Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 130422 Ongeval Nederlandse skiër op piste in Oostenrijk; Nederlandse rechter bevoegd tzv vordering tegen eigenaar skipiste

RBMNE 130422 Ongeval Nederlandse skiër op piste in Oostenrijk; Nederlandse rechter bevoegd tzv vordering tegen eigenaar skipiste

2
Overwegingen

Het verzoek
2.1.
Schatzbergbahn heeft in voornoemde akte de rechtbank verzocht om voorafgaand aan de geplande zitting terug te komen op de eindbeslissing van de rechtbank over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, vervat in het tussenvonnis van 16 december 2020.

2.2.
[eiseres] heeft in haar antwoord-akte, kort gezegd, betwist dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van haar vorderingen kennis te nemen.

De gronden van het verzoek van Schatzbergbahn
2.3.

Schatzbergbahn baseert haar verzoek, samengevat weergegeven, op het volgende.

2.4.
In een zeer vergelijkbare zaak, waarin de exploitant van een Zwitsers skigebied aansprakelijk werd gesteld door een Nederlands slachtoffer van een in dat skigebied geleden skiongeval, stond ook de vraag centraal of de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer.1In die zaak heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de commerciële of beroepsactiviteiten van de exploitant van het Zwitserse skigebied volgens het hof niet gericht waren op Nederland, waar de consument woonachtig is. Het enkele feit dat de internetsite van de exploitant ook in Nederland kon worden geraadpleegd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan te nemen dat van voormelde activiteiten sprake is. Bovendien richt de exploitant zich op consumenten uit allerlei landen. Die omstandigheid vloeit voort uit de toeristische aard van de activiteiten van de exploitant en is in combinatie met de algemene toegankelijkheid van een internetsite onvoldoende voor toepasselijkheid van de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 17 lid 1 sub c Brussel I-bis Verordening2 (hierna te noemen: Brussel I-bis Vo.), aldus het hof. Het arrest van het hof is zeer recent door de Hoge Raad bekrachtigd.3

2.5.
Partijen waren het er aanvankelijk over eens dat de Nederlandse rechter in deze kwestie rechtsmacht heeft op grond van artikel 17 lid 1 sub c Brussel I-bis Vo. en de rechtbank heeft conform geoordeeld. De arresten van het hof en de Hoge Raad hebben echter tot gevolg dat de eindbeslissing over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op een onjuiste juridische grondslag is komen te berusten. De rechtbank dient dan ook op deze eindbeslissing terug te komen. Op grond van beide arresten moet worden aangenomen dat het enkele feit dat een ondernemer in zijn land van herkomst toeristische activiteiten ontplooit waarbij tevens overeenkomsten worden gesloten met consumenten uit allerlei landen niet de conclusie kan worden getrokken dat de ondernemer zijn activiteiten daadwerkelijk 'op die staat richt'. Schatzbergbahn wijst op de volgende omstandigheden. Schatzbergbahn beheert en exploiteert de skilift en bijbehorende pistes in het skigebied Wildschönau, dat deel uitmaakt van het skigebied Ski Juwel. Schatzbergbahn maakt als exploitant geen gebruik van een internetsite en onderneemt ook anderszins geen reclameactiviteiten in Nederland. Voorts heeft [eiseres] haar skipas naar eigen zeggen aangeschaft via de exploitant van het skigebied Ski Juwel. De activiteiten van Ski Juwel kunnen echter niet gelden als de activiteiten van Schatzbergbahn. Ten slotte dient mee te wegen dat de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat Oostenrijks recht van toepassing is. Op basis van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 17 lid 1 sub c Brussel I-bis Vo. (alsnog) niet van toepassing is en dat moet worden teruggevallen op de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis Vo, op grond waarvan (slechts) de Oostenrijkse rechter (de rechter van de woonplaats van Schatzbergbahn) bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] .

Het verweer van [eiseres]
2.6.
voert, samengevat weergegeven, het volgende aan.

2.7.
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat de mondelinge behandeling hoe dan ook moet doorgaan en dat pas nadien op de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid dient te worden beslist.

2.8.
Subsidiair stelt zij dat het verzoek van Schatzbergbahn tevergeefs is, omdat laatstgenoemde met behandeling in Nederland heeft ingestemd. Beide partijen hebben eerder in de procedure geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is en de rechtbank heeft dienovereenkomstig geoordeeld. Terugkomen op die bindende eindbeslissing is in strijd met de eisen van een goede procesorde en de voor procespartijen geldende eisen van redelijkheid en billijkheid.

2.9.
Meer subsidiair dient het voorliggende verzoek op inhoudelijke gronden te worden afgewezen. Het arrest van de Hoge Raad is op grond van artikel 81 RO gewezen en overtuigt in zoverre onvoldoende voor deze procedure. Daarnaast wijken de feiten in de onderhavige zaak aanzienlijk af van de feiten in de zaak bij het hof Amsterdam. Schatzbergbahn beschikt als deelnemer in een samenwerking van skigebieden over een Nederlandstalige website gericht op Nederlandse toeristen. Ook via links op deze website werd in het Nederlands actief reclame gemaakt voor het skigebied. Schatzbergbahn baat deze website mede uit. Daarmee richt(te) Schatzbergbahn haar activiteiten óók op Nederland en moest zij er rekening mee houden dat zij door een Nederlandse consument voor diens nationale rechter kon worden gedagvaard.

2.10.
Ten slotte verzoekt [eiseres] om Schatzbergbahn in de integrale proceskosten te veroordelen, omdat Schatzbergbahn willens en wetens een reeds prijsgegeven verweer opnieuw naar voren heeft gebracht. Schatzbergbahn dient daarom de volledige kosten die gemoeid zijn met het opstellen en indienen van de desbetreffende antwoordakte aan [eiseres] te vergoeden.

De beoordeling van het verzoek
2.11.

De rechtbank overweegt dat het verzoek van Schatzbergbahn ertoe strekt dat de rechtbank terugkomt op de in het tussenvonnis van 16 december 2020 genomen bindende eindbeslissing dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil van partijen.

2.12.
Met betrekking tot de maatstaf die moet worden aangelegd bij de beoordeling van een dergelijk verzoek heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 26 november 20104 overwogen:

"De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie (HR 4 mei 1984, nr. 12141, LJN AG4805, NJ 1985/3). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, nr. C06/250, LJN BC2800, NJ 2008/553). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.

De rechter dient - ook - in een dergelijk geval te motiveren waarom het terugkomen van de eerder gegeven bindende eindbeslissing in dit opzicht geboden is (vgl. HR 5 januari 1996, nr. 15881, LJN ZC1946, NJ 1996/597 en HR 16 januari 2004, nr. C02/239, LJN AM2358, NJ 2004/318)."

2.13.
Beide partijen hebben zich in hun aktes uitgelaten over de opgeworpen bevoegdheidsvraag. De rechtbank acht zich hierover voldoende geïnformeerd en zal thans dan ook beslissen op het verzoek van Schatzbergbahn om terug te komen op de bindende eindbeslissing op dit punt.

2.14.
De rechtbank zal het verzoek van Schatzbergbahn afwijzen. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onjuiste juridische grondslag ten aanzien van de door de rechtbank in eerder stadium vastgestelde rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Hiertoe is het volgende redengevend.

2.15.
Vooropgesteld wordt dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn, zodat de Nederlandse rechter ambtshalve gehouden is om te onderzoeken of hem rechtsmacht toekomt.5

2.16.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter dient in deze zaak aan de hand van de Brussel I-bis Vo. te worden beoordeeld.

Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] in haar verhouding tot Schatzbergbahn als haar contractuele wederpartij als consument heeft te gelden als bedoeld in de bijzondere bevoegdheidsregels van artikel 17 en 18 Brussel I-bis Vo, alsook dat de overeenkomst van partijen (slechts) kan vallen onder het bepaalde in artikel 17 lid 1 onder c Brussel I-bis Vo. Uit dit artikel, in samenhang bezien met artikel 18 lid 1 Brussel I-bis Vo., volgt dat de rechter van de woonplaats van de consument mede bevoegd is om van diens vordering kennis te nemen wanneer de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waarin de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

2.17.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van antwoord van Schatzbergbahn geen andere lezing toelaat dan dat zij - in reactie op de overeenkomstige stellingen van [eiseres] in de dagvaarding - de bevoegdheid van de Nederlandse rechter krachtens artikel 17 lid 1 sub c Brussel I-bis Vo. uitdrukkelijk heeft erkend.

Schatzbergbahn schrijft in deze conclusie immers:

"28. Voor de toepasselijkheid van afdeling 4 van Brussel Ibis Vo. (artt. 17-23 Brussel Ibis Vo.) moet derhalve voldaan zijn aan het bepaalde onder c van het eerste lid van artikel 17 Brussel Ibis-Vo. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat vast komt te staan dat Schatzbergbahn haar activiteiten (ook) richt op Nederland, de lidstaat waar [eiseres] - [eiseres] woonplaats heeft (vgl. Rb. Rotterdam van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7224).

29. In het arrest van het Hof van Justitie van 7 december 2010 in de gevoegde zaken C-585/08 ( [namen] ) en C-144/09 ( [namen] ), ECLI:EU:C:2010:740) is uiteengezet wat de aard van de aanwijzingen is dat een persoon commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft dan wel dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat in de zin van art. 15 lid 1 sub c van de Verordening nr. 44/2001, de voorgangster van Brussel Ibis-Vo. Er is volgens het Hof van Justitie niet reeds sprake van het richten van een activiteit van een lidstaat wanneer de website van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit op internet kan worden geraadpleegd in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.

30. De nationale rechter moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen of de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit dergelijke activiteiten richt op de lidstaat waarin de consument woonplaats heeft. Tot de aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld of een activiteit 'gericht is op' de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, behoort elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen. Een duidelijke uitdrukking van deze wil van de ondernemer is de vermelding dat hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij name genoemde lidstaten.

31. Op dit moment is niet meer te beoordelen of het destijds mogelijk was om de skipas via een Nederlandse website te kopen, zoals [eiseres] - [eiseres] stelt. De website van "Ski-Juwel" ( https://www.skijuwel.com/en ) is op dit moment in ieder geval niet in het Nederlands beschikbaar. Het skigebied "Ski Juwel" bestaat echter uit twee berggebieden, te weten Alpbachtal en Wildschönau, waarvan de website van "Alpbachtal" ( https://www.alpbachtal.at.nl ) wel de Nederlands taal aanbiedt. Men kan daar echter niet een losse skipas kopen, enkel een vakantie inclusief skipas voor het gehele skigebied.

Strikt genomen is Alpbachtal dus 'de andere berg' resp. het andere dorp, de Schatzbergbahn is immers gelegen in Wildschönau.

32. Op voornoemde website kan aldus een vakantie worden geboekt inclusief skipas voor het gehele skigebied (niet los van elkaar te kopen).

De verwijzing naar de website https://oostenrijk.nl/skigebied/ski-juwel-alpbachtal-wildschonau/prijzen-skipas (sub 74 dagvaarding) is onvoldoende om commerciële activiteiten van Schatzbergbahn aan te tonen. Dit betreft immers reclame op een website van een derde partij als verkopende onderneming. Vereist zijn echter activiteiten van Schatzbergbahn zelf.

33. Kortom, de commerciële activiteiten van het gehele skigebied, waaronder de Schatzbergbahn valt, richt zich tevens op de Nederlandse consumentenmarkt (vgl. wederom Rb. Rotterdam van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7224). Ten aanzien van de contractuele vordering is dan ook de Nederlandse rechtbank bevoegd."

2.18.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 lid 1 Rv: het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij. De erkenning van het ontplooien van commerciële activiteiten door Schatzbergbahn in Nederland en van de (daaruit voortvloeiende) bevoegdheid van de Nederlandse rechter is in dit geval duidelijk en ondubbelzinnig geformuleerd. Op een gerechtelijke erkentenis kan later in de procedure niet worden teruggekomen, behoudens indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Dat is door Schatzbergbahn niet gesteld. De rechtbank zal Schatzbergbahn dan ook aan haar gerechtelijke erkentenis houden. Om die reden zal de rechtbank de in de laatste akte door Schatzbergbahn ingenomen (tegenstrijdige) stellingen die erop neerkomen dat zij haar commerciële activiteiten (toch) niet op de Nederlandse consumentenmarkt richt(te), terzijde laten.

2.19.
Op deze erkenning van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter kan Schatzbergbahn thans niet meer terugkomen. Daaraan kunnen de door Schatzbergbahn aangehaalde recente arresten van Hoge Raad en hof niet afdoen. Wanneer eenmaal een dergelijke erkenning van bevoegdheid is gedaan, blijft de bevoegdheid van het gekozen forum gelden. Bovendien zijn beide casussen naar het oordeel van de rechtbank, anders dan Schatzbergbahn aanvoert, niet voldoende vergelijkbaar, met name omdat hier sprake is van een Nederlandstalige website.

2.20.
De rechtbank voegt hier nog het volgende aan toe.

2.21.
In artikel 26 lid 1 Brussel I-bis Vo., inzake de stilzwijgende forumkeuze, is bepaald dat buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, het gerecht van de lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd is. Dit voorschrift is - voor zover hier relevant - niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten.

2.22.
Daarnaast bepaalt artikel 11 Rv dat het verweer dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in dagvaardingszaken op straffe van verval van het recht daartoe vóór alle verweren ten gronde dient te worden gevoerd. Hieraan is voldaan indien de gedaagde partij in het eerste door hem genomen processtuk de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist.6Indien de gedaagde partij niet of niet-tijdig de exceptie van onbevoegdheid opwerpt, is sprake van een stilzwijgende forumkeuze op de voet van artikel 9 aanhef en onderdeel a Rv en komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, behoudens voor zover het een rechtsbetrekking betreft die niet ter vrije bepaling van partijen staat of voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is. Beide uitzonderingen doen zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor.

2.23.
Het vorenstaande brengt mee dat Schatzbergbahn, zo zij daarvoor gronden aanwezig achtte, zich tijdig diende beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, voordat zij enig inhoudelijk verweer tegen de ingestelde vorderingen naar voren bracht. Dat heeft Schatzbergbahn in deze procedure niet gedaan. Als gezegd, zij heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter erkend en heeft vervolgens inhoudelijk verweer tegen het gevorderde gevoerd. Zodoende heeft Schatzbergbahn onder artikel 26 lid 1 Brussel I-bis Vo. althans artikel 11 Rv een stilzwijgende forumkeuze gemaakt, waarmee haar recht is komen te vervallen om nadien nog een beroep op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter te doen.7

2.24.
De rechtbank handhaaft daarom onverkort haar eerdere oordeel dat de Nederlandse rechter krachtens artikel 17 lid 1 sub c Brussel I-bis Vo. rechtsmacht toekomt om over het onderhavige geschil te oordelen.

Het verzoek van Schatzbergbahn om terug te komen op de eerdere eindbeslissing over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is derhalve ongegrond.

2.25.
De rechtbank zal over de kosten van de op dit punt genomen aktes bij eindvonnis beslissen.

2.26.
Het voorgaande betekent dat de mondelinge behandeling van de zaak op 12 mei 2022 doorgang zal vinden. De rechtbank zal de advocaten van partijen in de gelegenheid stellen om tijdens de zitting ieder gedurende maximaal twintig minuten aan de hand van spreekaantekeningen het standpunt van hun cliënt nader toe te lichten. Ook zal de rechtbank vragen aan partijen en hun advocaten stellen. De zitting zal tevens worden benut om te bezien of het treffen van een minnelijke regeling nog tot de mogelijkheden behoort. ECLI:NL:RBNNE:2022:1279