Rb Noord-Holland 250516 aanrijding tussen op snelweg met pech stilstaande motor en auto; automobilist niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 250516 aanrijding tussen op snelweg met pech stilstaande motor en auto; automobilist niet aansprakelijk
2 De feiten
2.1.
Op 2 september 2014 heeft ter hoogte van het Randstadviaduct op de A9 te Heemskerk een ongeval plaatsgevonden waarbij de door [gedaagde] bestuurde lease auto (Opel Insignia) tegen de op de snelweg stilstaande motorfiets (BMW) van [eiser] is gereden.
2.2.
De motorfiets van [eiser] was kort daarvoor door “vastslaan” van de remmen tot stilstand gekomen op de 2e rijbaan (middelste baan voor rechtdoor richting Alkmaar). Omdat [eiser] de motor niet meer in beweging kon krijgen heeft hij de motor op de standaard gezet en heeft [eiser] zichzelf vervolgens in veiligheid gebracht door naar de berm te gaan.
2.3.
De motor van [eiser] was door het ongeval “total loss”: de schade is door Expertise Pool Nederland B.V. begroot op € 3.120,-. De schade aan de leaseauto van [Gedaagde] (in eigendom bij Sternlease) is door Dekra Automotive B.V., eveneens op basis van “total loss”, begroot op een bedrag van € 15.700,00.
3 De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een hoofdsom van € 3.120,-, € 74,42 aan expertisekosten en € 444,40 ter zake van vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – zo begrijpt de kantonrechter – dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [gedaagde] heeft niet op tijd zijn voertuig tot stilstand gebracht waardoor hij heeft gehandeld in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder: Rvv). [gedaagde] had kunnen zien dat er wat aan de hand was op de rijbaan voor hem. Ook was [gedaagde] afgeleid door de over de vluchtstrook rennende motorrijder en kon hij mede daardoor zijn voertuig niet op tijd tot stilstand brengen.
4 Het verweer
4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hem geen verwijt treft. Bij het rijden hoeft men slechts rekening te houden met obstakels die men kan en behoort te verwachten. [gedaagde] reed met de verkeerstroom mee met een toegestane snelheid van 120 km per uur en plotsklap week de voor hem rijdende auto uit naar links, zag hij [eiser] rennen en botste hij vervolgens op de stilstaande BMW. Voorts stelt [gedaagde] dat geen sprake was van een plotselinge vastloper omdat [eiser] hem na het ongeval heeft verteld dat [eiser] die dag al eerder problemen had ondervonden met zijn remmen. [eiser] heeft door toch te gaan rijden (nota bene op de middelste rijbaan) en door het stilzetten van zijn motor zelf gevaarzettend gehandeld. [eiser] heeft zelf in strijd met artikel 43 Rvv gehandeld omdat hij is gestopt op de snelweg. Verder stelt [gedaagde] dat [eiser] na het ongeval direct 112 had moeten bellen. Ten slotte betwist [gedaagde] de door [eiser] gevorderde expertise- en incassokosten.
5 De beoordeling
5.1.
Artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Kortgezegd kan als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een anders recht, een doen of nalaten in strijd met de wet of met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.2.
Allereerst moet worden beoordeeld of sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] . Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting de stelling ingenomen dat zowel sprake is van doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht als een doen of nalaten in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.3.
De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 19 Rvv. Dit artikel bepaalt dat een bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. [eiser] heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] in strijd met artikel 19 Rvv heeft gehandeld. Het enkele feit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden brengt immers nog niet mee dat dus de wettelijke plicht is geschonden (vergelijk: Hoge Raad 4 juni 1957, VR 1957/64). Daarbij speelt een rol dat een bestuurder wel bedacht moet zijn op bijvoorbeeld filevorming (waarbij de vóór de bestuurder rijdende voertuigen ook in voorwaartse beweging zijn) maar niet op een onverwacht obstakel op de weg. Een over de snelweg voortrijdende automobilist hoeft zijn snelheid niet in te stellen op eventueel op de snelweg geparkeerd staande motoren of auto’s. Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht is al met al niet komen vast te staan.
5.4.
Van schending van de zorgvuldigheid die [gedaagde] in het maatschappelijk verkeer betaamt, kan sprake zijn indien vast komt te staan dat [gedaagde] kort voor de aanrijding signalen kreeg waaruit hij had kunnen en moeten afleiden dat gevaar dreigde en desondanks zijn snelheid niet heeft aangepast. Hierover stelt [eiser] dat [gedaagde] “gezien de voorgangers die de middelste rijbaan voor hem vrij maakten voor de motor had kunnen zien dat er wat aan de hand was op de rijbaan voor hem”. Doordat [gedaagde] toch met 120 km is blijven doorrijden “kon hij een aanrijding met de stilstaande motor op de rijbaan niet voorkomen.” [eiser] stelt verder dat vele auto’s de stilstaande auto wel hebben kunnen ontwijken. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij had kunnen zien wat er aan de hand was voor hem omdat de voorligger van [gedaagde] de stilstaande motor nipt kon ontwijken waardoor het vervolgens voor [gedaagde] onmogelijk was om nog uit te wijken. De stilstaande motor doemde aldus plots op. Deze stelling is door [eiser] vervolgens niet dan wel onvoldoende betwist. Het had, gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [gedaagde] , op de weg van [eiser] gelegen om nader uiteen te zetten waarom [gedaagde] wel had kunnen zien wat er aan de hand was en aldus het ongeluk had kunnen voorkomen. De omstandigheid dan andere voertuigen de stilstaande motor wel hebben kunnen ontwijken, is daarvoor niet voldoende nu die andere voertuigen wellicht geen voorliggers op korte afstand hadden. Ook de vaststelling dat [gedaagde] was afgeleid doordat hij keek naar [eiser] die over de vluchtstrook liep, kan niet leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde] . Iedere automobilist zou in de gegeven omstandigheden zijn aandacht tijdelijk verleggen naar de zijkant van de weg. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] op dit punt anders heeft gehandeld dan een gemiddeld voorzichtige automobilist. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met hetgeen hij in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.5.
De conclusie is dat [gedaagde] niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Het ongeval is in ieder geval niet het gevolg van onrechtmatig handelen van [eiser] . De vraag of sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] behoeft bij deze uitkomst dan ook geen bespreking. ECLI:NL:RBNHO:2016:4412