Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 110816 afwijzing in kort geding vanwege onduidelijk causaal verband ongeval en ptss; wel overeenstemming bereikt over verdere behandeling dossier

Rb Overijssel 110816 afwijzing in kort geding vanwege onduidelijk causaal verband ongeval en ptss; wel overeenstemming bereikt over verdere behandeling dossier


De feiten

2.1.
Met ingang van 24 december 2012 drijft [eiser] de eenmanszaak Koeriersdienst [Z] .

2.2.
Op 4 juni 2015 is [eiser] betrokken geraakt bij een verkeersongeval in Zweden. [eiser] is naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis vervoerd waar onderzoek is verricht. [eiser] is vervolgens zelfstandig naar huis gegaan.

2.3.
In Nederland heeft [eiser] direct zijn eigen huisarts bezocht.

2.4.
In verband met (aanhoudende) fysieke en psychische klachten is sedert het ongeval vanuit diverse medische disciplines (onder andere neurologie, fysiotherapie, (pijn)revalidatie, psychologie en psychiatrie) over [eiser] gerapporteerd.

2.5.
Forsikring treedt op als verzekeraar van haar verzekerde, de heer [A] . Bij brief van 11 februari 2016 heeft Van Ameyde de advocaat van [eiser] meegedeeld dat de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval wordt erkend.

2.6.
[eiser] is sinds 28 juli 2016 vrijwillig opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis ZGT te Almelo.


De beoordeling

3.1.
[eiser] vordert samengevat en na vermeerdering van eis - :
1. Forsikring te veroordelen tot betaling van € 20.000,-- ten titel van voorschot op de schadevergoeding, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
2. Forsikring te veroordelen tot betaling van € 22.144,53 ten titel van buitengerechtelijke kosten, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
3. Forsikring te gebieden om binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis de schadebehandeling te hebben hervat door middel van het reageren op het voorstel een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom in te schakelen, alsmede een gezamenlijk bezoek ( lees: een gezamenlijke bespreking tussen betrokken partijen) te plannen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
4. Forsikring te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2.
Forsikring voert gemotiveerd verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.4.
Nu tijdens de mondeling behandeling namens Forsikring is verklaard dat de schadebehandeling voortvarend zal worden opgepakt en dat zij bereid is om mee te werken aan een psychiatrische expertise, is namens [eiser] verklaard dat hij, anders dan ten tijde van de betekening van de dagvaarding, in het vertrouwen dat Forsikring die toezegging nakomt, geen belang meer heeft bij het gevorderde onder rechtsoverweging 3.1. sub 3, zodat hij deze vordering niet (langer) handhaaft.

3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen. Partijen zijn het er ook over eens dat Zweeds recht op hun geschil van toepassing is. Voorts is het Nederlandse procesrecht van toepassing.

3.6.
Het gevorderde strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.

3.7.
Hoewel [eiser] diverse medische stukken heeft overgelegd, heeft hij daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter (nog) onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de concrete klachten en beperkingen die hij thans stelt te ondervinden het directe of indirecte gevolg zijn van het ongeval in Zweden, althans nog niet op dusdanige wijze en dusdanige omvang dat daarvan in dit kort geding reeds als vaststaand kan worden uitgegaan.

3.8.
[eiser] is na het ongeval onderzocht in een ziekenhuis. Beschreven wordt dat [eiser] pijn in het borstbeen en in de rechterbovenarm had, dat de rechteronderbuik gevoelig was en dat er sprake was van schrammen op hoofd, gezicht en rechterschouder. Op de CT-scan waren kleine bloedingen in de voorhoofdskwab niet uit te sluiten, doch het neurologisch onderzoek was zonder afwijkingen. Volgens een latere beoordeling door een radioloog is er geen sprake van een bloeding, maar van een “artefact” (onvolkomenheid in de beeldkwaliteit).

3.9.
Na het ongeval is er een uitgebreid klachtenbeeld ontstaan. In de brief van de medisch adviseur van [eiser] , [B] , verzekeringsarts RGA (hierna: [B] ), van 10 maart 2016 wordt, na een samenvatting van het medisch dossier, voor zover relevant, hierover het volgende vermeld:

“(…)
De beschrijving van de bevindingen aansluitend aan het ongeval en de klachtenontwikkeling in de periode hierop volgend wijzen mijns inziens zeer sterk in de richting van een posttraumatisch stresssyndroom. (…)
Op het fysieke vlak heb ik eerlijk gezegd geen aanwijzingen voor doorgemaakt substantieel letsel. Uiteraard zal cliënt schaafwonden en kneuzingen hebben opgelopen, echter voor doorgemaakt hersenletsel bestaan mijns inziens geen aanwijzingen. Waarom de revalidatiearts uitgaat van een whiplash associated disorder is mij een raadsel; de beschrijving van het klachtenpatroon sluit hier volstrekt niet bij aan.
Ook de door de fysiotherapeut veronderstelde bandletsels van de knie vinden geen bevestiging in de overige documentatie; knieklachten/instabiliteitsgevoelens van de knie worden aansluitend aan het ongeval nergens vermeld. (…)
Vooralsnog kom ik dus niet verder dan een (ernstig) posttraumatisch stresssyndroom met verwerkings- en acceptatieproblematiek. Dat dit problemen op kan leveren ten aanzien van het beroepsmatig functioneren als vrachtwagenchauffeur acht ik zeer aannemelijk, anderzijds is posttraumatisch stresssyndroom in principe een goed behandelbaar beeld. Aanvullende psychologisch en psychiatrisch informatie is derhalve essentieel. Overigens is ook een reactieve depressie niet uitgesloten. 
(…)”

In zijn brief van 12 juli 2016 wordt door [B] , na een samenvatting van de medische informatie, voor zover van belang het volgende vermeld:
“(…)
Cliënt heeft ten gevolge van de traumatische gebeurtenis in Zweden een posttraumatisch stresssyndroom ontwikkeld (…).
De diagnose wordt bevestigd bij psychiatrisch en psychologisch onderzoek.
Daarnaast is sprake van verwerkings- en acceptatieproblematiek, wellicht zelfs van een reactieve depressie.
De revalidatiearts is tot de conclusie gekomen dat sprake is van een postwhiplashbeeld. Enerzijds past de aard van het trauma daar niet helemaal bij, anderzijds zijn de fysieke verschijnselen die daarbij horen niet of nauwelijks gedocumenteerd. Ik heb dan ook mijn twijfels bij de juistheid van deze diagnose. Ik krijg ook niet de indruk dat de pijnklachten het leven van cliënt domineren.
De haperende spraak doet mij meer aan een psychiatrisch beeld denken (conversie), hetgeen overigens niet de causaliteit doorbreekt.
Cognitieve stoornissen zijn vooralsnog niet geobjectiveerd, waarbij gesteld wordt dat het waargenomen onderpresteren kan worden verklaard door een depressief beeld. (…)
Ik stel voor om het beloop nog enige tijd te blijven volgen en te streven naar psychiatrische expertise eind 2016.”

3.10.
Met inachtneming van het vorenoverwogene en gelet op de gemotiveerde betwisting van Forsikring kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het oorzakelijke verband tussen het ongeval en de door [eiser] gestelde klachten, beperkingen en het arbeidsverlies thans (nog) niet worden vastgesteld. In dit verband is ook van belang dat Forsikring zich op het standpunt stelt dat de gestelde diagnose PTSS minder duidelijk is dan wordt aangenomen en dat de daaruit voortvloeiende beperkingen niet duidelijk zijn. Op grond van het vorenstaande staat het oorzakelijke verband tussen de door [eiser] gestelde schade en het ongeval daarom evenmin vast.

3.11.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er nader (deskundigen)onderzoek c.q. bewijslevering dient plaats te vinden naar de vraag of de door [eiser] gestelde en ervaren klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen het gevolg zijn van het ongeval dat hem is overkomen. In de onderhavige kort gedingprocedure is hiervoor, gelet op het karakter van die procedure, echter geen plaats. Gelet op het verhandelde ter zitting en de door Forsikring toegezegde medewerking aan een psychiatrische expertise gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat partijen op korte termijn in overleg treden over de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vraagstelling.

3.12.
Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat niet voldaan is aan de voorwaarden die toewijzing van een geldvordering in kort geding rechtvaardigen. Dit betekent dat het gevorderde zal worden afgewezen.

3.13.
De voorzieningenrechter ziet, hoewel de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, niettemin aanleiding om de proceskosten te compenseren. Daartoe acht de voorzieningenrechter redengevend dat namens Forsikring eerst tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat zij de schadebehandeling voortvarend ter hand zal nemen en dat zij bereid is om medewerking te verlenen aan (onder meer) een psychiatrische expertise. Dit is voor [eiser] aanleiding geweest om het gevorderde onder rechtsoverweging 3.1. sub 3 niet langer te handhaven. Met [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat Forsikring de behandeling na het ongeval niet voldoende voortvarend heeft opgepakt. Hoewel de ervaring leert dat zaken als de onderhavige, gelet op hun aard en het internationale karakter, geruime tijd in beslag (kunnen) nemen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, mede gezien de zich in het dossier bevindende correspondentie, de handelwijze van Forsikring voorafgaand aan het moment waarop het kort geding is aangespannen geen recht doet aan de situatie waarin [eiser] verkeert. Van Forsikring had op zijn minst kunnen worden verwacht dat zij eerder in overleg trad met (de advocaat van) [eiser] om gezamenlijk tot een (conctreet) plan van aanpak te komen. Het is dan ook begrijpelijk dat [eiser] zich uiteindelijk genoodzaakt voelde om de onderhavige procedure aan te spannen om - onder meer - te bereiken dat Forsikring de schadebehandeling adequaat en voortvarend zou oppakken. ECLI:NL:RBOVE:2016:3300