Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 181013 KG; whiplash; voorshands niet aannemelijk dat eiser als gevolg van ongeval (voortdurende) klachten en beperkingen heeft

Rb Amsterdam 181013 KG; whiplash; voorshands niet aannemelijk dat eiser als gevolg van ongeval (voortdurende) klachten en beperkingen heeft;
- schadebeperkingsplicht; slachtoffer dient zich weer in NL te vestigen en een bijstandsuitkering aan te vragen;
- studievertraging pilotenopleiding afgewezen vanwege moeilijke arbeidsmarkt voor piloten; geen toepassing richtlijn letselschaderaad;

4. De beoordeling

4.1.De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.

4.2. Vooropgesteld wordt dat het hier kennelijk niet gaat om een vordering tot betaling van een voorschot op de definitieve schadevergoeding om daarmee in het levensonderhoud te kunnen voorzien, maar om betaling van een bedrag dat [Eiser] stelt reeds te hebben uitgegeven aan kosten die hij als gevolg van het ongeval van 8 juni 2012 heeft gemaakt. In die zin geldt voor zijn stelling dat hij thans niet in zijn levensonderhoud kan voorzien dat hij, indien hij geen werk heeft en geen opleiding volgt, zoals hij heeft verklaard, een uitkering kan aanvragen. Ook voor het ongeval genoot hij een bijstandsuitkering. [Eiser] woont op dit moment in België, waar mogelijk andere regels gelden, maar zal, naar ter zitting is gebleken, op korte termijn zijn woning moeten ontruimen vanwege een huurachterstand. Het is voor hem dan ook moeilijk (mogelijk? EJD) om zich weer in Nederland te vestigen en daar een uitkering aan te vragen. Dit is ook aangewezen in het kader van de schadebeperkingsplicht van [Eiser]. Dat hij, om hem moverende redenen, er nu niet voor kiest een uitkering aan te vragen, kan hij niet aan ABN AMRO tegenwerpen.

4,3, Vaststaat dat [Eiser] op 8 juni 2012 een ongeval heeft gehad en dat de geleden en nog te lijden schade als gevolg van dat ongeval door ABN AMRO dient te worden vergoed. Volgens [Eiser] bedraagt zijn tot op heden geleden schade een bedrag van € 31.817,73. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft hij een schadeoverzicht in het geding gebracht waarin hij heeft weergegeven dat de schade bestaat uit medische kosten, reis- en verblijfkosten in verband met medische behandelingen, een studievertraging en een voorschot op het smartengeld. ABN AMRO heeft zich op het standpunt gesteld dat het op dit moment nog volstrekt onduidelijk is welke (voortdurende) klachten en beperkingen [Eiser] heeft en in hoeverre deze aan het ongeval kunnen worden toegerekend. ABN AMRO twijfelt of [Eiser] aan het ongeval gerelateerde klachten heeft, welke twijfels zijn versterkt door een op internet gevonden artikel waarin melding is gemaakt van de veroordeling van [Eiser] in Engeland tot een gevangenisstraf van vierenhalf jaar voor meerdere gevallen van oplichting. [Eiser] heeft daarover niets gezegd tegen (de medisch adviseur van) ABN AMRO. Verder ontbreekt op verschillende onderdelen de onderbouwing van de door [Eiser] opgevoerde schadeposten, aldus ABN AMRO.

4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op dit moment niet worden uitgesloten dat [Eiser] letsel heeft overgehouden aan het ongeval dat op 8 juni 2012 heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat het om een zogenoemde low impact aanrijding ging, waarbij [Eiser] kennelijk met een lage snelheid van achteren is aangereden, betekent nog niet dat daaruit geen letsel kan zijn ontstaan. Dit is door ABN AMRO ook erkend.
Het is echter wel zo dat, voor het in aanmerking komen voor het betaald krijgen van geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval waarvoor ABN AMRO aansprakelijk is, [Eiser] moet aantonen dat hij als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en waaruit die schade bestaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hij daarin nog onvoldoende geslaagd. [Eiser] heeft weliswaar verklaard dat hij aan het ongeval gerelateerde klachten heeft overgehouden, maar met de door hem overgelegde stukken heeft hij dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de overgelegde stukken volgt dat [Eiser] na het ongeval veelvuldig artsen en fysiotherapeuten heeft bezocht maar uit de stukken kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden opgemaakt dat het daarbij om als gevolg van het ongeval noodzakelijke behandelingen ging. Zo schrijft neuroloog Van Gulik op 3 augustus 2012 (productie 10 bij dagvaarding) onder meer: 'Mede ter geruststelling werd MRl-onderzoek van de cervicale wervelkolom verricht. Zoals verwacht, werden hierop geen traumatische afwijkingen gezien’,
Daarnaast heeft de medisch adviseur van [Eiser] op basis van de tot dan toe beschikbare gegevens op 23 juli 2013 (productie 9 bij dagvaarding) het volgende geconcludeerd:

‘de beschikbare medische informatie is niet voldoende om blijvende klachten en beperkingen te onderbouwen. (...) De Klachten kunnen passen bij een Whiplash Associated Disorder zoals de neuroloog van Gulik aangaf. In het algemeen verdwijnen zulke klachten in enkele weken of maanden. Een langduriger beloop kan leiden tot de ontwikkeling van een zgn. postwhiplashsyndroom. Dat lijkt in het geval van cliënt van toepassing te zijn, omdat de klachten nu al meer dan een jaar aanwezig zijn. Een evaluatie met cliënt over de aard en omvang van de specifieke, thans nog aanwezige beperkingen met vervolgens opvragen van actuele medische informatie bij de huidige behandelaars zal tot een gerichte onderbouwing van de letselschadeclaim kunnen leiden.'
[Eiser] heeft nog medische gegevens in het geding gebracht die betrekking hebben op zijn huidige behandelingen in met name Hamburg (Duitsland) maar deze leveren, evenmin als de medische gegevens van eerdere data die de medisch adviseur van [Eiser] bij zijn oordeel had betrokken, geen bewijs op van ongeval gerelateerde klachten bij [Eiser]. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de informatie van de behandelende artsen, zoals door [Eiser] overgelegd, nog geen objectieve beschrijving van de gezondheidssituatie van [Eiser] is te lezen. Deze informatie betreft immers slechts een weergave van hetgeen [Eiser] aan de artsen heeft verteld. Uit de huidige gegevens kan voorshands dan ook niet de conclusie worden getrokken dat [Eiser] ongeval gerelateerde klachten heeft die bij hem tot beperkingen leiden.

4.5. Voorts is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [Eiser] tot op heden een schade van €31.817,73 heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. In dit verband wordt vooropgesteld dat het op de weg van [Eiser] ligt om goed onderbouwd zijn schade aan te tonen en dat het ABN AMRO vrijstaat om, voordat tot uitkering wordt overgegaan, kritisch het door [Eiser] aangeleverde te beoordelen. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen of de door [Eiser] gestelde schade wel noodzakelijke kosten betreft.
[Eiser] heeft volgens het door hem opgestelde schadeoverzicht een bedrag van ongeveer € 9.000,= aan medische kosten gemaakt. Ter onderbouwing van deze gemaakte kosten heeft hij nota’s van verschillende behandelaars in het geding gebracht. Daarmee heeft [Eiser] echter niet aangetoond dat deze kosten voor vergoeding door ABN AMRO in aanmerking komen. Allereerst kan uit de stukken niet worden afgeleid dat het om als gevolg van het ongeval noodzakelijk gemaakte kosten gaat. Met name geldt dit voor de nota’s van de sporttrainer Vortx, aangezien [Eiser] ook voor het ongeval behandelingen bij Vortx heeft ondergaan en uit de nota’s van Vortx niet valt af te leiden in hoeverre de behandelingen die [Eiser] thans door ABN AMRO betaald wenst te krijgen met het ongeval in verband staan. Verder heeft [Eiser] geen originele nota’s aan ABN AMRO doen toekomen terwijl dit, zeker in het licht van de twijfels die bij ABN AMRO omtrent de betrouwbaarheid van [Eiser] zijn gerezen, door ABN AMRO wel verlangd mag worden om eventueel dubbele uitkeringen aan [Eiser] (door ABN AMRO en de zorgverzekeraar) te voorkomen. Daarbij is van belang dat [Eiser] ter zitting heeft erkend dat hij de persoon is bedoeld in het door ABN AMRO overgelegde artikel, zij het dat hij aanvoert dat hij ten onrechte veroordeeld is. Door hem is niet weersproken dat hij deze informatie niet met ABN AMRO heeft gedeeld.

[Eiser] heeft vervolgens in verband met de medische behandelingen gemaakte reis- en verblijfkosten opgevoerd. Nu geoordeeld wordt dat [Eiser] niet heeft aangetoond dat de medische kosten als gevolg van het ongeval noodzakelijk gemaakte kosten zijn kan ook niet worden gezegd dat de in verband daarmee gemaakte reis- en verblijfkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien geldt voor de opgevoerde reiskosten dat [Eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt, nu de door hem in het geding gebrachte uitdraaien van de routeplanner en de Hispeed daartoe geen bewijs leveren. Daarnaast heeft [Eiser] onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk is dat hij voor zijn behandelingen, terwijl hij in België woont, naar Amsterdam, Ternuzen en thans zelfs Duitsland gaat. Het komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor dat hij de eventueel noodzakelijke behandelingen niet ook dichter bij huis zou kunnen volgen. Dat [Eiser] deze artsen niet op eigen initiatief heeft benaderd maar op verwijzing door eerdere behandelend artsen, zoals hij heeft verklaard, doet daar niets aan af.

Nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, nog niet aannemelijk is geworden dat [Eiser] letsel heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval op 8 juni 2012, kan ook geen sprake zijn van toekenning van een immateriële schadevergoeding zoals [Eiser] in zijn schadeoverzicht heeft opgenomen.
Ten slotte heeft [Eiser] als schade opgevoerd een studievertraging ad € 19.177.23, waarbij hij voor de begroting van deze schade aansluiting heeft gezocht bij de richtlijn studievertraging van de Letselschade Raad. ABN AMRO heeft niet betwist dat [Eiser] reeds voor het ongeval stond ingeschreven voor het volgen van een opleiding tot piloot, maar betwist wel dat, zoals [Eiser] heeft verklaard, hij van het betreffende opleidingsinstituut, Jet Air, een baangarantie heeft gekregen.
Vooropgesteld wordt dat schade als gevolg van studievertraging uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komt indien aannemelijk is dat [Eiser] na zijn studie ook daadwerkelijk met zijn studie inkomen kan gaan genereren. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet het geval. [Eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij bij Jet Air de garantie heeft gekregen dat hij na zijn opleiding aldaar als piloot aan het werk kan, maar daarvan heeft hij geen bewijs overgelegd. Dit komt de voorzieningenrechter, waar algemeen bekend is dat het voor piloten op dit moment moeilijk is om een baan te vinden, ook niet aannemelijk voor. Daarnaast kan er voorshands niet van worden uitgegaan dat, als [Eiser] al studievertraging heeft opgelopen, hetgeen door ABN AMRO wordt betwist, dit het gevolg is van medische klachten. In dit verband is van belang dat [Eiser] er naar eigen zeggen zelf voor gekozen heeft om de opleiding tijdelijk stop te zetten en zich niet opnieuw voor de opleiding te laten keuren omdat hij bang is dat hij wordt afgekeurd.

4.6. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat [Eiser] als gevolg van het ongeval op 8 juni 2012 (voortdurende) klachten en beperkingen heeft die voor vergoeding in aanmerking komen en ook de door [Eiser] gestelde schade als gevolg van dat ongeval onvoldoende aannemelijk is geworden, zijn de vorderingen niet toewijsbaar. www.stichtingpiv.nl