Rb Den Haag 020916 eiser niet-ontvankelijk omdat verzekerde niet tijdig is opgeroepen; vordering aanvullend voorschot zou overigens niet toewijsbaar zijn geweest
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 020916 eiser niet-ontvankelijk omdat verzekerde niet tijdig is opgeroepen; vordering aanvullend voorschot zou overigens niet toewijsbaar zijn geweest
2
De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is c.q. was zelfstandig ondernemer en dreef - als eenmanszaak - een handel in bloemsierkunst (voor 80%) en plateel (voor 20%).
2.2.
[eiser] is op 28 augustus 2010 tijdens een muziekfestival in Reeuwijk, dat werd georganiseerd door Stichting Muziekfestival Reeuwijk (hierna 'de Stichting'), ten val gekomen, doordat hij struikelde over losliggende kabels. Als gevolg van de val heeft [eiser] letsel opgelopen, onder andere aan zijn rechterschouder.
2.3.
Met het oog op het festival had de Stichting een evenementenverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden. De maximaal verzekerde som op de polis bedraagt € 1.250.000,-- per aanspraak.
2.4.
Nationale-Nederlanden heeft - namens de Stichting - de aansprakelijkheid voor de door [eiser] geleden schade erkend.
2.5.
Tussen partijen is vervolgens gediscussieerd over de afwikkeling van de schade, in het bijzonder over de aard en de omvang ervan.
2.6.
[eiser] heeft met ingang 1 januari 2012 zijn zakelijke activiteiten voor wat betreft de bloemsierkunst gestaakt. Hij heeft het bedrijf verkocht en het pand, waarin het bedrijf was gehuisvest, verhuurd. De jaarlijkse huurprijs bedroeg € 96.000,--. De handel in plateel heeft [eiser] voortgezet.
2.7.
Nadat de huurder zijn betalingsverplichtingen niet nakwam is de hiervoor bedoelde huurovereenkomst medio 2013 door de rechter ontbonden.
2.8.
Partijen zijn het erover eens dat - met het oog op de definitieve vaststelling van de door Nationale-Nederlanden uit te keren schade - als arbeidsdeskundige moet worden benoemd de heer [A] . Over de aan hem te stellen vragen en ter beschikking te stellen gegevens verschillen partijen van mening. In verband hiermee heeft Nationale-Nederlanden op 21 juni 2016 een verzoek strekkende tot een voorlopig deskundigenbericht ingediend bij deze rechtbank. Op verlangen van [eiser] zal - alvorens op dat verzoek wordt beslist - een mondelinge behandeling plaatsvinden. Deze is bepaald op 24 oktober 2016.
2.9.
Tot op heden heeft Nationale-Nederlanden bij wijze van voorschot op de door [eiser] geleden schade een totaalbedrag van € 275.000,-- uitgekeerd aan [eiser] .
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert Nationale-Nederlanden - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 100.000,--, te voldoen binnen zeven dagen na de betekening van het vonnis, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de proceskosten.
3.2.
Naast de hiervoor vermelde feiten voert [eiser] daartoe - samengevat - het volgende aan.
De door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade wegens gederfde inkomsten beloopt tot 1 juli 2016 een bedrag van € 639.510,40. Daarnaast dient Nationale-Nederlanden nog andere schadeposten uit te keren. Tot op heden heeft Nationale-Nederlanden slechts een voorschot van € 275.000,-- uitbetaald. Als gevolg hiervan is [eiser] in ernstige financiële problemen geraakt. Deze worden in het bijzonder veroorzaakt doordat [eiser] de huurinkomsten van het bedrijfspand, waarin de bloemsierkunstactiviteiten plaatsvonden, moet missen na de ontbinding van de huurovereenkomst, die hij bij wijze van schadebeperkende maatregel had afgesloten. Daardoor kan hij niet meer aan de hypothecaire verplichtingen met betrekking tot het pand voldoen. Teneinde een faillissement te voorkomen, heeft [eiser] behoefte aan een nader voorschot van € 100.000,--. Nationale-Nederlanden weigert echter ten onrechte tot uitkering daarvan over te gaan.
3.3.
Nationale-Nederlanden voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.
4
De beoordeling van het geschil
4.1.
Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Dat beroep treft doel om de navolgende redenen.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:954 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek ('BW') is een benadeelde die ter zake van zijn schade door dood of letsel een rechtsvordering instelt tegen de verzekeraar daartoe slechts bevoegd indien hij ervoor zorg draagt dat de verzekerde tijdig in het geding wordt opgeroepen. Dit lijdt slechts uitzondering in het geval zoals bedoeld in lid 2 van voormeld artikel, welke situatie zich hier niet voordoet.
4.3.
In strijd met het voorgaande heeft [eiser] nagelaten de Stichting op te roepen in de onderhavige procedure. Aangenomen moet worden dat de Stichting belang heeft bij de oproeping in het geding. De maximaal verzekerde som ter zake van het onderhavige ongeval beloopt immers een bedrag van € 1.250.000,--, terwijl [eiser] alleen zijn schade wegens gederfde inkomsten tot 1 juli 2016 al begroot op € 639.510,40, zodat - mede gelet op de aard van de door [eiser] geclaimde schade (gemis aan verdienvermogen) - niet kan worden uitgesloten dat de totale schade van [eiser] zal uitstijgen boven de maximaal verzekerde som. Voorts is van belang dat de aard van een kort gedingprocedure zich er tegen verzet dat de behandeling wordt aangehouden teneinde het verzuim te herstellen. [eiser] heeft hierom overigens ook niet verzocht.
4.4.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
4.5.
De vordering van [eiser] betreft een geldvordering. Ingevolge vaste jurisprudentie is ten aanzien daarvan in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is -wat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen - maar ook of daarnaast sprake is van feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.6.
Nationale-Nederlanden heeft de door [eiser] gestelde schade gemotiveerd betwist. Zij voert - onder andere - aan dat (i) [eiser] niet genoodzaakt was om als gevolg van het letsel zijn bedrijf in bloemsierkunst te verkopen en het bedrijfspand te verhuren, (ii) de gevolgen van de mislukte verhuur van het bedrijfspand redelijkerwijs niet kunnen worden toegerekend aan het ongeval, (iii) de berekeningen die [eiser] ten grondslag legt aan de door hem gestelde schade niet zonder meer kunnen worden gebruikt en bovendien niet deugen en (iv) nagegaan moet worden of er ten aanzien van [eiser] sprake is van resterende verdiencapaciteit en - zo ja - in hoeverre. Op grond van het voorgaande stelt Nationale-Nederlanden zich op het standpunt dat zij [eiser] door de betaling van een voorschot van in totaal € 275.000,-- vooralsnog in voldoende mate schadeloos heeft gesteld. Volgens Nationale-Nederlanden is thans hoe dan ook nader onderzoek nodig, waartoe zij een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht heeft ingediend, waarvan de behandeling binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden. Ook [eiser] is - blijkens zijn stellingen - van mening dat nader onderzoek nodig is met het oog op de vaststelling van de definitieve schade.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan het onder 4.5 vermelde criterium, zodat de vordering van [eiser] ook om die reden niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen. Om tot een zorgvuldig afgewogen beslissing te kunnen komen is nader en grondiger onderzoek nodig, waarvoor een procedure als de onderhavige zich niet leent. ECLI:NL:RBDHA:2016:10554