RBGEL 120718 Defensie niet aansprakelijk voor achteropaanrijding met militair voertuig op plotseling invoegende Smart
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 120718 Defensie niet aansprakelijk voor achteropaanrijding met militair voertuig op plotseling invoegende Smart;
- geen begroting kosten nu opgave uurtarief, uren en concrete beschrijving van de verrichte werkzaamheden ontbreekt
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
Na wijziging van zijn verzoek ter zitting, heeft [verzoekende partij] verzocht dat de kantonrechter zal vaststellen dat het ministerie aansprakelijk is voor de gevolgen van het op 11 maart 2015 aan [verzoekende partij] overkomen ongeval. Tevens heeft [verzoekende partij] verzocht dat de kantonrechter zal bepalen dat de kosten van de deelgeschilprocedure voor rekening van het ministerie dienen te komen.
3.2.
Aan dit verzoek heeft [verzoekende partij] - in het licht van de vastgestelde feiten - zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
[verzoekende partij] heeft op een bepaald moment het militaire voertuig ingehaald. Dat was op de A28 ter hoogte van Putten. Nadat hij 7 à 8 kilometer voor het militaire voertuig heeft gereden, is het militaire voertuig achterop hem gebotst. Hieruit volgt dat de bestuurder van het militaire voertuig niet voldoende afstand heeft gehouden en het voertuig niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen een afstand waarover de bestuurder de weg kon overzien en waarover deze vrij is. Het ministerie is dan ook aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.
3.3.
Het ministerie heeft verzocht het verzoek, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, van [verzoekende partij] af te wijzen, met veroordeling van [verzoekende partij] in de kosten van de procedure. Op de inhoud van het verweer zal zonodig in het navolgende worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Voor de bevoegdheid om te beslissen op een verzoek in het kader van de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade geldt op grond van artikel 1019x lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat de rechter bevoegd is die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt.
[verzoekende partij] had aanvankelijk in zijn verzoekschrift betaling van een voorschot op de schadevergoeding verzocht. Desgevraagd heeft [verzoekende partij] medegedeeld dat het verzoek van [verzoekende partij] het bedrag van € 25.000,00 niet te boven ging. Ter zitting heeft [verzoekende partij] zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij heeft verzocht dat de kantonrechter zal vaststellen dat het ministerie aansprakelijk is voor de gevolgen van het hem op 11 maart 2015 overkomen ongeval.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen, kan de (volgens [verzoekende partij] ) aansprakelijke persoon worden gedagvaard voor de rechter van de plaats van het feit, waaruit de schade is ontstaan. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de A28 ter hoogte van Ermelo, hetgeen betekent dat kamer voor kantonzaken van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn bevoegd is op het verzoek te beslissen.
4.2.
Vraag is vervolgens of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Na wijziging van zijn verzoek heeft [verzoekende partij] in deze deelgeschilprocedure de aansprakelijkheidsvraag voorgelegd, welke vraag in beginsel in een deelgeschil aan de orde kan komen. Het ministerie heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Immers, indien een beslissing is gegeven op de aansprakelijkheidsvraag, zouden partijen tot een buitengerechtelijke afdoening van de zaak kunnen komen.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat het militaire voertuig, bestuurd door [bestuurder militaire voertuig] , op 11 maart 2015 op de A28 ter hoogte van strand Horst achterop de Smart van [verzoekende partij] is gebotst. Ten aanzien van de toedracht van dit ongeval lopen de lezingen van beide partijen echter uiteen.
4.3.1.
[verzoekende partij] stelt zich op het standpunt dat hij het militaire voertuig ter hoogte van strand Nulde heeft ingehaald en vanaf dat moment tot aan de plaats van het ongeval - 7 à 8 kilometer verderop - ter hoogte van strand Horst, op de rechterbaan voor het militaire voertuig heeft gereden. Toen [verzoekende partij] voor een naderende file remde, is het militaire voertuig achterop hem gebotst. In de lezing van [verzoekende partij] heeft het militaire voertuig dan ook onvoldoende afstand gehouden en is het op grond van het bepaalde in artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) aansprakelijk.
4.3.2.
Het ministerie stelt zich op het standpunt dat [verzoekende partij] het militaire voertuig pas heeft ingehaald ter hoogte van strand Horst en direct na de inhaalmanoeuvre hard heeft geremd waardoor de afstand tussen het militaire voertuig en de voorligger in korte tijd ernstig werd verkleind. [verzoekende partij] heeft volgens het ministerie een bijzondere manoeuvre gemaakt zoals bedoeld in artikel 54 RVV. Daarbij diende [verzoekende partij] het overige verkeer voor te laten gaan, hetgeen [verzoekende partij] met zijn inhaalmanoeuvre niet heeft gedaan.
4.4.
De stelplicht en de bewijslast van de stelling dat de bestuurder van het militaire voertuig onvoldoende afstand heeft gehouden om zijn voertuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen (en daardoor aansprakelijk is voor zijn schade), rust op [verzoekende partij] . Het enkele feit dát het militaire voertuig achterop de auto van [verzoekende partij] is gebotst, rechtvaardigt niet het vermoeden dat eerstgenoemde te weinig afstand heeft gehouden en reeds daarmee het bepaalde in artikel 19 RVV heeft geschonden (HR 13 april 2001, LJN AB1065). [verzoekende partij] heeft ter onderbouwing van zijn stelling twee verklaringen in het geding gebracht.
Uit de verklaring van [getuige 2] kan worden afgeleid dat hij niet gezien heeft dat [verzoekende partij] hem heeft ingehaald. [getuige 2] trekt daaruit de conclusie dat [verzoekende partij] het militaire voertuig al eerder ingehaald moet hebben en dus - zoals door [verzoekende partij] is betoogd - al een tijd voor de militaire combinatie reed. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigen de door [getuige 2] beschreven omstandigheden die conclusie niet. [getuige 2] heeft immers niet gezien dat [verzoekende partij] vóór het militaire voertuig reed of is gaan rijden. Het zou in de lezing van [getuige 2] zo kunnen zijn dat [verzoekende partij] een hele tijd op de linkerbaan naast het militaire voertuig heeft gereden, zonder dat [verzoekende partij] van rijstrook is gewisseld.
Ook uit de verklaring van [getuige 1] volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [verzoekende partij] al ter hoogte van strand Nulde vóór het militaire voertuig is gaan rijden en nadien tot aan de botsing ter hoogte van strand Horst voor het militaire voertuig heeft gereden.
Ten aanzien van beide verklaringen heeft bovendien te gelden dat deze pas geruime tijd (een half jaar) na het ongeval zijn afgelegd.
4.5.
Tegenover deze verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] staat bovendien de verklaring van de getuige [Getuige 3] (in de processen-verbaal aangeduid als ‘GET belangrijke getuige’). [Getuige 3] heeft verklaard achter [verzoekende partij] te hebben gereden en te hebben gezien dat [verzoekende partij] , op de linker baan rijdend, hard heeft geremd voor een naderende file en daarbij een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt naar de rechter rijstrook, waarbij [verzoekende partij] vlak voor het militaire voertuig kwam te rijden, waarna de botsing ontstond. Deze verklaring, die direct na het ongeval is afgelegd, onderschrijft de door het ministerie gestelde toedracht.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekende partij] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij al ruim voordat het ongeval plaatsvond voor het militaire voertuig reed, laat staan dat [verzoekende partij] heeft onderbouwd dat de bestuurder van het militaire voertuig de norm van artikel 19 RVV heeft overschreden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is immers het enkele feit dát het militaire voertuig achterop hem is gebotst niet voldoende om te vermoeden dat de norm van artikel 19 RVV is geschonden. Het verzoek tot vaststelling van de aansprakelijkheid van het ministerie zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
[verzoekende partij] heeft verzocht de kosten van het deelgeschil voor rekening van het ministerie te laten komen.
De kosten van het deelgeschil dienen op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv begroot te worden. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake. Het is echter wel aan [verzoekende partij] om de omvang van de kosten te stellen en te bewijzen. Daartoe zal een (gedetailleerde) opgave van het gehanteerde uurtarief alsook het aantal gewerkte uren met daarbij een concrete beschrijving van de verrichte werkzaamheden onder vermelding van de data waarop de werkzaamheden zijn verricht (urenstaat) moeten worden overgelegd. [verzoekende partij] heeft nagelaten een dergelijk overzicht over te leggen. Dat betekent dat de kosten van de deelgeschilprocedure niet kunnen en zullen worden begroot.
4.8.
Het ministerie heeft verzocht [verzoekende partij] te veroordelen in de kosten van de procedure. Het bepaalde in artikel 289 Rv is echter in de deelgeschilprocedure niet van toepassing. ECLI:NL:RBGEL:2018:2891