Rb Gelderland 250316 provisionele vordering vakbond tzv veiligheidsmaatregelen mbt gevaarlijke stoffen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 250316 provisionele vordering vakbond tzv veiligheidsmaatregelen mbt gevaarlijke stoffen
zie ook het eindvonnis: rb-gelderland-290716-vakbond-vordert-verklaring-voor-recht-dat-wg-er-onrechtmatig-heeft-gehandeld-door-blootstelling-wn-ers-aan-schadelijke-stoffen-collectieve-actie-niet-ontvankelijk
2 De vaststaande feiten
2.1.
Smit Draad houdt zich sinds 1991 bezig met de productie van koperwikkeldraad voor industriële toepassingen, waaronder zeer grote transformatoren en generators. Tijdens het productieproces worden koperdraden bewerkt tot een rechthoekige draad in allerlei maten en uitvoeringen. Deze draden worden vervolgens gelakt (dat wil zeggen voorzien van chemicaliën die na verhitting polymeriseren tot een kunststof) of van andere isolatie voorzien. Smit Draad heeft ongeveer 120 werknemers in dienst.
2.2.
Smit Draad heeft de “werkomgeving” binnen haar bedrijf een aantal malen laten onderzoeken en wel door:
a. “Arbo Unie” (studenten van de opleiding Biomedische Wetenschappen) in 2002, waarvan een rapport is opgemaakt op 18 juni 2002;
b. “UMC St Radboud Epidemiologie, Biostatistiek en HTA” in 2009, waarvan een rapport is opgemaakt op 26 januari 2010;
c. “UMC St Radboud Epidemiologie, Biostatistiek en HTA” in 2011, waarvan een rapport is opgemaakt op 26 april 2012;
d. “Radboud university medical center Health Evidence” in 2015, waarvan een rapport is opgemaakt op 14 januari 2016;
e. “Protect arboadvies in 2015, waarvan een rapport is opgemaakt op 29 december 2015;
f. “Caesar Consult”, waarvan een rapport, getiteld “Retrospectieve beoordeling van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de lakhal van Smit Draad te Nijmegen (periode 1991-2015)”, is opgemaakt op 23 januari 2016.
De rapporten a t/m d bevinden zich als producties 2 t/m 5 en de rapporten e en f als producties 26 en 27 bij de conclusie van antwoord in het incident bij de stukken.
2.3.
FNV behartigt de belangen van werknemers waaronder die van Smit Draad.
FNV wordt bij Smit Draad vertegenwoordigd door haar bestuurders [persoon A] en [persoon B] .
2.4.
FNV heeft eind 2014 of begin 2015 een onderzoek geïnitieerd naar de blootstelling van werknemers van Smit Draad aan organische oplosmiddelen. Zij heeft daartoe metingen verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van Arbode Consultancy van 15 januari 2015. De conclusie van dat rapport luidt:
“De individuele stoffen overschrijden niet de grenswaarde. Echter, toepassing van de additieregel leidt tot ruimschootse overschrijding van de grenswaarde van 100%.
Van enkele stoffen die in ruime mate in het monster voorkomen is geen grenswaarde vastgesteld. Het betreft de stoffen 2-ethyltolueen 3-ethyltolueen en 4-ethyltolueen. Gezien de aanmerkelijke hoeveelheden van deze stoffen in het monster is sprake van een onderschatting van de berekende additiewaarde.
Overschrijding van grenswaarden is niet toegestaan, tenzij het om een kortdurende blootstelling gaat en kunnen tot gezondheidsschade leiden. Derhalve is nodig om beschermende maatregelen te treffen”.
De “meettijd” bedroeg volgens het bij het rapport gevoegde analyse resultaat 20 minuten.
2.5.
Bij brief van 9 april 2015 heeft FNV ( [persoon B] voornoemd) aan haar leden bij Smit Draad geschreven, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van een onderzoek, uitgevoerd door FNV, is vastgesteld dat binnen Smit Draad een aantal van jullie worden blootgesteld aan een of meerdere schadelijke stoffen waaronder oplosmiddelen. Hierbij worden de macwaarden ruimschoots overtreden, en is er naar onze mening sprake van een gevaarzettende situatie.
Dit is wat ons betreft onaanvaardbaar.
Ik heb hierover overleg met [persoon C] .
(…)
Heb je lichamelijke klachten en wil je die bij de FNV melden dan kun je bij mij terecht via (…)”.
2.6.
Nadien heeft Smit Draad verschillende individuele aansprakelijkstellingen van werknemers ontvangen omdat zij gezondheidsklachten ervaren en deze toeschrijven aan werkomstandigheden binnen Smit Draad.
2.7.
FNV heeft in de periode van (globaal) september 2014 t/m september 2015 onderzoeken laten doen door Expertise Centrum Environmental Medicine (ECEMed) naar zowel de blootstelling aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen bij Smit Draad als naar de individuele gezondheidseffecten van deze blootstelling op de werknemers. De van die onderzoeken opgemaakte rapporten bevinden zich (als producties 3, 5a en b, 7a t/m c en 19 bij de dagvaarding) bij de stukken.
2.8.
In een e-mail van 8 oktober 2015 heeft dr. [persoon D] (werkzaam bij ECEMed) naar aanleiding van de onderzoeken door ECEMed aan FNV geschreven:
“Hierbij wil ik de stand van zaken toelichten. We hebben nu gezamenlijk met de eerste groep van SD (Smit Draad; de rechtbank), 14 mensen gezien. Op 1 na hebben ze allemaal werkgerelateerde gezondheidsproblemen. Belangrijkste problemen, luchtwegen (tot zeer ernstig), CNS, bewegingsapparaat en vermoeidheidsklachten.
De spreekuren zijn niet om vrolijk van te worden.
(…)
De medewerker die in het hok met 8000 liter brandbare chemicaliën werkt, heeft ernstige huidproblemen op zijn benen. Als hij s’ morgens in het hok stapt, ligt er op de grond een laag damp met fenol (…)”.
2.9.
Eerder, medio 2015, hebben partijen meerdere gesprekken met elkaar gevoerd over de arbeidsomstandigheden binnen het bedrijf van Smit Draad. Naar aanleiding daarvan heeft FNV bij brief van 23 juli 2015 aan Smit Draad geschreven dat in die gesprekken door FNV is aangegeven dat de volgende (zeven) zaken per direct planmatig en met een tijdschema moeten worden aangepakt. Het gaat daarbij, zo staat in die brief, om de volgende punten:
er dient direct een onderzoek te starten naar mogelijk vervangende stoffen, die minder of niet gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
Waar niet volledig gesloten bakken staan met oplosmiddelhoudende vloeistoffen, dienen deze door goed sluitende bakken vervangen te worden. Deze gesloten bakken dienen aan een gesloten systeem te worden gekoppeld voor vullen en legen, zodat dit niet meer handmatig hoeft te gebeuren met emmertjes.
Waar mensen in aanraking kunnen komen met uitdampende gevaarlijke stoffen in de productie zoals bijvoorbeeld:
a. in de lakhal waar de koperdraad door de lakbakken langs de afstrijkers gaat,
b. bij het openen van de bakken K13 en NMP,
c. aan de glaslijnen bij bijvoorbeeld het openen van de oven,
d. bij het lassen en solderen enz, dient goede puntafzuiging geplaatst te worden.
In de laktoren moet de natuurlijke ventilatie vervangen worden door mechanische ventilatie zodat er geen rook of residuen vrij in de hal kunnen komen
Ten aanzien van de fysieke belasting dient in ieder geval het wisselen en verplaatsen van de kabelhaspels aan de machine zo veel als mogelijk gemechaniseerd te worden.
Het afsluiten en omkapselen van het systeem moet maximaal worden gerealiseerd zodat er geen risico van vrijkomende dampen meer bestaat.
Er moet een adequate oplossing gevonden worden voor de blootstelling aan koperstof, o.a. op de afdeling blanke draad en waar dit verder van toepassing is.
Verder staat in die brief dat bovenstaande maatregelen in elk geval voor 1 november 2015 moeten zijn afgerond of, indien er redenen buiten de macht van Smit Draad liggen en die leiden tot vertraging, uiterlijk voor het einde van het jaar 2015, en dat de commissaris van Smit Draad (de heer [perssoon E] ) heeft toegezegd binnen veertien dagen met een plan van aanpak te zullen komen.
2.10.
Bedoeld plan van aanpak is door Smit Draad in overleg met FNV kort nadien opgesteld. In dat plan komen de hiervoor genoemde zeven verbeterpunten terug en wordt per punt concreet aangegeven welke actie door Smit Draad ondernomen zal worden. Er is ook een tijdschema opgenomen.
2.11.
Op 4 augustus 2015, 8 september 2015 en 25 september 2015 heeft de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna te noemen: Inspectie) inspecties uitgevoerd naar de werkomstandigheden en de werkomgeving binnen Smit Draad. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspectie op 16 oktober 2015 een brief aan Smit Draad gestuurd. In die brief heeft de Inspectie geschreven dat zij heeft geconstateerd dat Smit Draad een aantal artikelen van het Arbeidsomstandighedenbesluit overtreedt, waarvoor waarschuwingen worden gegeven. In de bij die brief gevoegde “kennisgeving van de voorgenomen eisen” heeft de Inspectie de eisen geformuleerd waaraan Smit Draad (binnen een daarbij gestelde periode) moet voldoen. In de brief heeft de inspectie ten aanzien van het geïnspecteerde onderdeel “Blootstelling Gevaarlijke Stoffen”, na te hebben geconstateerd dat binnen het bedrijf wordt gewerkt met gevaarlijke (kankerverwekkende) stoffen, onder meer het volgende geschreven:
a. Inventarisatie van de aanwezige stoffen en hun grenswaarden.
(…)
2.2.
Tijdens het eerste inspectiebezoek op 4 augustus is geconstateerd dat er werd gewerkt met kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR stoffen). Op dit moment waren de CMR stoffen niet als zodanig geïnventariseerd. Inmiddels is deze inventarisatie wel uitgevoerd en zijn weergegeven op een excellbestand (ReportCmrProductsExport). Uit het verstrekte overzicht van de aanwezige CMR stoffen blijkt dat er 15 producten aanwezig zijn die geclassificeerd zijn als CMR stof.
Naast het beoordelen van de blootstelling gelden voor deze stoffen aanvullende registratieverplichtingen.
Er is nog geen invulling gegeven aan de nadere inventarisatieverplichting voor de aanwezige kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting vergiftige stoffen in het kader van de RI&E.
Dit is een overtreding van artikel 4.2a en 4.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
>Dit is de waarschuwing die u voor deze overtreding krijgt.
b. beoordeling van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
‘Uit de inspectie bleek dat de volgende blootstellingsrapporten opgesteld waren:
2009 Werkplekonderzoek Isocyanaten en VOS
2011 Briefrapport onderzoek VOS en Isocyanaten
2012 Aanvulling briefrapport ademluchtanalyse methyleenchloride
2015 Concept rapportage werkplekonderzoek isocyanaten en VOS
Al deze onderzoeken hebben alleen betrekking op blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de lakhal. In de aanwezige blootstellingsbeoordelingen is de gecombineerde blootstelling aan vluchtige organische stoffen (VOS) en Isocyanaten beoordeeld.
Voor de andere afdelingen, taken en bewerkingen is nog geen blootstellingsbeoordeling Gevaarlijke Stoffen gemaakt. Blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij de glaslijnen is niet uitgevoerd terwijl dit in de RI&E in 2013 reeds werd gerapporteerd en in het huidige plan van aanpak klachten over de luchthuishouding bij de glaslijnen gerapporteerd worden waardoor werknemers luchtwegklachten ondervinden.
Ditzelfde geldt voor de luchthuishouding in de (afdeling; de rechtbank) blanke draad. Het plan van aanpak meldt dat de afdeling soms onder de rook staat waardoor de machinevoerder last heeft van pijnlijke ogen en benauwdheid. Op de soldeer-/laswerkplekken vindt blootstelling plaats aan lasrook. Ook deze blootstelling is nog niet beoordeeld
2.3
Naar aanleiding van de inspectie werd geconstateerd dat werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen dient u, in het kader van de risico-inventarisatie en evaluatie (artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet), de aard, mate en de duur van die blootstelling te beoordelen.
Uit de inspectie is gebleken dat (behoudens blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de lakhal) met betrekking tot de mate van blootstelling aan gevaarlijke stoffen nog niet is vastgesteld wat het blootstellingsniveau is.
Dit is een overtreding van artikel 4.2 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
> Dit is de waarschuwing die u voor deze overtreding krijgt.
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan mogelijk optreden bij:
- Werkzaamheden in de opslag gevaarlijke stoffen
- Werkzaamheden aan de walslijnen in de afdeling blanke draad
- Werkzaamheden in de lakhal en laktoren
- Schoonmaakwerkzaamheden in de gereedschapsmakerij
- Onderhoud en schoonmaak productielijnen/machines
- Storingen productieproces”.
2.12.
FNV heeft bij brief van 29 oktober 2015 haar zienswijze omtrent de voorgenomen eisen in voormelde kennisgeving aan de Inspectie uiteengezet. Smit Draad heeft dat bij brief van 30 oktober 2015 gedaan. Bij brief van 20 november 2015 heeft Smit Draad nog inhoudelijk gereageerd op “enkele overige onderwerpen, in het bijzonder enkele waarschuwingen, uit de Inspectiebrief”. Over de aanwezige (gevaarlijke) stoffen heeft zij in § 2.2 van die brief geschreven:
“Wij hebben de actueel aanwezige CMR stoffen geïnventariseerd en geregistreerd en het eerder aan u verstrekte overzicht geactualiseerd. De stoffen die nog ontbraken zijn toegevoegd aan het overzicht. Inmiddels hebben we ook bepaalde CMR stoffen vervangen, die wij tot voor kort nog gebruikten. Daarmee komt het actuele overzicht op 20 stoffen. Wij gaan verder met het voor zover mogelijk vervangen van deze stoffen en verzorgen een nadere registratie conform art. 4.2a en 4.13 Arbeidsomstandighedenbesluit”.
2.13.
Naar aanleiding van de zienswijze van Smit Draad en een herinspectie door de inspectie op 12 november 2015, heeft laatstgenoemde bij brief van 16 november 2015 aan Smit Draad geschreven dat een aantal voorgenomen eisen worden ingetrokken, een aantal eisen worden geherformuleerd en één eis wordt gehandhaafd.
2.14.
Kort daarvoor heeft (de advocaat van) FNV Smit Draad bij brief van 5 november 2015 gesommeerd een aantal in die brief genoemde kwesties betreffende de arbeidsomstandigheden binnen het bedrijf “met de grootste mogelijke voortvarendheid te behandelen” en dat bij gebreke van een positieve reactie tot dagvaarding zal worden overgegaan. Bij brief van 20 november 2015 heeft Smit Draad daarop inhoudelijk gereageerd.
2.15.
Bij brief van 14 januari 2016 heeft de Inspectie aan Smit Draad een last onder dwangsom opgelegd, omdat:
( a) bij inspectie weliswaar was gebleken dat het (bij het schoonmaken van de zogenoemde afstrijkers gebruikte) dichloormethaanhoudende verfafbijtmiddel wordt gebruikt in een ultrasoonbad dat zich in een GAP-kast bevindt die is voorzien van bronafzuiging, maar dat de zich in de GAP-kast bevindende afbijtbaden zijn voorzien van deksels die niet volledig afsluiten en dat er zich kieren en openingen aan de zijkanten bevinden met als gevolg dat verdamping uit het afbijtbad niet tot een minimum beperkt is en
( b) bij inspectie was gebleken dat het vullen of legen van de afbijtbaden niet plaatsvindt door middel van pompen en leidingen als onderdelen van een gesloten systeem.
Alvorens Smit Draad een dwangsom verbeurt, is aan haar een termijn gegund van vier weken om de in de beslissing genoemde maatregelen te treffen.
Herinspectie zou op 3 februari 2016 hebben plaatsgevonden.
2.16.
Bij de stukken bevindt zich (als productie 29 bij de conclusie van antwoord in het incident) een brief d.d. 23 januari 2016 van dr. [persoon F] , werkzaam bij Caesar Consult, aan de advocaat van Smit Draad. Aan de brief is een bijlage gehecht. Daarin geeft [persoon F] , op verzoek van de advocaat van Smit Draad, zijn reactie op het hiervoor onder 2.4 weergegeven rapport van Arbode Consultancy van 15 januari 2015. De samenvatting van die reactie luidt:
“Samenvattend kan aan de hand van het rapport van Arbode niet worden gesteld dat er bij Smit Draad sprake is van overmatige blootstelling aan oplosmiddelen. Daarvoor is het door Arbode gerapporteerde onderzoek veel te beperkt. Het betreft slechts één plaatsgebonden meting van 20 minuten op een niet nader gespecificeerde locatie, waarvan de resultaten bovendien op onjuiste wijze worden getoetst aan de grenswaarde”.
2.17.
Bij brief van diezelfde datum heeft [persoon F] voornoemd, eveneens op verzoek van de advocaat van Smit Draad, zijn reactie gegeven op de hiervoor onder 2.7 genoemde rapporten van ECEMed die door FNV als van producties 3, 5a en b bij de dagvaarding waren overgelegd.
3 Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
In de hoofdzaak heeft FNV, op basis van artikel 3:305a BW, gevorderd te verklaren voor recht dat Smit Draad onrechtmatig heeft gehandeld door haar werknemers bloot te stellen aan arbeidsomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en aansprakelijk is voor de daarmee (juridisch) samenhangende schade.
Verder heeft FNV gevorderd Smit Draad te veroordelen tot het treffen van de volgende maatregelen:
a. omkasting van de gehele kabelproductielijn in de lakhal, gereed binnen veertien dagen na datum vonnis;
b. afsluiting van alle lakbakken, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis,
c. puntafzuiging bij de bakken met gevaarlijke stoffen en bij werkzaamheden als lassen en solderen, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis,
d. installatie van mechanische ventilatie in de laktoren, gereed binnen veertien dagen na datum vonnis,
e. beschikbaar stellen van adequate persoonlijke beschermingsmiddelen voor de laktoren en de productielijn, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis,
f. aanschaf van vervangende stoffen die minder schadelijk zijn voor de gezondheid, gereed binnen veertien dagen na datum vonnis,
al het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
FNV heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, verkort weergegeven, dat Smit Draad onrechtmatig jegens FNV en haar leden heeft gehandeld door haar werknemers bloot te stellen aan arbeidsomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en door onvoldoende zorg te betrachten om het ontstaan van deze gezondheidsklachten te voorkomen. Reeds uit het feit dat Smit Draad na de individuele aansprakelijkstelling door individuele werknemers en na het opstellen van het (hiervoor onder 2.10 bedoelde) plan van aanpak diverse maatregelen heeft genomen, blijkt volgens FNV dat door Smit Draad vóór die tijd onvoldoende zorg werd betracht.
3.3.
In het incident heeft FNV voor de duur van het geding bij wijze van voorlopige voorziening dezelfde vorderingen ingesteld als hiervoor onder 3.1 onder a t/m f zijn weergegeven.
3.4.
Smit Draad heeft de incidentele vorderingen gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
In het incident ex art. 223 Rv
4.1.
Smit Draad heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat FNV niet ontvankelijk is in haar vorderingen. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat de collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW, waarvan hier sprake is, niet strekt tot bescherming van belangen van anderen dan de rechtspersoon die de collectieve actie instelt, dat het instellen van de collectieve actie niet leidt tot bevordering van een efficiënte en effectieve rechtsbescherming en dat de ingestelde collectieve actie de belangen van de personen ten behoeve van wie zij is ingesteld onvoldoende waarborgt.
4.2.
Niet in geschil is dat FNV een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is die ingevolge haar statuten de belangen behartigt van haar leden die werkzaam zijn bij onder andere Smit Draad. Het gaat om de vraag of voldaan is aan de eis dat de door FNV ingestelde rechtsvordering “strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen” als bedoeld in artikel 3:305a BW. Aan die eis is voldaan als de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd, zodat in één procedure geoordeeld kan worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden (vgl. onder andere HR 26 februari 2010, NJ 2011, 473).
4.3.
Anders dan Smit Draad meent, zijn de vorderingen van FNV niet of niet voornamelijk gebaseerd op het niet nakomen door Smit Draad van de beweerdelijk met FNV gemaakte afspraken en het niet doorvoeren van de beweerdelijk met FNV overeengekomen verbeterpunten (in het onder 2.10 bedoelde plan van aanpak). De vorderingen zijn immers, zo volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, gegrond op onrechtmatig handelen van Smit Draad omdat haar werknemers tijdens hun werkzaamheden gevaar lopen dat zij worden blootgesteld aan bepaalde stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. De in het incident gevorderde voorlopige voorzieningen zijn er op gericht dat voorzieningen worden getroffen in het belang van de werknemers om dat gevaar voor hen zoveel mogelijk te voorkomen. Dat zijn belangen die zich bij uitstek lenen voor bundeling zoals onder 4.2 bedoeld. In één procedure kan dan immers ten aanzien van alle betrokken werknemers geoordeeld worden over de binnen het bedrijf van Smit Draad heersende arbeidsomstandigheden als hiervoor bedoeld.
Dat daarna in afzonderlijke procedures mogelijk nog de omvang van de schadevergoedingsverplichting jegens ieder van de individuele benadeelden moet worden vastgesteld maakt het voorgaande niet anders. Deze vaststelling kan immers niet geschieden zonder te treden in de vraag in welke mate, afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval, het ontstaan van die individuele schade aan het handelen van Smit Draad toegerekend kan worden en in welke mate de aan deze en mogelijk aan de individuele benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Dat dat onontkoombaar is volgt uit het bepaalde in artikel 3:305a lid 3 BW.
De conclusie is dan ook dat FNV in haar vordering kan worden ontvangen.
Daarbij wordt overwogen dat het verweer van Smit Draad, dat de ingestelde collectieve actie de belangen van de personen ten behoeve van wie zij is ingesteld onvoldoende waarborgt, alleen is gevoerd met het oog op de ontvankelijkheid van FNV ten aanzien van de in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht. De vraag is thans (nog) niet aan de orde.
4.4.
De kantonrechter neemt bij de beoordeling van een incident als het onderhavige als uitgangspunt dat voor een provisionele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van art. 223 Rv vereist is (a) dat een bodemprocedure aanhangig is, (b) dat samenhang bestaat tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt gevorderd en het gevorderde in de bodemzaak en (c) dat de eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering in die zin dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Tegen deze achtergrond dient de vordering van FNV beoordeeld te worden.
4.5.
Aan de vereisten onder a en c is voldaan. Smit Draad heeft wel opgeworpen dat het spoedeisend belang ontbreekt, maar gelet op het mogelijke gezondheidsgevaar dat de werknemers van Smit Draad lopen, acht de kantonrechter de provisionele vordering voldoende spoedeisend. Dat de gevorderde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering (het vereiste sub b) is evident, maar het moet daarbij vanzelfsprekend wel gaan om een voorziening die zich leent om te worden gegeven voor de duur van het geding.
4.6.
Volgens Smit Draad is van dat laatste geen sprake. Zij heeft daarvoor het volgende aangevoerd.
De door FNV gevorderde maatregelen onder 3.1.a t/m d zijn permanent van aard. Toewijzing ervan zou leiden tot de verplichting om essentiële aanpassingen in het productieproces door te voeren waarmee hoge investeringskosten zijn gemoeid.
Deze aanpassingen lenen zich er niet voor om als tijdelijk te gelden. Bovendien zijn een aantal van de gevorderde maatregelen technisch niet uitvoerbaar en is voor een aantal aanpassingen een omgevingsvergunning nodig, voor de aanvraag waarvan alleen al een half jaar gemoeid kan zijn. Toewijzen van deze vorderingen zou een andersluidend oordeel in de hoofdzaak ten slotte illusoir maken. Met betrekking tot de vordering onder 3.1.e heeft Smit Draad opgeworpen dat zij al eerder adequate persoonlijke beschermingsmiddelen aan haar personeel ter beschikking heeft gesteld en dat de Inspectie op dat punt ook geen overtredingen heeft geconstateerd, zodat de vordering op dit onderdeel moet worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering onder 3.1.f heeft Smit Draad ten slotte aangevoerd dat onduidelijk is welke stoffen FNV precies vervangen wil zien en welke stoffen daarvoor in de plaats zouden moeten komen. Daarbij komt dat het vervangen van gevaarlijke stoffen een doorlopend proces is. Smit Draad heeft in de loop der jaren verschillende gevaarlijke stoffen vervangen door minder gevaarlijke stoffen. De Inspectie is door haar geïnformeerd over de meest recente ontwikkelingen rondom het vervangen van zogenaamde “CMT-stoffen”, zoals blijkt uit de (hiervoor onder 2.12 genoemde) brief van 20 november 2015. Ook deze vordering moet daarom volgens Smit Draad worden afgewezen.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op voorgaande verweren van Smit Draad, waarvan niet op voorhand kan worden geoordeeld dat zij alle onjuist dan wel onaannemelijk zijn, vooralsnog niet zonder nadere, mondelinge toelichting op de incidentele vordering van FNV kan worden beslist.
In de hoofdzaak en in het incident
4.8.
De kantonrechter zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een comparitie van partijen bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, zowel in de hoofdzaak als in het incident.
4.9.
Omdat Smit Draad in de hoofdzaak nog niet heeft geconcludeerd voor antwoord, zal zij de gelegenheid krijgen die conclusie ter comparitie te nemen. Smit Draad moet een schriftelijke conclusie uiterlijk vier weken voor de aanvang van de comparitie aan de kantonrechter en aan de (gemachtigde van de) tegenpartij toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer worden genomen. Een partij die zich tijdens de zitting wil beroepen op overige stukken die nog niet zijn overgelegd, moet die stukken uiterlijk twee weken dagen voor de zitting aan de kantonrechter en aan de (gemachtigde van de) tegenpartij toesturen.
4.10.
De kantonrechter wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.11.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De kantonrechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
4.12.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.13.
Van de verklaringen ter zitting zullen geen ondertekende weergaven in het proces-verbaal worden opgenomen. Naast een verkort proces-verbaal worden de griffiersaantekeningen in het dossier bewaard.
4.14.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen.
De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2016:4140