Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 291117 indiening vierde provisionele vordering; rb gelast een comparitie van partijen tzv voortvarende afwikkeling letselschadezaak

Rb Gelderland 291117indiening vierde provisionele vordering; rb gelast een comparitie van partijen tzv voortvarende afwikkeling letselschadezaak

Zie ook: hof-arnhem-leeuwarden-011116-tussentijds-hoger-beroep-tegen-tussenvonnisen-met-oordeel-over-provisionele-vorderingen
rb-arnhem-260912-proces-verbaal-politie-is-geen-akte-ex-art-156-rv-verkeersongevallenanalyse-vraagstelling-mbt-dragen-gordel

2 De beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 29 oktober 2014 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) heeft de rechtbank bij wijze van provisionele voorziening aan [eiser] c.s. een voorschot toegekend van € 80.000,00. In de hoofdzaak is een deskundigenbericht gelast. Het Bureau heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld tussenvonnis. Bij arrest van 1 november 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het Bureau niet-ontvankelijk verklaard in het appel tegen voormeld tussenvonnis, voor zover het geen betrekking heeft op de provisionele vorderingen. Het hof heeft het provisionele deel van het tussenvonnis van 29 oktober 2014 met uitzondering van de proceskostenveroordeling vernietigd en het Bureau veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 180.000,00, te vermeerderen met een bedrag van € 1.750,00 per maand vanaf november 2016, totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure een eindvonnis is gewezen. De hoofdzaak is voorts voor de verdere afdoening verwezen naar deze rechtbank.

2.2.
In het tussenvonnis van 29 oktober 2014 is in de hoofdzaak een deskundigenbericht gelast door ing. N.L. Bosscha, verbonden aan Bosscha Ongevallenanalyse B.V., naar –kort gezegd– de vraag of [eiser] ten tijde van het ongeval een veiligheidsgordel droeg. De deskundige heeft op 18 augustus 2017 gerapporteerd. Zijn rapport bevindt zich bij de stukken.

2.3.
[eiser] c.s. vordert thans op de voet van artikel 223 Rv het Bureau te veroordelen om een bedrag van € 134.000,00 als nader voorschot te voldoen, alsmede een bedrag van € 2.500,00 per maand met ingang van 1 november 2017, totdat in de hoofdzaak eindvonnis zal zijn gewezen, met veroordeling van het Bureau in de kosten van het incident.

[eiser] c.s. stelt dat het door het hof vastgestelde bedrag waartoe het Bureau in het arrest van 1 november 2016 is veroordeeld, mede gebaseerd is op een korting van 30% vanwege het door het Bureau gevoerde eigen-schuld-verweer. Uit het deskundigenbericht blijkt dat dat eigen-schuld-verweer geen stand houdt, zodat het hof ten onrechte een korting van 30% heeft gehanteerd. Uitgaande van de door het gerechtshof vastgestelde bedragen aan verlies verdienvermogen, inkomen na ongeval, overige schadeposten en na aftrek van reeds betaalde voorschotten, bedraagt de schade dan (tenminste) € 305.000,00. Uitgaande van een betaling van € 180.000,00 en een bedrag van € 1.750,00 per maand vanaf 1 november 2016, is het redelijk en billijk aan [eiser] c.s. een aanvullend voorschot toe te kennen van € 134.000,00 alsmede het maandelijks door het Bureau te betalen bedrag met ingang van 1 november 2017 nader te bepalen op € 2.500,00, aldus [eiser] c.s.

2.4.
Het Bureau voert aan dat [eiser] c.s. geen (spoedeisend) belang heeft bij zijn vorderingen, in die zin dat niet van hem zou kunnen worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Gezien het stadium waarin de onderhavige procedure zich bevindt, na deskundigenbericht en nadat door [eiser] c.s. reeds na deskundigenbericht is geconcludeerd, is het Bureau van mening dat van [eiser] c.s. gevergd kan worden dat het eindvonnis wordt afgewacht. Dit temeer nu de risicodragende verzekeraar, HDI Duitsland, het door het hof vastgestelde voorschotbedrag aan [eiser] c.s. heeft betaald, evenals de opgedragen maandelijkse betaling vanaf 1 november 2016. Onder die omstandigheden is het processueel niet redelijk en noodzakelijk om alsnog een nieuwe provisionele voorziening toe te wijzen. Bovendien blijkt uit niets dat [eiser] c.s. bij het uitblijven van toewijzing van die vordering in zodanige financiële nood komt te verkeren dat alleen al op die grond moet worden overgegaan tot toewijzing van de provisionele vordering. Het Bureau concludeert daarom tot afwijzing van de provisionele vordering, met veroordeling van [eiser] c.s. in de proceskosten van het incident.

2.5.
De rechtbank overweegt dat [eiser] c.s. reeds driemaal eerder een provisionele vordering heeft ingediend. Bij tussenvonnis van 7 mei 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BD1881red. LSA-LM) is de eerste vordering afgewezen. Bij tussenvonnis van 11 juli 2012 (vindplaats onbekend, red. LSA-LM) heeft de rechtbank Arnhem, naar aanleiding van de tweede vordering, het Bureau veroordeeld om bij wege van voorschot een bedrag van € 100.000,00 te betalen. Het tussenvonnis van 29 oktober 2014 (vindplaats onbekend, red. LSA-LM) van deze rechtbank, waarin de derde provisionele vordering is toegewezen tot een bedrag van € 80.000,00, is in hoger beroep bij arrest van 1 november 2016 vernietigd en er is een bedrag van € 180.000,00 toegewezen, te vermeerderen met een bedrag van € 1.750,00 per maand vanaf november 2016.

2.6.
Het ongeval van [eiser] heeft plaatsgevonden in 2002 en de gerechtelijke procedure tussen [eiser] c.s. en het Bureau heeft in 2008 een aanvang genomen en loopt inmiddels bijna tien jaar. Er liggen al rapportages van kaakchirurg [dr. A] , orthopedisch chirurg [dr. B] , neuroloog [dr. C] , arbeidsdeskundige [dhr. D] en inmiddels ook van Bosscha Ongevallenanalyse. In het tussenvonnis van 26 september 2012 (zaaknummer / rolnummer: 166381 / HA ZA 08-219) (ECLI:NL:RBARN:2012:BX9561red. LSA-LM) is overwogen dat een bedrijfseconomisch onderzoek door Van Dalen & Van Eijk geïndiceerd is. Met het oog op een voortvarende afwikkeling van de zaak ziet de rechtbank daarom aanleiding om, alvorens op de incidentele vordering te beslissen, een comparitie van partijen te bevelen, zowel in het incident als in de hoofdzaak, om nadere inlichtingen in te winnen bij partijen, om te bespreken welke vervolgstappen eventueel nog nodig zijn teneinde de schade van [eiser] c.s. definitief te begroten en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. ECLI:NL:RBGEL:2017:6740