Hof L.warden 241109 kg ook toekomstschade speelt een rol bij de oordeel over aannemelijkheid van de vordering
- Meer over dit onderwerp:
Hof L.warden 241109 kg ook toekomstschade speelt een rol bij de oordeel over aannemelijkheid van de vordering
2. [appellant] vordert betaling door Achmea van een nader voorschot van € 25.000,00. Aan deze vordering legt hij ten grondslag dat hij bij een aanrijding die veroorzaakt is door een verzekerde van Achmea letsel heeft opgelopen, waardoor hij schade heeft geleden en nog zal lijden. Volgens [appellant] bedraagt de door hem geleden schade vanwege verlies aan verdienvermogen (hierna: v.a.v.) over de jaren 2004 tot en met 2008 ongeveer € 159.000,00 (subsidiair ongeveer € 89.000,00) en zal over de jaren vanaf 2008 sprake zijn van een schade van telkens € 280.000,00. [appellant] heeft verder aangevoerd dat hij andere schadeposten heeft tot een bedrag van tenminste € 24.000,00, naast een aantal p.m. posten. De door Achmea betaalde voorschotten - € 82.434,00 - staan niet meer in verhouding tot zijn schade, stelt [appellant], die er verder op heeft gewezen dat hij daardoor in financiële problemen is geraakt.
3. Nadat Achmea verweer had gevoerd tegen de vordering van [appellant] heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen. Aan dit oordeel heeft zij, in het kort, ten grondslag gelegd dat onvoldoende zekerheid bestaat over de juistheid van de door [appellant] aan zijn vordering ten grondslag gelegde uitgangspunten over het v.a.v. en dat om die reden niet voldoende aannemelijk is dat de door [appellant] geleden schade vanwege v.a.v. hoger is dan het hem toegekende voorschot. Verder oordeelde de voorzieningenrechter dat ook over de andere schadeposten teveel onzekerheid bestond om er een aanvullend voorschot op te baseren.
Bespreking van de grieven
4. Met de grieven komt [appellant] op tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de voorzieningenrechter. De grieven, die met elkaar samenhangen, stellen dit oordeel integraal ter discussie en leggen de beoordeling van de vordering daarmee in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven tezamen bespreken.
5. Het hof stelt, met de voorzieningenrechter, voorop dat bij de toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Om die reden dient het hof, overeenkomstig vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet alleen te onderzoeken of het bestaan van een vordering van [appellant] op Achmea voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl het hof in de afweging van de belangen van [appellant] en Achmea mede zal hebben te betrekken de vraag naar het restitutierisico.
6. Partijen zijn het er terecht over eens dat indien de vordering strekt tot betaling van een voorschot op schadevergoeding, bij het antwoord op de vraag of de vordering voldoende aannemelijk is niet slechts rekening hoeft te worden gehouden met de reeds geleden schade, maar dat ook toekomstschade toewijzing van de vordering (mede) kan rechtvaardigen, mits in hoge mate aannemelijk is dat in de toekomst schade zal worden geleden. (...)
17. Naar het oordeel van het hof is in hoge mate aannemelijk dat ook voor de eerstkomende jaren rekening gehouden kan worden met een jaarschade vanwege v.a.v. van € 12.000,00, het voor 2009 berekende bedrag, dat zoals reeds is overwogen een minimumkarakter heeft. Nu gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van een hoog overlijdensrisico en evenmin dat Achmea opteert voor een jaarlijkse afwikkeling van de schade, acht het hof het in dit geval verantwoord om de toekenning van het voorschot mede te baseren op in de toekomst te lijden schade. Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen in rechtsoverweging 6 is overwogen.
18. Bij een schade vanwege v.a.v. tot en met 2009 van € 54.000,00 en een smartengeld van € 10.000,00, het door Achmea genoemde bedrag, bedraagt de totale geleden schade uit hoofde van deze twee schadeposten € 64.000,00. Twee andere door [appellant] opgevoerde schadeposten, kosten van fysiotherapie en reiskosten, zijn niet door Achema betwist. Met deze posten komt de totale schade op € 66.500,00. Dat is minder dan het tot op heden betaalde voorschot,
€ 82.500,00. Wanneer echter ook rekening wordt gehouden met de in de toekomst te lijden schade vanwege v.a.v is toewijzing van een voorschot van € 25.000,00 niet onverantwoord. Het is immers in hoge mate aannemelijk dat de bodemrechter bij de begroting van de toekomstschade vanwege v.a.v. in elk geval zal uitgaan van een jaarschade van € 12.000,00.
19. Dat [appellant] op zichzelf een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering staat niet ter discussie. De vraag die resteert is of het restitutierisico aan toewijzing van de vordering in de weg staat, zoals Achmea betoogd heeft. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Aan Achmea kan worden toegegeven dat de liquiditeitsproblemen van [appellant], die ten grondslag zijn gelegd aan de vordering tot toekenning van een nader voorschot, minst genomen een indicatie vormen voor het bestaan van een restitutierisico. Daar staat tegenover dat uit hetgeen is gebleken over de vermogenspositie van [appellant], die eigenaar is van een woning en alle aandelen houdt van [persoonsnaam] Beheer, niet zonder meer aannemelijk is dat [appellant] geen verhaal zal bieden wanneer Achmea teveel voorschotten betaald zal blijken te hebben. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de omvang van de schade van [appellant] volgt dat het hof de kans dat de bodemrechter de schade zal begroten op een bedrag van minder dan € 107.500,00 (het betaalde voorschotbedrag vermeerderd met een voorschot van € 25.000,00) zeer klein acht. Gelet op de nog resterende discussiepunten tussen partijen acht het hof de kans dat de bodemrechter de schade uiteindelijk op een (aanzienlijk) hoger schadebedrag zal begroten veel groter. Het hof heeft immers nog geen rekening gehouden met enkele andere door [appellant] opgevoerde schadeposten - zoals verlies zelfwerkzaamheid, verbouwkosten - en heeft bij de schade vanwege v.a.v. Achmea op vrijwel alle discussiepunten het voordeel van de twijfel gegeven.
20. De slotsom is dat de vordering van [appellant] tot betaling van een aanvullend voorschot van € 25.000,00 toewijsbaar is. De grieven slagen dus. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen. LJN BK4417
Tot zover voor deze week. U houdt de uitspraken BJ7539, BK4458, BK4223 en BK4219 tegoed. Wel wijs ik graag nog op de PIV-publicatie "Kind en Schade, wat nu?"