [eiseres] hebben betwist. Van een erkenning van aansprakelijkheid is dus geen sprake geweest. De dagvaardingen in deze procedure zijn uitgebracht op 22 en 27 november 2018, dus meer dan vijf jaar na mei 2013. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun hoedanigheid van ouders van [zoon X] is verjaard. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank daarom niet toe.
2.9.
De vordering van [eiseres] tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als ouders van [zoon X] wordt afgewezen, omdat deze is verjaard. De vraag is nog of [gedaagde sub 1] schadeplichtig is in haar hoedanigheid van curator van [zoon X] . De rechtbank zal de daartoe strekkende vordering van [eiseres] hierna beoordelen.
De aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X]
verjaring
2.10.
[gedaagde sub 1 c.s.] heeft ook tegen de vordering die is gegrond op de positie van [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] , het verweer gevoerd dat de vordering van [eiseres] is verjaard. De rechtbank passeert dit verweer.
2.11.
[eiseres] heeft zich gemotiveerd en gedetailleerd op het standpunt gesteld dat zij er pas na de strafprocedure tegen [zoon X] in Griekenland mee bekend raakte dat [zoon X] in Nederland onder curatele was gesteld en dat [gedaagde sub 1] zijn curator was. Zij heeft daartoe betoogd dat zij voorafgaand aan de strafprocedure helemaal geen contact heeft gehad met [zoon X] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en dat zij ook door de Griekse autoriteiten maar mondjesmaat op de hoogte werd gehouden van het onderzoek en de ontwikkelingen in de zaak. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben gesteld dat de Nederlandse en Griekse pers veel aandacht hebben besteed aan de zaak en dat daarbij ook de positie van [gedaagde sub 1] als curator aan de orde is gekomen, maar zij hebben deze stelling niet onderbouwd. Overigens is ook niet onderbouwd dat en hoe [eiseres] dergelijke stukken in voorkomend geval in het Nederlands of Grieks had kunnen lezen, nu zij geen van beide talen beheerst. Er bestaat dus geen enkel concreet aanknopingspunt om aan te nemen dat [eiseres] al vóór de strafprocedure wist dat [gedaagde sub 1] ook de curator van [zoon X] was. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiseres] er op zijn vroegst tijdens de strafprocedure mee bekend raakte dat [zoon X] onder curatele stond en dat [gedaagde sub 1] zijn curator was. Gelet op hetgeen de rechtbank in 2.12 en 2.13 overweegt, kan in het midden blijven of [eiseres] (zoals [gedaagde sub 1 c.s.] stellen) al tijdens de strafprocedure heeft gehoord dat [gedaagde sub 1] de curator was van [zoon X] , of dat [eiseres] (zoals zij zelf stelt) daar pas achter kwam na inschakeling van haar advocaat in 2018. Het precieze tijdstip is namelijk irrelevant voor de beantwoording van de vraag of de vordering is verjaard.
2.12.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben betoogd dat [eiseres] kort na de mishandeling wist dat zij de ouders waren van [zoon X] , dat [eiseres] dus ook wist dat zij mogelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk kon stellen en dat het niet uitmaakt of [eiseres] wist dat [gedaagde sub 1] ook de curator was van [zoon X] . De rechtbank passeert ook dat betoog. De Engelse vertaling van artikel 937 lid 1 GBW luidt (voor zover van belang) als volgt:
“A claim arising from an unlawful act shall be prescribed at the lapse of five years as from the time the injured party has had knowledge of the injury and of the person liable for compensation”
Het gaat nu immers om aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van curator van [zoon X] en om de verantwoordelijkheden die zij in die hoedanigheid had. Doorslaggevend is daarom het moment waarop [eiseres] wist dat zij [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van curator kon aanspreken. Dat [gedaagde sub 1] óók de moeder is van [zoon X] doet daaraan niet af.
2.13.
De strafprocedure tegen [zoon X] in eerste aanleg vond plaats op 2 mei 2014. Op zijn vroegst op dat moment raakte [eiseres] ermee bekend dat zij [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van curator van [zoon X] zou kunnen aanspreken en is de vijfjarige verjaringstermijn gaan lopen. Dit betekent dat die verjaringstermijn nog niet was verstreken toen op 22 november 2018 de dagvaarding tegen [gedaagde sub 1] – in haar hoedanigheid van curator – werd uitgebracht. De rechtbank zal daarom de vordering tegen [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid als curator hierna inhoudelijk beoordelen.
inhoudelijke beoordeling
2.14.
Artikel 923 GBW bevat een bepaling over aansprakelijkheid van een ouder of toezichthouder voor gedragingen die zijn gepleegd door een minderjarige of een meerderjarig persoon die onder zijn “toezicht” is gesteld. De Engelse vertaling van artikel 923 GBW luidt als volgt:
“Whoever has the supervision of a person under age or of a person placed under judicial assistance is liable for the damage that such persons unlawfully cause to a third party, unless he proves that he has exercised properly the duty of supervision or that the damage could not have been avoided. The person who performs the duty of supervision by virtue of a contract has the same liability.”
Waar de rechtbank hierna – in navolging van het IJI – de termen “toezicht” en “onder toezicht gesteld” gebruikt, zijn die bedoeld als de Nederlandse vertaling van de Engelse termen “judicial assistance” en “placed under judicial assistance” uit artikel 923 GBW. Uitdrukkelijk wordt dus niet gedoeld op de Nederlandse ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 BW.
2.15.
Uit de rapportage van het IJI blijkt dat artikel 923 GBW onder andere als doel heeft om derden te beschermen tegen gedragingen van minderjarigen of van personen die onder toezicht zijn gesteld, door een aansprakelijkheid te leggen op de persoon die is aangesteld als toezichthouder, waarbij wordt uitgegaan van een weerlegbaar bewijsvermoeden.
2.16.
De vereisten voor een geslaagde aansprakelijkstelling op grond van artikel 923 GBW zijn de volgende:
Het bestaan van een plicht, op basis van wet of overeenkomst, om toezicht te houden op een kind of volwassene die onder toezicht is gesteld. De mate van toezicht die kan worden verlangd hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de leeftijd, volwassenheid, het mentale vermogen van de onder toezicht gestelde, en de voorzienbaarheid van het gevaar van de gedraging die tot schade heeft geleid.
Het nalaten van de toezichthouder om alle noodzakelijke en mogelijke maatregelen te nemen om de schade te voorkomen die is veroorzaakt door de persoon die onder toezicht is gesteld. Op grond van artikel 923 GBW geldt dat wordt verondersteld dat de toezichthouder verwijtbaar heeft nagelaten om toezicht te houden, als de onder toezicht gestelde onrechtmatig schade heeft veroorzaakt.
Het bestaan van schade door het onrechtmatig handelen of nalaten door de persoon die onder toezicht is gesteld.
Het bestaan van een causaal verband tussen schade en het onrechtmatig handelen of nalaten door de persoon die onder toezicht is gesteld, evenals het bestaan van causaal verband tussen het nalaten van de toezichthouder en het gedrag dat heeft geleid tot de schade, waarbij artikel 923 GBW veronderstelt dat dit verband bestaat. Dit vermoeden kan worden weerlegd.
2.17.
Het IJI heeft in zijn rapportage tot uitgangspunt genomen dat de Nederlandse curatele valt onder de noemer “judicial assistance” als bedoeld in artikel 923 GBW, en dat de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] daarom moet worden beoordeeld aan de hand van deze bepaling.
2.18.
Dat betekent dat – als de redenering van het IJI wordt gevolgd – [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] aansprakelijk is voor de schade die [zoon X] aan [zoon A] heeft toegebracht, tenzij [gedaagde sub 1] bewijst dat zij het toezicht op de juiste wijze heeft uitgevoerd, dat de schade niet door haar voorkomen kon worden, dat het toezicht niet kon worden uitgevoerd of dat er geen verband bestaat tussen haar nalatigheid en de schade van [zoon A] .
2.19.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben zich echter op het standpunt gesteld dat de positie van [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] in Griekenland niet wordt erkend. Daartoe hebben zij betoogd dat er geen internationaal verdrag of andersoortige afspraak tussen Griekenland en Nederland bestaat over de wederzijdse erkenning van de rechterlijke uitspraken waarin een persoon tot curator wordt benoemd. Ervan uitgaand dat de curatele van [zoon X] in Griekenland niet wordt erkend, betwisten [gedaagde sub 1 c.s.] dat de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 923 GBW. [eiseres] heeft dit standpunt van [gedaagde sub 1 c.s.] op haar beurt bestreden.
2.20.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de positie van [gedaagde sub 1] als curator van [zoon X] al dan niet in Griekenland wordt erkend. Als dit niet het geval is, zoals [gedaagde sub 1 c.s.] bepleiten, geldt immers dat aan de hand van het algemene Griekse aansprakelijkheidsrecht moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade die [zoon X] aan [zoon A] heeft toegebracht. Die regels leiden – zoals hierna zal blijken – niet tot een ander oordeel dan bij toepassing van de bijzondere regel van artikel 923 GBW.
2.21.
Artikel 914 GBW bevat regels over de algemene aansprakelijkheid voor schade die is veroorzaakt door handelen of nalaten van de aansprakelijk gestelde persoon. Volgens de bijlage bij het IJI-rapport, opgesteld door dr. […] , bestaan er twee varianten van de Engelse vertaling van deze bepaling, namelijk:
“A person who through his fault has caused in a manner contrary to the law prejudice to another shall be liable for compensation”
En
“Whosoever unlawfully and culpably causes damage to another is liable for damages”
2.22.
De gemene deler van de beide varianten is dat een persoon alleen aansprakelijk is voor de gevolgen van zijn handelen of nalaten, als hij onrechtmatig en verwijtbaar heeft gehandeld.
2.23.
De vraag is of [gedaagde sub 1] – los van de vraag of zij op grond van artikel 923 GBW aansprakelijk kan worden gehouden als curator van [zoon X] – ook heeft gehandeld in strijd met de algemene aansprakelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 914 GBW. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Toepassing van artikel 923 GBW zou leiden tot een verlichting van de bewijslast voor [eiseres] (in die zin dat artikel 923 GBW bewijsvermoedens bevat), maar ook uitgaande van een algemene bewijslastverdeling heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank voldoende gesteld om te komen tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar nalatig is geweest en dat dit de schade van [zoon A] (en [eiseres] ) tot gevolg heeft gehad. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
2.24.
Vast staat dat [zoon X] ten tijde van de mishandeling 20 jaar, en dus (slechts) jongmeerderjarig was. Ook staat vast dat [zoon X] kampte met beperkingen: hij heeft een verstandelijke beperking en is gediagnosticeerd met ADHD en PDD-NOS. In verband met ADHD slikte [zoon X] dagelijks medicatie. [gedaagde sub 1] heeft tijdens de comparitie van partijen op 18 oktober 2019 verklaard dat [zoon X] veel begeleiding nodig had en dat hij zijn medicatie nodig had “om hem rustig te houden in zijn hoofd”. Het feit dat [zoon X] onder curatele is gesteld maakt duidelijk dat [zoon X] was aangewezen op intensieve begeleiding in het dagelijks leven op meerdere terreinen. Zelfs als juist zou zijn dat de curatele met name is aangevraagd om financiële redenen (zoals [gedaagde sub 1] ter zitting heeft gesteld, maar niet nader heeft onderbouwd, en wat ook niet voor de hand ligt omdat in dat geval de lichtere maatregel van bewindvoering aangewezen zou zijn), maakt de curatele duidelijk dat in ieder geval de kantonrechter die de ondercuratelestelling heeft uitgesproken, van oordeel was dat [zoon X] ook in zijn volwassenheid de bescherming van deze verstrekkende maatregel nodig had.
2.25.
Op grond van de verklaring van [gedaagde sub 1] ter zitting is komen vast te staan dat de medicatie van [zoon X] bijna op was, toen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terug naar Nederland vlogen en [zoon X] in Griekenland achterbleef. [gedaagde sub 1] heeft daarover verklaard dat zij aan het management van het hotel waar [zoon X] zou gaan werken heeft gezegd dat [zoon X] zijn medicijnen nodig had “om hem rustig te houden in zijn hoofd”, en dat haar was toegezegd dat de arts die in het hotel werkte, daarvoor zou zorgen. Ook had zij er – zo heeft zij verklaard – bij hetzelfde management op aangedrongen dat [zoon X] niet onder druk gezet moest worden. Desgevraagd kon zij niet vertellen wat er mogelijk zou gebeuren als [zoon X] wel onder druk zou staan, maar de rechtbank leidt uit de verklaring van [gedaagde sub 1] af dat [zoon X] zichzelf moeilijk staande kon houden in onverwachte situaties.
2.26.
[gedaagde sub 1] was bij uitstek bekend met de kwetsbaarheid van [zoon X] . Zij wist dat [zoon X] de nodige begeleiding en zorg nodig had om goed te kunnen functioneren en dat hij daarnaast medicatie nodig had om rustig te blijven. Niettemin heeft zij hem in een voor hem vreemde omgeving achtergelaten en dat zonder toereikende medicatie. Als curator van [zoon X] droeg [gedaagde sub 1] de speciale verantwoordelijkheid voor de begeleiding van [zoon X] en was zij gehouden ervoor te zorgen dat [zoon X] de zorg en ondersteuning kreeg die hij nodig had. Ook als er van uit moet worden gegaan dat het Nederlandse vonnis waarin [gedaagde sub 1] tot curator van [zoon X] is benoemd in Griekenland niet wordt erkend, onthief dat [gedaagde sub 1] niet van haar verplichting om ook in Griekenland toe te zien op het welzijn van [zoon X] en om in te grijpen als [zoon X] beslissingen nam die hij onvoldoende kon overzien en die zij niet verantwoord vond. In de relatie tussen [gedaagde sub 1] en [zoon X] wijzigden de onderlinge verhoudingen immers niet als gevolg van hun reis naar het buitenland: [gedaagde sub 1] droeg bijzondere verantwoordelijkheid ten opzichte van [zoon X] en moest die verantwoordelijkheid ook in het buitenland uitoefenen, in het belang van [zoon X] en in het belang van derden in hun omgang met [zoon X] .
2.27.
In het licht van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [zoon X] een kwetsbare jongeman was, die bescherming en begeleiding nodig had om goed te kunnen functioneren in de maatschappij en die daarvoor ook afhankelijk van was medicatie. [gedaagde sub 1] had als curator van [zoon X] de verplichting om te zorgen voor die begeleiding en voor de noodzakelijke medische zorg. Daarnaast had zij als curator ook daadwerkelijk de mogelijkheid om [zoon X] te dwingen mee terug te gaan naar Nederland. In het licht van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] nalatig is geweest door [zoon X] toe te staan alleen achter te blijven in een voor hem onbekende omgeving, zonder begeleiding en steun, in de wetenschap dat [zoon X] op het moment dat zij hem achterliet niet beschikte over voldoende medicatie, terwijl hij die medicatie dagelijks nodig had om in balans te blijven. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat het hotelmanagement haar had toegezegd dat de hotelarts zou zorgen voor de benodigde medicijnen, maar vast staat dat dit niet is gebeurd en dat [gedaagde sub 1] na haar vertrek ook niet heeft gecontroleerd of het hotel die toezegging correct was nagekomen.
2.28.
Deze nalatigheid kan [gedaagde sub 1] – in juridische zin – worden toegerekend. Voor toerekening is, ook naar Grieks recht, niet vereist dat [gedaagde sub 1] opzettelijk heeft gehandeld. Op grond van artikel 330 GBW is sprake van verwijtbaar nalaten als [gedaagde sub 1] heeft gehandeld in strijd met
“the obligation generally required by every member of society to exercise the case which a reasonable man is capable of taking in the circle of his competence, regardless of whether there is a clear legal duty to do so or not”.
In de Griekse rechtspraak wordt dit artikel ruim uitgelegd, en wordt aangenomen dat er sprake is van een verwijtbaar nalaten als de aangesproken persoon heeft gehandeld in strijd met “the general commands of care and prudence”. Nu [gedaagde sub 1] in haar rol als curator van [zoon X] kan worden toegerekend dat zij niet heeft voorkomen dat hij zonder de nodige medicatie en ondersteuning in Griekenland achter bleef, moet het er voor worden gehouden dat zij (op de voet van artikel 914 GBW) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [zoon A] . Niet in geschil is dat [zoon A] schade heeft geleden als gevolg van de mishandeling door [zoon X] (en [eiseres] daarvan afgeleide schade).
2.29.
Dat [gedaagde sub 1] – zoals zij stelt – niet heeft kunnen voorzien dat [zoon X] zo ontregeld zou raken dat hij gewelddadig werd, doet aan het voorgaande niet af. Ter zitting is wel duidelijk geworden dat [gedaagde sub 1] zich schuldig voelt over de situatie waarin [zoon A] zich bevindt. De rechtbank is er ook van overtuigd dat [gedaagde sub 1] alles wat in haar macht lag zou hebben ondernomen om te voorkomen dat [zoon X] iemand iets aan zou doen, als zij had vermoed dat [zoon X] gewelddadig zou worden. Dat neemt echter niet weg dat haar handelen (of eigenlijk: haar nalaten) [gedaagde sub 1] in juridisch opzicht wel kan worden toegerekend.
2.30.
De volgende vraag is of de schade van [zoon A] het gevolg is van het nalaten van [gedaagde sub 1] . Ook in dit verband is irrelevant of artikel 923 GBW al dan niet rechtstreeks van toepassing is. Als artikel 923 GBW rechtstreeks van toepassing is, wordt op basis van een weerlegbaar bewijsvermoeden aangenomen dat er een causaal verband bestaat tussen het nalaten van [gedaagde sub 1] en de ontstane schade. Als artikel 923 GBW niet rechtstreeks van toepassing is, moet [eiseres] het causaal verband stellen en in geval van betwisting bewijzen. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de vaststaande feiten en de onweersproken stellingen van [eiseres] ten aanzien van de schade – ook als artikel 923 GBW niet rechtstreeks van toepassing is, het er voor moet worden gehouden dat de schade van [zoon A] het gevolg is van het feit dat [gedaagde sub 1] [zoon X] heeft toegestaan om zonder begeleiding en voldoende medicatie in Griekenland achter te blijven. Indien immers [gedaagde sub 1] had gedaan wat zij had moeten doen, was ofwel [zoon X] niet alleen achtergebleven, ofwel zij had erop toegezien dat hij zijn medicatie had genomen en dat hij niet ontregeld raakte. Dat leidt uiteindelijk linksom of rechtsom tot dezelfde uitkomst: er is sprake van het noodzakelijke causale verband. De rechtbank ziet geen grond om [gedaagde sub 1] toe te laten tot het leveren van tegenbewijs. [gedaagde sub 1] heeft namelijk geen voor bewijslevering vatbare feitelijke aanknopingspunten aangedragen die, indien die komen vast te staan, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Daarom zal zij niet tot het leveren van tegenbewijs, dat overigens ook niet door haar is aangeboden, worden toegelaten.
slotsom ten aanzien van de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1]
2.31.
In het licht van het vorenstaande luidt het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van curator van [zoon X] onrechtmatig jegens [zoon A] heeft gehandeld en dat zij uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die [zoon X] aan [zoon A] (en [eiseres] ) heeft toegebracht. De vorderingen van [eiseres] zullen in zoverre worden toegewezen.
2.32.
[eiseres] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Gelet op de jonge leeftijd van [zoon A] en de aard van zijn letsel, ziet de rechtbank geen grond of mogelijkheid om de schade in deze procedure te begroten. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding het IJI te verzoeken om een nadere rapportage over de vraag welke schadeposten naar Grieks recht voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is te minder reden nu vaststaat dat de letselschade van [zoon X] zeer groot is en de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering van [gedaagde sub 1] in verhouding daarmee beperkt is. Onder die omstandigheden komt het de rechtbank geraden voor dat zij thans tot een eindbeslissing komt en dat vooralsnog niet nog meer kosten worden gemaakt in verband met een nader partijdebat hierover. ECLI:NL:RBDHA:2021:590