Hof Amsterdam 271211 geen letsel; in scene gezette achteropaanrijding; niet bewezen dat zich een authentiek ongeval heeft voorgedaan
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 271211 geen letsel; in scene gezette achteropaanrijding; niet bewezen dat zich een authentiek ongeval heeft voorgedaan
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. Op 14 juli 2005 heeft zich een ongeval voorgedaan op de Aamsveenweg, gemeente Enschede, waarbij betrokken waren een bedrijfsauto (Mercedes bestelauto met Nederlands kenteken [nummer]), bestuurd door [geïntimeerde sub 2], en een personenauto (Audi A4 met Hongaars kenteken [nummer]), bestuurd door [appellant]. De Mercedes was ten tijde van het ongeval verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid bij Generali.
3.1.2. Twee agenten van de politie Twente zijn na het ongeval ter plaatse geweest. In de registratieset, die zij van het ongeval hebben opgemaakt, is als beknopte omschrijving van dat ongeval vermeld:
‘Betrokkene 1 (hof: [geïntimeerde sub 2]) reed over de Aamsveenweg, gaande in de richting van de Knalhutteweg. Voor hem in dezelfde richting reed betrokkene 2 (hof: [appellant]). Door de noodzaak van het verkeer geboden remde betrokkene 2. Op dit moment was betrokkene 1 niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Door de klap schoot betrokkene 2 naar voren en reed tegen het verkeersbord/boom aan. Hierdoor ontstond er een aanrijding met vermelde schade.’
3.1.3. Dezelfde agenten relateren in een proces-verbaal van 28 juni 2006, opgemaakt naar aanleiding van vragen van de advocaat van [appellant]:
‘Wij hebben geen vermoedens gehad dat de aanrijding het gevolg zou kunnen zijn van opzet. Wij hebben deze aanrijding als een normale aanrijding afgehandeld.’
3.1.4. Op 14 juli 2005 heeft [X] van KFZ-Sachverständigen Buro Euregio [X] u. Partner in opdracht van [appellant] de schade aan de Audi vastgesteld op een bedrag van € 22.770,31.
3.2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, Generali en [geïntimeerde sub 2] hoofdelijk te veroordelen aan hem te voldoen € 28.043,-, te vermeerderen met wettelijke rente en met buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,-, met veroordeling van Generali en [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten. In het tussenvonnis is – door geen grief aangevallen – allereerst overwogen dat in deze zaak Nederlands recht van toepassing is. Voorts is in dat vonnis overwogen dat de bewijslast omtrent het zich voordoen van een – authentiek – ongeval bij [appellant] ligt. Tevens is overwogen dat, gelet op hetgeen [appellant] heeft gesteld en in het geding heeft gebracht met betrekking tot de toedracht van het ongeval en de schade, er voorshands van moet worden uitgegaan dat zich een ongeval heeft voorgedaan waarbij van opzet geen sprake was. Generali wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Nadat getuigen waren gehoord, partijen stukken in het geding hadden gebracht en standpunten hadden uitgewisseld, heeft de rechtbank bij het eindvonnis overwogen dat Generali is geslaagd in het door haar te leveren tegenbewijs. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen omdat, zo overweegt de rechtbank, niet is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een onrechtmatige daad en geen sprake is van een verzekerd voorval, zodat voor een vergoeding dan wel uitkering aan [appellant] van de schade aan de Audi geen plaats is.
3.3. De grieven van [appellant] in het principale appel richten zich tegen het oordeel dat Generali is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. [appellant] voert daarbij aan dat de rechtbank zijn verklaring en de getuigenverklaring van zijn dochter onjuist heeft weergegeven, ten onrechte de verkeersongevallendeskundige Meuwissen heeft gevolgd en ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat [Y] in zijn rapport is uitgegaan van onjuiste feiten. Generali heeft bij haar (voorwaardelijke) incidentele grief gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat het er voorshands voor moet worden gehouden dat zich een ongeval heeft voorgedaan waarbij van opzet geen sprake was. Generali wijst erop dat hetgeen [appellant] had aangevoerd summier was, dat de betekenis van de door [appellant] overgelegde registratieset van de politie gering is en dat de door haar, Generali, bij conclusie van antwoord aangedragen argumenten en overgelegde bescheiden, waaronder het rapport van [Y], door [appellant] niet of nauwelijks zijn weersproken. Het hof zal eerst de incidentele grief bespreken.
3.4. Tussen partijen is in geschil of sprake is geweest van een - authentiek - ongeval (dat leidt tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 2] en daarmee van Generali als zijn WAM-verzekeraar), zoals [appellant] heeft aangevoerd, of dat het ongeval in scene is gezet, zoals Generali voorstaat. Bij deze stand van zaken is het aan [appellant], als partij die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, om te bewijzen dat zich een - authentiek – ongeval heeft voorgedaan. [appellant] heeft tegen de gelijkluidende beslissing van de rechtbank ook geen grief gericht.
3.5. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een authentiek ongeval bij inleidende dagvaarding overgelegd een registratieset en een proces-verbaal, beide afkomstig van de politie Twente en inhoudende, voor zover van belang, hetgeen hiervoor is geciteerd. Generali heeft bij haar conclusie van antwoord het volgende daartegenover gesteld. De Nederlandse WAM-verzekeraars zijn in de jaren 2004 en 2005 geconfronteerd met tenminste 23 ongevallen waarbij zich dezelfde omstandigheden hebben voorgedaan als in het onderhavige geval. Deze omstandigheden zijn in hoofdlijnen als volgt weer te geven:
-claimanten hebben de Hongaarse nationaliteit en komen uit [woonplaats], Hongarije;
-de Nederlandse bestuurders komen uit [woonplaats];
-de ongevallen vinden plaats op een achterafweg in de omgeving van Enschede;
-de Hongaarse auto wordt aan de achterzijde aangereden door een Nederlands voertuig, waarna de Hongaarse auto tot stilstand komt tegen een boom;
-de voorschade is groter dan de achterschade;
-de Nederlandse voertuigen zijn over het algemeen huurauto’s;
-de Nederlandse bestuurders zijn jong, hebben geen vaste woon- of verblijfplaats en hebben een onduidelijke inkomens- en vermogenspositie.
Generali heeft de zeven claims met overeenkomende omstandigheden die bij haar zijn binnengekomen, waaronder de claim van [appellant], laten onderzoeken door [Y]. In het rapport van [Y] worden voornoemde omstandigheden bevestigd en feitelijk onderbouwd en wordt nog aangedragen dat de Nederlandse bestuurder in een aantal gevallen heeft bekend dat het ongeval tegen betaling is geënsceneerd. Daarnaast wordt door [Y] gerapporteerd dat de auto waarin [geïntimeerde sub 2] reed weliswaar geen huurauto was, maar dat wel opvalt dat het koeriersbedrijf dat eigenaar van de auto was, kort na het ongeval is gefailleerd.
3.6. Generali heeft naar het oordeel van het hof met haar grotendeels door stukken gestaafde stellingen die, voor zover hiervoor weergegeven, door [appellant] niet of onvoldoende zijn betwist, voldoende twijfel gezaaid over de achtergrond van het ongeval. [appellant] heeft weliswaar de hiervoor geciteerde stukken overgelegd van de politie Twente, maar uit die stukken blijkt niet dat de politie onderzoek heeft gedaan naar de door Generali gestelde feiten en op grond daarvan tot de conclusie is gekomen dat sprake is geweest van een ‘normaal’ ongeval. Aan die stukken van de politie Twente komt dan ook geringe betekenis toe. De conclusie is dat rechtbank niet, op grond van de stellingen van [appellant] en de door hem overgelegde bescheiden, voorshands had kunnen concluderen dat zich een ongeval heeft voorgedaan waarbij van opzet geen sprake was. De incidentele grief van Generali slaagt dan ook. Dit betekent dus dat [appellant] heeft te bewijzen dat zich – kort gezegd – een authentiek ongeval heeft voorgedaan
3.7. De bewijsmiddelen die partijen na het tussenvonnis hebben aangedragen, zowel het getuigenbewijs als de in het geding gebrachte bescheiden, hebben de twijfel over de achtergrond van het ongeval niet ongedaan gemaakt. Het hof zal die bewijsmiddelen op een aantal onderdelen bespreken.
3.8. [appellant] heeft bij dagvaarding in eerste aanleg aangevoerd dat hij in Nederland was omdat hij op 15 juli 2005 een afspraak had bij het bedrijf [A]& [B] International te Rotterdam, in opdracht van het Hongaarse bedrijf Linder es Tarsa Kft, en eveneens dezelfde dag een afspraak had bij het bedrijf [C] & [D] te Waddinxveen, in opdracht van een ander Hongaars bedrijf. Hij heeft tevens aangevoerd dat hij voornamelijk B-wegen heeft gekozen omdat hij zijn dochter op reis had meegenomen en omdat zijn persoonlijke interesse daar ligt. Als getuige heeft hij verklaard dat hij voor het bedrijf Bossian een bezoek zou brengen aan [C] te Rotterdam en dat hij voor Linder monsters zou ophalen maar niet meer weet waar. Hij heeft voorts verklaard dat hij bewust op de Aamsveenweg te Enschede is terechtgekomen om wat van het landschap te zien. Zijn dochter heeft daarentegen verklaard dat zij verdwaalden. [appellant] heeft, nadat Generali had aangevoerd dat hij bij navraag niet bekend bleek te zijn bij de door hem genoemde Nederlands bedrijven, naast zijn eigen verklaring geen enkel bewijs aangevoerd ter staving van de door hem gestelde afspraken. Aldus bestaat een serieuze twijfel over de reden voor het verblijf van [appellant] in Nederland en – meer concreet- op de Aamsveenweg te Enschede. Daar komt bij dat Padberg, brigadier van politie IJsselland, heeft verklaard dat uit het onderzoek dat de politie heeft verricht naar mogelijk frauduleuze claims is gebleken dat vijf van de onderzochte frauduleuze aanrijdingen hebben plaatsgevonden op de Aamsveenweg te Enschede en vijf op naastliggende wegen.
3.9. [appellant] heeft als getuige over de toedracht van het ongeval als volgt verklaard. Bij de bocht in de Aamsveenweg zag hij op 20 of 30 meter afstand een tegenligger. Hij reed circa 70 km/u en remde, toen hij de tegenligger zag, rustig af naar 30 à 40 km/u. Hij voelde een klap, waarna hij één seconde nodig had om te beseffen wat er was gebeurd. Na de klap remde hij en botste tegen een boom. [appellant] heeft ook nog verklaard dat zijn snelheid voordat het ongeluk plaatsvond hoger of lager geweest kan zijn dan 30 km/u, dat hij de afstand tot de boom heeft geschat op 5 à 6 meter en dat dat eerder meer dan minder zou kunnen zijn geweest. Het kan [appellant] overigens worden toegegeven – zoals hij bij zijn grieven heeft aangevoerd - dat de rechtbank hem verkeerd heeft geciteerd door bij laatstgenoemd zinsnede de woorden meer en minder om te draaien.
3.10. Meuwissen, de door Generali ingeschakelde verkeers-ongevallendeskundige, heeft de door [appellant] gestelde toedracht van het ongeval in twijfel getrokken. Hij heeft in zijn rapport van 18 september 2007 geconcludeerd dat, indien [appellant] onmiddellijk voor het ongeval met een snelheid van 30 km/u reed, zijn snelheid na de botsing met de Mercedes iets meer dan 45 km/u moet zijn geweest, hetgeen gelijk is aan 12,5 meter per seconde zodat [appellant] – gelet op de afstand tot de boom van 5 à 6 meter - geen tijd meer heeft gehad om te remmen. Dat leidt tot een botssnelheid met de boom van 45 km/u, welke met zekerheid niet past bij het beeld van de frontschade. Wartenbergh, de ongevallendeskundige die door [appellant] is ingeschakeld, heeft in zijn rapport van 26 mei 2008 de conclusies van Meuwissen zoals hiervoor weergegeven op zichzelf bevestigd. Wartenbergh heeft daarbij aangegeven dat het, met een zekere afwijking van de snelheid en afstand zoals door [appellant] verklaard, theoretisch mogelijk is om tot reële scenario’s te komen. Hij heeft twee scenario’s uitgewerkt die uitgaan van een snelheid, voor het ongeval, van 20 km/u, een afstand tot de boom van 10 meter en met twee varianten in de remvertraging. Beide varianten gaan ervan uit dat [appellant] tijdens de aanrijding met de Mercedes al remde en daarna is blijven remmen. [appellant] heeft de twijfel die het rapport van Meuwissen doet ontstaan over het waarheidsgehalte van zijn verklaring, daarmee niet weggenomen. Wartenbergh heeft slechts aangegeven en doorgerekend dat de twee scenario’s theoretisch mogelijk zijn, maar het hof is van oordeel dat die scenario’s, gelet op de verklaring van [appellant] zoals hiervoor weergegeven, niet voor de hand liggen laat staan dat is bewezen dat een ervan zich in feite heeft voorgedaan.
3.11. Meuwissen geeft daarnaast aan dat het zicht in de binnenbocht medio juli 2005 werd afgeschermd door een maïsveld zodat het niet kan kloppen dat [appellant] een tegenligger heeft zien aankomen. Wartenbergh heeft in zijn rapport opgemerkt dat de mogelijkheid bestaat dat de begroeiing laag stond. Hij heeft echter als getuige, nadat hem een foto was getoond die was gemaakt ten tijde van het ongeval, verklaard dat het maïs mogelijk zichtbeperkend hoog kan hebben gestaan. Ook op dit punt heeft [appellant] de twijfel, die over het waarheidsgehalte van zijn verklaring is ontstaan, niet weggenomen.
3.12. [appellant] heeft als getuige voorts verklaard dat de schade-expert [X] circa 2 à 3 uur na het ongeluk is gekomen om de auto te taxeren. Na de taxatie is hij met zijn dochter naar het station in Enschede gegaan. De trein bleek te duur, waarna hij naar zijn vrouw heeft gebeld om naar vliegtickets te kijken, aldus [appellant]. [appellant] heeft niet betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden om 12:25 uur en dat de vliegtickets voor hem en zijn dochter dezelfde middag zijn geboekt om 15:29 uur. Ook dit tijdsverloop doet twijfels rijzen over de verklaring van [appellant]. [appellant] heeft bij zijn grieven nog gesteld dat, bij een wachttijd van twee uren, de taxateur om 14:25 uur bij de garage in Gronau is geweest en dat hij en zijn dochter dan zonder problemen, met een reistijd van 13 minuten, ruim voor 15:00 uur op het station van Enschede konden zijn om vervolgens vast te stellen dat een treinreis niet aantrekkelijk was, contact op te nemen met zijn vrouw en haar een vliegreis te laten boeken. [appellant] gaat daarbij uit van een, gelet op zijn verklaring, wel heel optimistisch scenario zodat dit de gerezen twijfel niet weg kan nemen. [appellant] gaat immers ervan uit dat de schade-expert al na twee uren zou zijn gekomen en niet na twee à drie uren en bovendien dat die schade-expert al omstreeks twintig minuten na zijn aankomst zijn onderzoek heeft afgerond en met [appellant] heeft afgerekend.
3.13. [appellant] heeft ook nog verklaard dat hij en zijn dochter hebben gegeten in een horecagelegenheid op een loopafstand van maximaal tien minuten van het station te Enschede en daar in de buurt een taxi hebben genomen. De dochter van [appellant] heeft verklaard dat zij hebben gegeten vlak bij het station en dat zij op straat een taxi hebben aangehouden. De taxichauffeur [Z] heeft echter als getuige verklaard dat hij, om [appellant] en diens dochter op te halen, via de centrale de opdracht heeft gekregen om naar een café op de Denneweg te Enschede te gaan, gelegen op 2 tot 2,5 km (hof: dus ruim meer dan 10 minuten lopen) van het station te Enschede, in een gewone woonstraat buiten het centrumgebied. Ook dit doet twijfel rijzen over het waarheidsgehalte van de verklaringen van [appellant] en van diens dochter.
3.14. [appellant] heeft bij zijn vierde grief aangevoerd dat, zo begrijpt het hof, het rapport van [Y] buiten beschouwing moet worden gelaten omdat dat is gebaseerd op leugens en verzinsels. [Y] zou de verklaring van taxichauffeur [Z], en van twee politieambtenaren, hebben verzonnen en hij zou niet op de plaats van het ongeval zijn geweest maar op een andere plaats. [Z] is echter door de rechtbank gehoord, terwijl [appellant] niet de gelegenheid heeft genomen om de politieambtenaren te doen horen. Generali heeft voorts, naar aanleiding van een door [appellant] in het geding gebrachte foto, toegegeven dat [Y] op de verkeerde plaats is geweest, waarna de hiervoor genoemde andere deskundigen wel op de juiste plaats zijn geweest. De stellingen van [appellant] over het rapport van [Y] doen dan ook niet af aan het hiervoor overwogene.
3.15. Het voorgaande betekent dat [appellant], naar het oordeel van het hof, niet heeft bewezen dat zich een – authentiek - ongeval heeft voorgedaan. [appellant] heeft in hoger beroep geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden, die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Nu geen onrechtmatige daad van [geïntimeerde sub 2] of een door Generali verzekerd voorval kan worden vastgesteld, kan de vordering van [appellant] niet worden toegewezen.
3.16. De slotsom is dat de grieven in het principale appel falen en de grief in het incidentele appel slaagt. Omdat aldus het eindvonnis zal worden bekrachtigd, heeft Generali geen belang bij vernietiging van (het dictum van) het tussenvonnis. Een dergelijke vernietiging heeft Generali ook slechts gevorderd voor het geval dat het hof oordeelt dat het eindvonnis geen stand kan houden. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principale hoger beroep worden veroordeeld. Voor een kostenveroordeling in het incidentele hoger beroep bestaat geen grond. LJN BX7902