RBAMS 170518 achterop aanrijding; verzoek niet prematuur; gelet op rapportages geen c-v tussen klachten en ongeval
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 170518 achterop aanrijding; verzoek niet prematuur; gelet op rapportages geen c-v tussen klachten en ongeval
- matiging uren en afwijzing kantoorkosten; toegewezen € 6.462 (20 uren ipv 27 x € 255,- + 21%) + € 291,-
2 De feiten
2.1.
Op 24 juni 2013 is [verzoekster] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij reed in haar auto met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur op de A10 te Amsterdam toen zij van achteren door een ander voertuig werd aangereden.
2.2.
Het andere voertuig was ten tijde van het ongeval voor de wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz. Allianz heeft aansprakelijkheid voor de toedracht van het ongeval erkend.
2.3.
[verzoekster] was voor het ongeval werkzaam bij IBM. Na het ongeval is het [verzoekster] niet gelukt haar werkzaamheden voort te zetten. Zij is een re-integratie- en revalidatietraject gestart, maar zij kon haar werkzaamheden niet volledig hervatten. [verzoekster] en IBM hebben het arbeidscontract per 1 januari 2017 beëindigd.
2.4.
In 2017 is de relatie tussen [verzoekster] en haar partner, met wie zij twee kinderen heeft, beëindigd.
2.5.
Neuroloog dr. [naam neuroloog] heeft in zijn rapport van 22 mei 2017, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…) Geneeskundig rapport
(…)
I.4 Voorgeschiedenis
Deze is blanco, nooit ziekenhuisopname of bepaalde ziektes gehad.
(…)
Klinische diagnose:
Het klachtenpatroon van betrokkene past bij een whiplash associated disorder graad I tot II volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995). Ten aanzien van de hoofdpijnklachten moet ook de diagnose tension type headache worden overwogen: de suboccipitale drukpijn beiderzijds kan hierbij passen.
Differentiaaldiagnostisch is er mogelijk sprake van een medicatie-overgebruik component bij de hoofdpijn. De cognitieve problematiek lijkt mij, gezien de aard van het ongeval en ook het verloop van de klachten, vooral secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. Op grond van de ongevalsanamnese en de ontwikkeling in de tijd acht ik het zeer onwaarschijnlijk dat een en ander een primair gevolg is van het ongeval, omdat er geen enkele aanwijzing is voor het bestaan voor een commotio [rechtbank: hersenschudding] of contusio cerebri [rechtbank: hersenkneuzing]. Voor het wegvallen van het gevoel in de linker arm bij acties die stress geven, en voor de gedachtes welke betrokkene niet kan stoppen heb ik geen neurologische verklaring. Bij het neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden welke passen bij een lesie van het centrale en perifere zenuwstelsel.
(…)
Zakelijk rapport
(…)
VI Beantwoording van de vragen:
(…)
Beperkingen
9. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn/haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…)
Antwoord: Bij mijn onderzoek heb ik geen aanwijzingen voor een lesie van het centrale en perifere zenuwstelsel waarmee de huidige klachten van betrokkene neurologisch zijn te verklaren. Op grond van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan geen percentage functiestoornis worden toegekend aan een WAD graad I tot II.
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
(…)
l. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, zesde druk), en de eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
Antwoord:
h. Betrokkene heeft een ongeval doorgemaakt op 24-06-2013. Er zijn thans bijna 3 jaar en 6 maanden verstreken. De huidige toestand van betrokkene acht ik zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval goed mogelijk is.
(…)
l. Bij gebruik van de afzonderlijke richtlijnen (AMA-guides, zesde druk, en daarnaast de Richtlijnen functieverlies – vijfde editie van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, december 2013) kan de huidige mate van functieverlies (impairment) op mijn vakgebied als volgt worden weergegeven:
Volgens de AMA-richtlijnen (…):
Cervical spine regional grid: Soft tissue and non-specific conditions, Class 1: 1%
Volgens de richtlijnen van de eigen beroepsvereniging, de Nederlandse vereniging voor Neurologie (vijfde editie), is er bij betrokkene sprake van klachten waarvoor geen neurologisch substraat kan worden aangegeven, en daarmee ook geen percentage voor blijvende functionele invaliditeit op mijn vakgebied.
2 Situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor en/of zonder ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en/of afwijkingen en zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en/of afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
(…)
Antwoord:
a. Op grond van de anamnese en na bestudering van de gegevens welke mij zijn verstrekt uit het medisch dossier heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden dat er op mijn vakgebied reeds klachten en/of afwijkingen bestonden. Of er daarnaast op mijn vakgebied klachten en/of afwijkingen zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen blijft hypothetisch. Betrokkene meldt mij dat haar klachten zijn ontstaan na het ongeval. Daarmee is er een relatie in de tijd, zonder dat daarmee gezegd is dat dit ongeval de oorzaak is van haar klachten. Echter, bij het neurologisch onderzoek worden er geen afwijkingen vastgesteld: er is geen neurologisch substraat voor de klachten van betrokkene. Strikt genomen moet ik, bij het ontbreken van een neurologische verklaring voor de klachten, deze vraag beantwoorden met: dat weet ik niet.
(...)
3. Overig
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Antwoord: Eén van de klachten van betrokkene is het wegvallen van het gevoel van de linker arm bij acties die stress geven, en gedachtes welke betrokkene niet kan stoppen. Ik heb hiervoor geen neurologische verklaring. Tevens zijn er andere klachten, samen te vatten als “cognitieve klachten”. Of deze klachten samenhangen met de pré-existente persoonlijkheid van betrokkene, of met het aanwezig zijn van een stemmingsstoornis kan ik niet beoordelen; dat betreft het vakgebied van de psychiatrie.(…)”
2.6.
Klinisch neuropsycholoog [naam klinisch neuropsycholoog] heeft in haar rapport van 11 mei 2017, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…) Conclusie
Betrokkene heeft tijdens het onderzoek verschillende malen gepauzeerd en gerust omdat zij te moe was om door te gaan en zich niet meer kon concentreren. Het testonderzoek is waar mogelijk ingekort om betrokkene niet te lang en te zwaar te belasten.
Aandacht- en concentratietests worden wisselend uitgevoerd, hier is geen consistent patroon in te herkennen. (…) Alles bij elkaar zijn er matige resultaten maar ook verschillende goede resultaten op tests die deels hetzelfde meten. Er kan daarom niet van duidelijke stoornissen in de aandacht en concentratie worden gesproken. (…)
Er zijn geen afwijkingen gevonden in taalbegrip en taalexpressie. (…) De score op een korte depressievragenlijst wijst niet op een sombere stemming.
Op een van de twee symptoom-validiteitstaken ligt het resultaat onder het afkappunt. Dit betekent dat de mogelijkheid van onderpresteren moet worden overwogen en de werkelijke capaciteiten hoger kunnen liggen dan op basis van het testonderzoek zou worden verwacht.
Samengevat zijn er middels dit testonderzoek vrij wisselende testresultaten op het gebied van de concentratie en het leervermogen gevonden. Deze variaties kunnen het gevolg zijn van de snel optredende vermoeidheid. Op tests voor het verbale leervermogen worden lage scores behaald. Een suboptimale inzet als gevolg van de snel optredende vermoeidheid en hoofdpijn kan echter niet worden uitgesloten.
1. Zijn er cognitieve stoornissen aantoonbaar?
De testresultaten op het gebied van de concentratie en het leervermogen zijn vrij wisselend. Er komt geen consistent of herkenbaar patroon van stoornissen naar voren. Er zijn verschillende lage testscores maar ook verschillende goede testresultaten. Daarnaast kan onderpresteren niet worden uitgesloten. Door deze factoren zijn uitspraken over de af- of aanwezigheid van stoornissen niet mogelijk.
2. Zo ja, wilt u deze omschrijven, toelichten en onderbouwen.
Omdat vraag 1 niet met een simpel ja of nee kan worden beantwoord, hieronder een toelichting. (…)
Bij het testonderzoek zijn de resultaten minder goed dan verwacht op basis van de indruk tijdens het gesprek. Er is geen patroon herkenbaar.
Bij het onderzoek naar de concentratie zijn de resultaten wisselend en liggen verschillende resultaten lager dan verwacht, maar zijn er ook verschillende goede scores waardoor niet van consistente stoornissen in de aandacht en concentratie kan worden gesproken.
(…) De wisselende resultaten kunnen samenhangen met de snel optredende vermoeidheid, maar hier was tijdens het onderzoek geen patroon in te herkennen.
3. Wilt u expliciet en beargumenteerd de resultaten van de symptoomvaliditeitstaken verwerken.
Er zijn twee expliciete symptoomvaliditeitstaken voorgelegd. Een meer gevoelige verbale test en een meer eenvoudige visuele test. Beide tests duren relatief lang. De score op de verbale test ligt ruim onder het afkappunt. De scores op de meer eenvoudige visuele test zijn voldoende en liggen boven de afkappunten. De resultaten op de verbale tests sluiten onderpresteren niet uit, maar omdat de resultaten op de andere test voldoende zijn, zijn de afwijkingen niet zo evident dat met zekerheid van onderpresteren kan worden gesproken.(…)”.
3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt, na vermeerdering, – samengevat – dat de rechtbank bij beschikking:
I. voor recht verklaart dat de in de deskundigenberichten van neuroloog [naam neuroloog] en neuropsycholoog [naam klinisch neuropsycholoog] (de rechtbank begrijpt [naam klinisch neuropsycholoog]) genoemde klachten en beperkingen van [verzoekster] , te weten nekklachten, spierspanningen, hoofd(pijn)klachten, vermoeidheidsklachten en cognitieve klachten (verminderde concentratie, aandacht en vergeetachtigheid) aan het ongeval moeten worden toegerekend;
II. de kosten begroot op € 8.830,70 inclusief BTW en Allianz veroordeelt tot betaling daarvan alsmede van het door [verzoekster] verschuldigde griffierecht.
3.2.
[verzoekster] heeft ter zitting toegelicht dat haar verzoek enkel ziet op vaststelling van het conditio sine qua non-verband. Volgens haar blijkt dit verband onder meer uit de deskundigenberichten. Daarin staat immers dat bij [verzoekster] na het ongeval sprake is van een whiplash associated disorder (WAD) graad I of II, dat de klachten die [verzoekster] daarbij heeft ontwikkeld daarbij passen en dat een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Evenmin is gebleken van aggravatie of simulatie van de klachten. Bovendien had [verzoekster] deze gezondheidsklachten voor het ongeval niet en kunnen die op zich door het ongeval worden veroorzaakt. Ook zijn de door [verzoekster] gemelde klachten alle terug te vinden in het Verzekeringsgeneeskundig protocol whiplash. Gelet op deze omstandigheden is gezien de jurisprudentie het causaal verband geleverd, aldus [verzoekster] .
3.3.
Allianz voert verweer. Allianz acht het deelgeschil prematuur en beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] . [verzoekster] heeft Allianz ondanks verzoek daartoe niet voorzien van relevante informatie over twee life events die zich hebben voorgedaan en die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn en over bepaalde schadeposten. Een beslissing op het verzoek zal geen wezenlijke bijdrage leveren aan het totstandkomen van een vaststellingsovereenkomst. Verder bestaan gezien de rapportages van neuroloog [naam neuroloog] en neuropsycholoog [naam klinisch neuropsycholoog] zoveel twijfels over de relatie tussen klachten en het ongeval uit 2013, dat op grond van deze rapportages het vereiste conditio sine qua non-verband niet kan worden aangenomen. Daarbij is ook in het kader van het conditio sine qua non-verband van belang na te gaan wat de invloed van het ontslag en ede beëindiging van de relatie op het lichamelijk en geestelijk welbevinden van [verzoekster] is of is geweest. Dit kan thans bij gebrek aan informatie nog niet worden beoordeeld.
3.4.
Op stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4 De beoordeling
Verzoek prematuur?
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
4.2.
Het standpunt van Allianz dat de onderhavige procedure niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, wordt verworpen. Partijen twisten over het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [verzoekster] . Hoewel dit slechts één onderdeel is van hetgeen partijen verdeeld houdt en voor de beslechting van de overige geschilpunten nog relevant is dat [verzoekster] aan Allianz stukken overlegt, is het niet onbegrijpelijk dat [verzoekster] eerst een beslissing over dit geschilpunt wil alvorens zij nadere stukken aan Allianz toestuurt. Een dergelijke beslissing kan er immers toe leiden dat stukgelopen onderhandelingen een nieuwe impuls geven en ook standpunten omtrent overige geschilpunten wijzigen. Artikel 1019w Rv houdt niet in dat na een beslissing in deelgeschil partijen terstond tot een overeenkomst komen. Het gaat om de vraag of die beslissing – zoals [verzoekster] terecht heeft gesteld – daartoe voldoende kan bijdragen. Zoals hiervoor overwogen is dat in de onderhavige zaak het geval. Dit betekent dat de in 4.1 genoemde belangenafweging in het voordeel van [verzoekster] uitpakt.
Conditio sine qua non-verband
4.3.
[verzoekster] stelt dat zij als gevolg van het ongeval de volgende klachten heeft: nekklachten, spierspanningen, hoofd(pijn)klachten, vermoeidheidsklachten en cognitieve klachten. Allianz heeft het bestaan van deze klachten als zodanig niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
4.4.
Om te kunnen beoordelen of deze klachten het gevolg zijn van het ongeval hebben partijen neurologisch onderzoek laten verrichten. Tevens heeft [verzoekster] in kader van dat onderzoek een neuropsychologisch onderzoek ondergaan. Uit die onderzoeken volgt dat [verzoekster] voor het ongeval geen medische klachten had.
4.5.
De neuroloog heeft in zijn rapportage naar voren gebracht dat het klachtenpatroon van [verzoekster] bij een whiplash associated disorder graad I tot II past. Daarnaast heeft hij te kennen gegeven dat wat haar hoofdpijnklachten betreft de diagnose tension type headache moet worden overwogen. Bovendien acht de neuroloog zeer onwaarschijnlijk dat deze klachten het primaire gevolg zijn van het ongeval, omdat er geen enkele aanwijzing is voor het bestaan van een hersenschudding of een hersenkneuzing. Aan deze medische informatie valt aldus geen conditio sine qua non-verband tussen deze hoofdpijnklachten en het ongeval te ontlenen.
4.6.
Wat de vermoeidheidsklachten en cognitieve klachten betreft geven de rapportages evenmin antwoord op de vraag of die het gevolg zijn van het ongeval. Integendeel, de neuroloog werpt bij de beantwoording van vraag 3a op dat deze klachten mogelijk samenhangen met de pre-existente persoonlijkheid van [verzoekster] of met het aanwezig zijn van een stemmingsstoornis en dat een psychiater dat zou moeten beoordelen. Ook ten aanzien van de cognitieve klachten heeft de neuroloog opgemerkt dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat deze klachten het primaire gevolg zijn van het ongeval.
4.7.
Ten aanzien van de nek- en spierspanningsklachten staat in het rapport van de neuroloog dat de “bilaterale suboccipitale drukpijn” ook bij de diagnose tension type headache kan passen. Er zijn geen aanwijzingen voor een bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich dat op basis van de thans voorliggende stukken, met name de rapportage van de neuroloog en neuropsycholoog, niet kan worden geconcludeerd dat klachten van [verzoekster] in (juridisch) causaal verband met het ongeval staan. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.