Rb Den Haag 150415 eigen schuld bij achteropaanrijding; bewijsopdracht achteroprijder mbt snelheid en op laatste moment richting aangeven
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 150415 eigen schuld bij achteropaanrijding; bewijsopdracht achteroprijder mbt snelheid en op laatste moment richting aangeven
2 De feiten
2.1.
Op 3 december 2006 omstreeks 17.54 uur heeft op de Laan van Meerdervoort, tussen de Fahrenheitstraat en de Valkenboskade en rijdende in die richting, een aanrijding plaatsgevonden tussen [eiser] en de direct achter hem rijdende [gedaagde sub 2].
Op dit deel van de Laan van Meerdervoort wordt het linker deel van de rijstrook in beslag genomen door tramrails. Links naast de tramrails bevinden zich haaks op de weg staande parkeervakken.
[eiser] reed in een Mercedes Clk230, kenteken [kenteken 1] en [gedaagde sub 2] in een Fiat Punto, kenteken [kenteken 2].
Ten tijde van het ongeval was het donker en het wegdek was nat. [eiser] kende de omgeving van de plaats van het ongeval goed.
2.2.
Door de politie Haaglanden is een rapport betreffende het ongeval opgemaakt met nummer PL1522/2006/50041. In dat rapport wordt onder meer het volgende vermeld, waarbij [eiser] wordt aangeduid met 14.2 en [gedaagde sub 2] met 14.1:
“… 14.2 wilde op de Laan van Meerdervoort (…) links een parkeervak inrijden. 14.2 heeft naar links richting aangegeven. Dit wordt ook bevestigd door 14.1.
Op het moment dat 14.2 de bocht naar links wil maken om het parkeervak in te rijden wil 14.1 afremmen maar gleed, naar eigen zeggen, door op de gladde trambaan waar hij op dat moment deels op reed.
Doordat 14.1 doorgleed en daardoor zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen botste 14.1 met zijn voorzijde tegen de linker achterzijde van 14.2 aan.
Daardoor ontstond schade op de genoemde plaatsen aan de voertuigen 14.1 en 14.2.”
2.3.
[eiser] was dansleraar en had ten tijde van het ongeval vier dansscholen. Een van die dansscholen bevond zich vlak bij de plaats van het ongeval.
[eiser] stelt dat door het ongeval nekletsel is ontstaan waardoor hij is belemmerd in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
2.4.
[gedaagde sub 2] is verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen bij Reaal. Reaal erkent dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor het ongeval, maar beroept zich op gedeeltelijke eigen schuld zijdens [eiser]. Het is tussen partijen niet gekomen tot enige vaststelling van schade.
2.5.
Op het aanrijdingsformulier dat door [eiser] en [gedaagde sub 2] na het ongeval is ondertekend, staan twee getuigen vermeld: [getuige 1] en [getuige 2].
De achterzijde van het aanrijdingsformulier is door [gedaagde sub 2] thuis ingevuld en op 12 december 2012 ondertekend. Op deze achterzijde heeft [gedaagde sub 2] onder meer, op de voorgedrukte vraag wie naar zijn mening aansprakelijk is, ingevuld:
“Beide, de tegenpartij had op tijd richting moeten geven [onleesbaar] en ik had meer afstand moeten houden op een natte trambaan.”
2.6.
Bij verzoekschrift, ingekomen op 2 september 2011, heeft [eiser] deze rechtbank verzocht bij wijze van deelgeschil te oordelen dat Reaal volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en Reaal te veroordelen de nader vast te stellen schade van [eiser] aan hem te vergoeden. Bij beschikking van 8 maart 2012 is geoordeeld dat bewijslevering nodig is en dat het verzoek daarom dient te worden afgewezen grond van artikel 1019z Rv.
3 De vordering
3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat gedaagden volledig aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het deelgeschil en deze procedure, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Reaal en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van [gedaagde sub 2], als volgend bestuurder, lag om zodanige afstand tot [eiser] te houden dat hij tijdig kon remmen zonder op [eiser] te botsen, mocht [eiser] onverwacht tot stilstand komen. [gedaagde sub 2] heeft dat niet gedaan en daarmee een fout gemaakt. Gedaagden hebben dat ook niet betwist, maar tevens een beroep gedaan op eigen schuld van [eiser] .
4.2.
Reaal stelt dat sprake is van eigen schuld, doordat [eiser] met onverminderd hoge snelheid doorreed en pas op het laatste moment zijn richtingaanwijzer ontstak en tegelijkertijd in een plotselinge beweging al remmend zijn auto naar links zou hebben gedraaid. Reaal stelt dat [eiser] anders had moeten handelen en legt daaraan het volgende ten grondslag.
Op grond van artikel 54 RVV 1990 had [eiser] een ondergeschikte positie moeten aannemen ten opzichte van het overige verkeer ter plaatse, en derhalve [gedaagde sub 2] de gelegenheid moeten bieden om voorbij te gaan of in ieder geval eerst moeten controleren of hij van [gedaagde sub 2] de gelegenheid kreeg om in te parkeren.
In ieder geval had [eiser] – gelet op de duisternis, de weersomstandigheden (nat wegdek), het feit dat er ter plekke ook trams op de rijbaan kunnen rijden en zijn kennis van de verkeerssituatie ter plekke – op grond van artikel 5 WVW zijn snelheid moeten aanpassen en tijdig moeten aangeven dat hij wilde afslaan.
4.3.
[eiser] stelt dat er geen rechtsregel is die voorschrijft dat hij had moeten wachten met parkeren en dat hij na het wegrijden van de kruising Laan van Meerdervoort/Fahrenheitstraat richting heeft aangegeven en langzamer is gaan rijden en dat dat gelet op de omstandigheden correct was zodat geen sprake is van schuld aan zijn kant.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet verweten kan worden dat hij [gedaagde sub 2] niet eerst heeft laten passeren. Daarvoor ontbreekt een daartoe strekkende (verkeers)regel. Artikel 54 RVV biedt voor de stelling van Reaal geen grondslag. Hoewel de in artikel 54 RVV genoemde manoeuvres niet limitatief zijn, kan de verrichting die [eiser] heeft gemaakt, niet worden aangemerkt als een bijzondere manoeuvre als bedoeld in die bepaling. Immers, alle in artikel 54 genoemde manoeuvres, zijn verrichtingen waarbij de bestuurder zich vanuit stilstand of vanuit zijn huidige verkeersstroom, wil voegen in of tussen een andere verkeersstroom. De bestuurder moet het verkeer in die andere verkeersstroom voor laten gaan. De aard van de manoeuvre die [eiser] heeft gemaakt is wezenlijk anders: hij wilde weliswaar zijn eigen verkeersstroom verlaten, maar zich niet voegen in een andere verkeersstroom; hij ging immers parkeren. [gedaagde sub 2] maakte dan ook geen deel uit van een verkeersstroom die [eiser] voor had moeten laten gaan.
4.5.
Artikel 5 WVW bepaalt dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Deze regel brengt mee dat een bestuurder die voornemens is te gaan parkeren, zijn snelheid daarop dient aan te passen en tijdig signaal dient te voeren, zoals ook is bepaald in artikel 17 RVV. De snelheid en het moment van signalering zijn afhankelijk van de situatie ter plekke.
4.6.
Aangezien Reaal stelt dat uit de verklaring van [gedaagde sub 2] blijkt dat [eiser] met onverminderd hoge snelheid is doorgereden (ongeveer 50 km/u) en pas op het laatste moment zijn richtingaanwijzer ontstak en tegelijkertijd een beweging naar links maakte om in te parkeren en [eiser] dit gemotiveerd heeft betwist, ligt de bewijslast daarvan bij Reaal. Nu Reaal heeft aangeboden haar stelling te bewijzen door het horen van de getuigen J en B alsmede [gedaagde sub 2], zal zij – zoals reeds ter zitting is besproken – daartoe worden toegelaten.
4.7.
In de comparitie na enquête zal het getuigenbewijs worden besproken.
Indien niet komt vast te staan dat dat [eiser] met onverminderd hoge snelheid is doorgereden (ongeveer 50 km/u) en pas op het laatste moment zijn richtingaanwijzer ontstak en tegelijkertijd een beweging naar links maakte om in te parkeren, kan de gevorderde verklaring voor recht worden gegeven.
Indien dat wel komt vast te staan, moet worden vastgesteld dat sprake is van enige mate van eigen schuld. Partijen dienen – zoals reeds ter zitting is besproken – er op te zijn voorbereid dat zij zich ter gelegenheid van de comparitie na enquête dienen uit te laten over de vraag wat dat betekent voor de vergoedingsplicht van Reaal. Het staat immers niet op voorhand vast dat enige mate van eigen schuld van [eiser] leidt tot de door Reaal gestelde halvering van de vergoedingsplicht.
4.8.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven. ECLI:NL:RBDHA:2015:4709