Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 040718 art 7:941 lid 5 BW en 6:2 BW nvt; vermoeden dat volgt uit achteropaanrijding

RBROT 040718 art 7:941 lid 5 BW en 6:2 BW nvt; bewijs toedracht rust op eiser; vermoeden dat volgt uit achteropaanrijding

De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft in november 2015 bij Aegon (thans Allianz) melding gemaakt van zijn betrokkenheid (als passagier) bij een aanrijding op 6 oktober 2015. Bij dit verkeersongeval waren een door [eiser 3] bestuurde auto (een Volkswagen Polo met [kenteken] , hierna: de auto) en een door de heer [persoon 1] bestuurde bestelbus (een Mercedes Sprinter met [kenteken] , hierna: de bestelbus) betrokken. Het ongeval zou hebben plaatsgevonden op de [adres] . Naast [eiser 1] bevond zich ook [eiser 2] als passagier in de auto.

2.2.
Op 7 oktober 2015 hebben [eiser 1] en [persoon 1] gezamenlijk het schadeaangifteformulier (hierna: het SAF) ingevuld. Op het SAF staat vermeld dat [persoon 1] met een snelheid van 50 kilometer per uur achterop de auto is gereden waardoor de aanrijding is ontstaan. Ook is aan de zijde van [eiser 3] hokje 1 aangekruist (stond geparkeerd/stond stil) en aan de zijde van [persoon 1] is hokje 8 aangekruist (botste op achterzijde, rijdend in dezelfde richting en op dezelfde rijstrook).

2.3.
Na het ongeval is geen politie ter plaatse geweest.

2.4.
[persoon 1] had de door hem bestuurde bestelbus gehuurd bij Bo-rent-a-car B.V. Voor de bestelbus was een WAM-verzekering afgesloten bij Aegon (thans Allianz).

2.5.
Op verzoek van Allianz heeft EMN Expertise (hierna: EMN) een ongevallenanalyse verricht. In het rapport van 16 november 2015 staat voor zover relevant het volgende opgenomen:

(…) Om te kunnen achterhalen of de aanrijding tussen de voertuigen zoals op het SAF is aangegeven heeft kunnen plaatsvinden is een hoogtevergelijking van de eruit stekende onderdelen van de voertuigen uitgevoerd (…).

Gezien het aangetroffen schadebeeld kan de aanrijding zoals op het SAF is aangegeven hebben plaatsgevonden. (…)

2.6.
Op 25 november 2015 heeft [eiser 1] Allianz aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de aanrijding.

2.7.
Op 1 februari 2016 heeft EMN een interview afgenomen met [persoon 1] . In dit rapport staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

U vraagt mij wat de reden was dat ik de Mercedes [Nb. de bestelbus] heb gehuurd.

Ik moest mijn zus helpen bij een verhuizing. Mijn zus woont ook in [woonplaats ] aan de [adres] (…). Ik ben eerst samen met mijn zwager naar Apeldoorn gereden om daar spullen op te halen. Vervolgens zijn we naar [woonplaats ] terug gereden en heb de spullen naar het adres aan de [adres] gebracht. Ik ben toch nog eerst naar mijn huis gereden om mij om te kleden. (…)

U vraagt mij waar ik vandaan kwam voor de aanrijding.

Ik kwam toen rechtstreeks vanaf mijn woning aan de [adres] (…).

U vraagt mij naar de toedracht van de aanrijding.

Ik reed toen daar op de [adres] en voor mij reed de VW Polo [Nb. de auto]. Ik reed toen iets van 55 a 60 kilometer per uur. Die VW Polo reed met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur voor mij. Plotseling remde die bestuurder voor mij. Ik kon niet meer tijdig remmen en botste ik met de voorzijde tegen de achterzijde van de Polo. Ik had dat remmen niet verwacht.

Die bestuurder vertelde me dat hij remde voor een kat of een eend of iets dergelijks.

In die auto zaten 3 personen.(…)

U vraagt mij of ik de benadeelden [eiser 3] en [eiser 2] .

Ik ken [eiser 3] wel. Die ken ik van de straat en ik kom wel eens in zijn café. Dat café ligt vlakbij de plaats waar het gebeurd is. Die andere inzittenden ken ik niet zo goed. (…)

U vraagt mij of ik weet waar [eiser 3] woont.

Ik heb hem in het verleden wel een keer opgehaald bij huis, maar dat is lang geleden. Dat is volgens mij bij het Borgerbad.(…)

U vraagt mij waarom er geen politie aanwezig is geweest.

We zijn samen overeengekomen om geen politie in te schakelen. Wij zijn direct na het ongeluk naar dat café gereden en hebben daar het formulier ingevuld.’

2.8.
In opdracht van Allianz heeft EMN op 11 februari 2016 een toedrachtonderzoek naar het ongeval verricht. In het rapport staat voor zover relevant het volgende opgenomen:

(…)

Ontvangen informatie

(…)

Bij uw opdracht voor een toedrachtonderzoek werden een aantal trackgegevens van de Mercedes Benz [Nb: de bestelbus] gevoegd. (…)

Opmerkelijk in deze trackgegevens was dat de Mercedes (gehuurd door [persoon 1] ) kennelijk van 21.53 uur tot 22.01 uur op zeer korte afstand van het woonadres van verzekeringnemer [eiser 3] , wonende aan de [adres] (…) heeft bevonden.

(…)

Verklaringen:

Auto verhuur Bo-Rent-A-Car

Op woensdag 27 januari 2016 werd een bezoek gebracht aan de vestiging van Bo-Rent-A-Car (…). Gesproken werd met filiaalmedewerker de heer [persoon 2] . De heer [persoon 2] verklaarde dat [persoon 1] op 6 oktober 2015 alleen was toen hij de Mercedes bij Bo-Rent-A-Car kwam huren. [persoon 1] was daar niet eerder geweest voor huur. De reden waarom hij de bus kwam huren was hem niet bekend.

Op 7 oktober 2015 had [persoon 1] de Mercedes weer teruggebracht en had toen meegedeeld dat er schade aan de Mercedes was ontstaan.

Tijdens dit bezoek was wederpartij [eiser 3] de winkel binnengelopen.

De heer [eiser 3] had in het verleden wel vaker voertuigen bij Bo-Rent-A-Car gehuurd.

Tijdens het bezoek hadden beide heren verklaard hoe de aanrijding en schade aan de Mercedes was veroorzaakt. (…) Na het afhandelen van de zaak waren beide heren lachend de winkel uit gelopen.

De heer [persoon 2] had gezien dat ze samen in een auto waren gestapt en waren weggereden.

De heer [persoon 2] verklaarde door het gedrag en de verklaringen over de opgegeven oorzaak van de schade achterdochtig te zijn geworden.

(…)

Resumé :

[persoon 1] verklaarde aanvankelijk:
- dat hij de Mercedes bij Bo-Rent-A-Car heeft gehuurd om zijn zus bij een verhuizing te helpen;
- dat hij na die hulp naar zijn woning aan de [adres] is gereden;
- dat hij vandaar op enig moment rechtstreeks langs de IJssel op weg naar zijn vriendin is gereden, die aan de [adres] in [woonplaats ] zou wonen;
- dat hij onderweg op weg naar zijn vriendin nog wat drinken wilde halen bij vrienden in een café, gelegen aan de [adres] ;
- dat hij vervolgens op de [adres] met de Mercedes de aanrijding kreeg met de Polo, bestuurd door de heer [eiser 3] ;
- dat hij wederpartij, de heer [eiser 3] van de ’’straat’’ kende. Hij had hem in het verleden wel eens bij zijn woning opgehaald;
- dat hij de andere inzittenden vrijwel niet kende.

[persoon 1] verklaarde na confrontatie met de trackgegevens van de Mercedes:
- dat hij misschien toch wel voor of na de aanrijding langs de woning van [eiser 3] was gereden;
- dat hij misschien na de aanrijding met zijn vriendin langs die woning was gereden;
- dat hij daar ergens aan de [adres] een jointje wilde gaan roken omdat hij nog in shock was van de aanrijding;

(dit niet klopt aangezien de Mercedes na de aanrijding na korte tijd weer bij zijn eigen woning aan de [adres] is getraceerd).

De 1e verklaring van [persoon 1] over zijn gereden route op 6 oktober 2015 voor de aanrijding met de Mercedes dan ook niet in overeenstemming is met de feitelijke trackgegevens.

[persoon 1] geen redelijke verklaring voor de aanwezigheid van de Mercedes (en verblijf van tenminste 8 minuten) in de directe omgeving van het woonadres van wederpartij de heer [eiser 3] aan de [adres] te [woonplaats ] heeft kunnen geven;

[persoon 1] na confrontatie ook niet meer aan een aanvullende verklaring wilde meewerken.

Samenvattend gesteld kan worden dat [persoon 1] een (feitelijk) onjuiste opgave heeft gedaan van zijn gereden route (reisbewegingen) op de avond c.q. voor en na de aanrijding op 6 oktober 2015.’

2.9.
Op 1 april 2016 heeft Dekra Expertise B.V. (hierna: Dekra) een interview afgenomen van [eiser 3] . In het rapport staat voor zover relevant het volgende verklaard:

(…)

V: Vraag

A: Antwoord

M: Mededeling

(…)

Toedracht

V:Wat is er precies gebeurd?

A: Ik was vanuit mijn eigen café gelegen aan de [adres] . Ik ben daar omstreeks 21:58 uur vertrokken. Ik was samen met mijn broer [eiser 2] en [eiser 1] . Zij hadden bij mij in het café alcohol gedronken en mijn broer vroeg mij hun af te zetten in de stad. Ik reed weg vanuit mijn parkeervak en kort daarna zag ik op de PC Hoofdlaan iets op de weg waarvoor ik moest remmen. Er lopen daar veel eenden, maar ik weet niet zeker welk dier het was. Ik moest vol in de ankers, want ik reed 50 kilometer per uur.

(…)

V: Wat deed u na de aanrijding?

A: Ik ben in shock terug gereden naar mijn café. Hier kwamen hij [de rechtbank begrijpt: wij] tot de ontdekking dat wij geen schadeaangifteformulier in bezit hadden. (…) Wij maakten de afspraak omdat de dag erna te doen.

(…)

V: Door wie en waar is het aanrijdingsformulier ingevuld?

A: Wij zijn, kort na het ongeluk naar mijn zaak gereden (…). Wij, de tegenpartij en ik, hadden geen schadeaangifteformulier. Ik heb de gegevens genoteerd van de tegenpartij en wij maakten de afspraak de volgende dag bij Bo-Rent het schadeaangifteformulier in te vullen.

(…)

V: Waarom is er geen politie bij geweest?

A: Ik weet het niet, ik maak niet iedere dag een ongeluk. Ik was in shock. Daarbij wist ik wie hij was, ik ken de tegenpartij, [persoon 1] . Mijn broer kent deze man ook.

V: Kent u de tegenpartij?

A: Ja, ik ken hem, hij kwam regelmatig bij ons in het café. Na onze aanrijding heb ik zijn telefoonnummer in mijn telefoon gezet. Voor die tijd kende ik hem van gezicht. Mogelijk heb ik hem weleens ontmoet in de moskee. In ieder geval ken ik hem voor het ongeluk niet van de voetbal of school. (…)’

2.10.
Op 17 juni 2016 heeft Dekra een interviewgesprek gehouden met [persoon 1] . In het rapport staat voor zover relevant het volgende opgenomen:

‘(…)

V: Vraag

A: Antwoord

M: Mededeling

(…)

Toedracht

V: Ik heb het gesprek wat u voerde met de vorige onderzoeker teruggeluisterd, maar kort voor de aanrijding heeft u in café (…) nog wat gedronken, klopt dat?

A: Ik weet het niet meer, ik heb het gesprek van de vorige keer nu op uw verzoek teruggeluisterd, daar zeg ik inderdaad dat ik iets te drinken heb gehaald in hun café. Ik weet het niet meer ik was knetter stoned, misschien had ik ook wel een snuifie op. Als ik geen blow had gerookt in combinatie met (mogelijk) cocaïne, dan was dat ongeluk niet gebeurd. Mijn reactie was natuurlijk anders.

V: U bent dus feitelijk tegelijkertijd weggereden omstreeks het tijdstip van de aanrijding?

A: Nee, de eerste verklaring heb ik afgelegd terwijl ik stoned was. Ik weet het allemaal niet meer.

V: Hoe laat was dat nou precies?

A: Ik weet dat niet meer, het was donker. Ik heb die avond, kort voor de aanrijding tuinmeubelen gebracht [bij] [persoon 3] (…) die woont drie deuren verder dan de heer [eiser 3] . Die tuinmeubelen zijn verkocht en afkomstig van mijn vader aan de [adres] te [woonplaats ] . Hij wilde ze verkopen.

V: Wat is de reden geweest van het huren van de Mercedes bij Bo-rent? Waar woont zus toen en nu?

A: Ik had met [persoon 3] afgesproken dat ik de meubels, met goedkeuring van mijn vader, bij hem zou afleveren voor een bedrag van EUR 500,00. In deze deal was afgesproken dat ik de tuinmeubelen zou leveren. Hierdoor moest ik een bus huren bij Bo-rent. Het eerdere verhaal, dat ik met mijn zwager mijn zus zou hebben verhuisd van Apeldoorn naar [woonplaats ] is niet waar. Ik ben met de gehuurde Bo-rent bus nooit in Apeldoorn geweest. De verhuizing van mijn zus heb ik een andere dag, ik denk voor de aanrijding, al gedaan. (…)

V: Wat was de reden van aanwezigheid op de ongevalslocatie?

A: Ik was rondjes aan het rijden, ik weet het allemaal niet, ik had een blow gerookt en dan rij ik rondjes door [woonplaats ] .

V: Kent u de heren [eiser 2 en 3] ?

A: Die ken ik goed, wij gaan al lang met elkaar om van vroeger. Ik denk dat ik hem al minimaal 10 jaar ken. Ja, ik kan ook wel zeggen dat we goede vrienden zijn, geen vage kennissen. Ik kwam minimaal 2x per week in zijn café.

V: Door wie en waar is het aanrijdingsformulier ingevuld?

A: Wij zijn naar de aanrijding naar zijn café geweest. Omdat er geen schadeformulier was, hebben wij afgesproken dat de dag erna samen te doen bij het filiaal van Bo-rent.

(…)

V: Waarom is er geen politie aanwezig geweest?

A: Wij konden nog rijden en omdat ik wist dat ik fout was, ik had de voorligger van achteren aangereden.

(…)

V: Ik heb de GPS gegevens laten uitlezen en uw verhaal lijkt niet overeen te komen met de GPS gegevens van de Bo-rent bus. Klopt het dat u kort voor de aanrijding niet alleen in het café van de tegenpartij bent geweest, maar ook bij het adres van de tegenpartij op de hoek heeft gestaan met de bus?

A: Ja, dat klopt, dat heb ik u net uitgelegd, ik moest tuinmeubelen bezorgen bij de buurman van [eiser 3] .

(…)

V: Heb je nog contact met [eiser 3] .

A: Ja, ik [ken] die jongen gewoon, we appe af en toe. (…)

2.11.
Op 10 februari 2017 heeft Allianz aansprakelijkheid van de hand gewezen.

Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

te verklaren voor recht dat Allianz aansprakelijk is voor de materiële en letselschade die eisers hebben geleden als gevolg van de aanrijding van 6 oktober 2015,

Allianz te veroordelen tot betaling van de door eisers geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

Allianz te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2.
Aan hun vordering leggen [eisers] het volgende ten grondslag. [persoon 1] heeft onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld door onvoldoende afstand tot zijn voorganger te houden en onvoldoende oplettendheid te betrachten. Dit is in strijd met art. 19 RVV 1990. Hierdoor is materiële schade aan de auto ontstaan en daarnaast hebben [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 1] door het ongeval letsel opgelopen. Op grond van art. 6 WAM is Allianz als WAM-verzekeraar van de bestelbus voor deze schade aansprakelijk.

3.3.
De conclusie van Allianz strekt tot afwijzing van de vorderingen.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil in deze zaak ziet op de vraag of de door [eisers] gestelde aanrijding op 6 oktober 2015 authentiek (dat wil zeggen: niet-geënsceneerd) is geweest, zoals [eisers] hebben gesteld en door Allianz wordt betwist.

4.2.
Allianz heeft erkend dat sprake is geweest van een aanrijding tussen de bestelbus en de auto. Allianz betwist het verzekerd voorval als zodanig, te weten de aanrijding, dus niet. Allianz voert het verweer dat [eisers] de aanrijding in scène hebben gezet met als doel Allianz te misleiden waardoor zij geen recht op uitkering hebben. In dat kader doet Allianz een beroep op artt. 7:941 lid 5 en 6:2 BW. Verder betwist Allianz de door [persoon 1] gepleegde onrechtmatige daad. De rechtbank zal allereerst het verweer van Allianz behandelen.

Beroep op artt. 7:941 lid 5 BW en 6:2 BW

4.3.
Op grond van artikel 7:941 lid 5 BW vervalt een recht op uitkering indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde – kort gezegd – de opzet tot misleiding heeft gehad. [eisers] zijn geen verzekeringnemer of tot uitkering gerechtigden zoals bedoeld in artikel 7:926 lid 2 BW. Art. 7:941 BW mist hier dan ook toepassing. Voor analoge toepassing van artikel 7:941 lid 5 BW is geen ruimte nu artikel 16 WAM bepaalt dat slechts kan worden afgeweken van de WAM indien de bevoegdheid tot afwijking uit de bepaling - in dit geval uit artikel 6 WAM - blijkt. Die bevoegdheid geeft artikel 6 WAM niet. Het beroep op art. 7:941 lid 5 treft dan ook geen doel. Evenmin valt in te zien hoe het bepaalde in art. 6:2 BW kan leiden tot het (volledige) verval van recht op uitkering. Hiervoor heeft Allianz in dit geval onvoldoende gesteld. Gelet op het internationale karakter van de WAM dient in het kader van internationale rechtszekerheid ook behoedzaam te worden omgegaan met toepassing van nationale wetgeving die leidt tot beperktere of juist ruimere toepassing van de WAM. Indien en voor zover zou blijken dat [eisers] fraude zouden hebben gepleegd, heeft Allianz de mogelijkheden die de nationale wetgeving biedt om haar eventuele schade te verhalen. Al met al faalt het verweer van Allianz.

Vervolgens is de vraag aan de orde of [persoon 1] een onrechtmatige daad heeft begaan door in strijd met art. 19 RVV te handelen zoals gesteld door [eisers]

Aansprakelijkheid [persoon 1] ?

4.4.
[eisers] stellen dat [persoon 1] onvoldoende afstand tot zijn voorganger [eiser 3] heeft gehouden en onvoldoende oplettendheid heeft betracht. Dit is in strijd met art. 19 RVV 1990. [eisers] hebben hun standpunt onderbouwd met het SAF. Hierin is te lezen dat [eiser 3] stilstond en [persoon 1] met de bestelbus op de achterzijde van de auto is gebotst. Ter comparitie hebben zij hun stellingen als volgt nader toegelicht. Ongeveer 30 seconden na vertrek diende [eiser 3] plotseling te remmen omdat er iets op de weg aanwezig was. Tijdens de comparitie is aangegeven dat dit overstekende eenden waren. [persoon 1] reed achter de auto en kon door het plotseling remmen van [eiser 3] niet op tijd stoppen waardoor [persoon 1] met de bestelbus achter in de auto reed. Het ongevallenanalyserapport van EMN van 16 november 2015 bevestigt dat de aanrijding zo heeft kunnen plaatsvinden. Ook uit de trackgegevens van de bestelbus volgt dat de bestelbus rond het tijdstip van de aanrijding rond de Johannes [adres] situeerde. Hierdoor heeft [persoon 1] onrechtmatig gehandeld, aldus [eisers]

4.5.
Allianz betwist dat sprake is van een onrechtmatige gedraging aan de zijde van [persoon 1] nu het rijgedrag van [persoon 1] niet gevaarzettend is geweest. Door [eisers] is onvoldoende onderbouwd gesteld dat [persoon 1] in strijd met art. 19 RVV 1990 heeft gehandeld. Vanwege het plotselinge afremmen van [eiser 3] voor overstekende eenden was het voor [persoon 1] immers onmogelijk nog tijdig te anticiperen op zijn voorganger. Bovendien reed [persoon 1] de toegestane maximumsnelheid.

4.6.
Artikel 19 RVV 1990 bepaalt: “ De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.

Voorop wordt gesteld dat [eisers] hun stelling, dat [persoon 1] in strijd met art. 19 RVV 1990 heeft gehandeld, voldoende hebben onderbouwd. [eisers] verwijzen in dat kader naar hun drie verklaringen, het SAF en het toedrachtonderzoek van EMN. Allianz heeft de stellingen van [eisers] gemotiveerd betwist door ondermeer aan te voeren dat [eiser 3] onverhoeds is gestopt waar [persoon 1] niet op kon anticiperen..

Ingevolge art. 150 Rv rust op [eisers] de bewijslast van de feiten die volgens hen leiden tot aansprakelijkheid van [persoon 1] . Uit de enkele omstandigheid dat de achterligger ( [persoon 1] ) tegen de auto van [eiser 3] is gebotst kan immers niet zonder meer worden afgeleid dat [persoon 1] art. 19 RVV 1990 niet in acht heeft genomen (zie ook HR 13 april 2001, NJ 2001, 572). Alhoewel bij een kopstaartbotsing in beginsel wordt vermoed dat de achterligger te weinig afstand heeft bewaard is het dus niet zo dat de achterligger vervolgens dient te bewijzen dat de voorligger plotseling stopte. [eisers] zullen dan ook in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat [persoon 1] op 6 oktober 2015 in strijd met art. 19 RVV 1990 heeft gehandeld door onvoldoende afstand tot zijn voorganger [eiser 3] te houden. [eisers] hebben deze norm echter niet nader ingevuld. De rechtbank gaat er van uit gaat dat de stopafstand de optelsom van de reactieafstand en de remweg is. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor de reactieafstand doorgaans wordt gerekend met 1 seconde en de remweg bij droog weer wordt berekend door (snelheid:10)². Nu [persoon 1] heeft aangegeven tussen de 50 en 60 km/uur te hebben gereden had [persoon 1] ongeveer tussen de 40 en 53 meter afstand moeten bewaren tot [eisers] om op tijd stil te staan. [eisers] worden in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [persoon 1] die afstand niet in acht heeft genomen.

4.7.
Indien [eisers] niet slagen in hun bewijsopdracht, dan is niet komen vast te staan dat [persoon 1] op 6 oktober 2015 in strijd met art. 19 RVV 1990 heeft en kan niet worden geoordeeld dat [persoon 1] onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld. De vordering Allianz aansprakelijk te houden voor de door [eisers] geleden schade wordt in dat geval afgewezen.

4.8.
Als [eisers] wel slagen in hun bewijsopdracht dan staat vast dat [persoon 1] op 6 oktober 2015 in strijd met art. 19 RVV 1990 heeft gehandeld en dus onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld.

4.9.
Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre sprake is van schade bij [eisers] en in hoeverre er causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [persoon 1] en de door [eisers] gestelde schade.

4.10.
Iedere beslissing zal verder worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2018:624