Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 270220 KG; terroristische aanslag in tram Utrecht; passagier vordert inzage in ál het beschikbare beeldmateriaal om poging tot moord of doodslag te bewijzen; mogelijkheid art 12 Sv; vordering afgewezen

RBDHA 270220 KG; terroristische aanslag in tram Utrecht; passagier vordert inzage in ál het beschikbare beeldmateriaal om poging tot moord of doodslag te bewijzen; mogelijkheid art 12 Sv; vordering afgewezen

2. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.
Op 18 maart 2019 heeft een terroristische aanslag plaatsgevonden in en om een sneltram op het 24 Oktoberplein in Utrecht (hierna: de aanslag). De schutter heeft meerdere personen onder vuur genomen, waardoor er vier doden zijn gevallen en een aantal mensen gewond is geraakt.

2.2.
De aanslag is vastgelegd met camera’s die in de sneltram en bij de tramhalte op het 24 Oktoberplein hingen. In de tram bevonden zich acht camera’s, waarmee de hele tram aan de binnenzijde in beeld werd gebracht. Vier camera’s hebben beelden opgenomen in voorwaartse rijrichting en de vier andere camera’s in achterwaartse rijrichting.

2.3.
Eiser was een van de passagiers aan boord van de sneltram ten tijde van de aanslag. Hij is diezelfde dag als getuige gehoord.

2.4.
Het Openbaar Ministerie (OM) is tot strafvervolging overgegaan van de verdachte. Het OM legt aan de verdachte onder meer ten laste dat hij eiser (en andere passagiers van de sneltram) “heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, althans met enig misdrijf tegen het leven gericht, (telkens) door in een tram waarvan de deuren waren afgesloten, in de nabijheid van de voornoemde personen, een vuurwapen door te laden en met dat vuurwapen te richten en te schieten op meerdere (ogenschijnlijk willekeurige) passagiers van de tram ( ... )”.

Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis, de Staat te veroordelen om binnen 24 uur na heden eiser de integrale beelden te verstrekken van de aanslag, vanaf het moment dat eiser de sneltram binnenliep tot het moment dat de verdachte de tram verliet, althans de Staat te veroordelen inzage te verstrekken in deze beelden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. De tenlastelegging van het OM doet geen recht aan de traumatische ervaring die eiser is overkomen. Eiser wenst dat het OM de dader poging tot moord/doodslag ten laste legt. De schutter heeft zijn wapen op eiser gericht en de trekker meerdere keren overgehaald. Gelukkig weigerde het wapen en bleef eiser fysiek ongedeerd, maar het voorval was een doelgerichte poging om eiser van het leven te beroven. Een en ander moet op de camerabeelden te zien zijn. Het OM heeft eiser slechts een selectie van fragmenten van het beschikbare videomateriaal getoond en weigert de integrale beelden van de aanslag aan eiser te tonen. Op de getoonde selectie is de gang van zaken onvoldoende te zien. Met de integrale beelden kan eiser zelf vaststellen of er inderdaad onvoldoende bewijs is om de dader te vervolgen voor poging tot moord of doodslag. Tegen het onherkenbaar maken van de gezichten van andere betrokkenen die op de beelden te zien zijn, bestaat geen bezwaar.

De strafvervolging van de dader zal op korte termijn aanvangen. Om zijn vordering als benadeelde partij te onderbouwen dient eiser de gevraagde beelden te zien. Kennisneming van de beelden is ook van belang om eiser in staat te kunnen stellen deugdelijk onderbouwd een procedure te starten op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv). Tot slot is de kennisneming van belang voor het verdere verwerkingsproces van eiser.

3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

De beoordeling van het geschil

4.1.
De Staat heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat eiser niet ontvangen kan worden in zijn vorderingen gelet op de mogelijkheden die het Wetboek van Strafvordering hem biedt.

4.2.
Het is juist dat het strafvorderlijk stelsel regels geeft voor kennisneming door de verdachte en andere procesdeelnemers van voor de zaak relevante stukken, maar het is aan de officier van justitie om voorafgaand aan de behandeling van een strafzaak ter zitting het procesdossier samen te stellen. Het openbaar ministerie heeft in de strafzaak tegen de verdachte van de aanslag besloten dat de camerabeelden van de aanslag geen onderdeel uit zullen maken van het procesdossier. Dat betekent dat eiser momenteel geen succesvol beroep kan doen op artikel 51b lid 1 Sv, want dat artikel biedt slachtoffers de mogelijkheid tot kennisname van processtukken. Op grond van artikel 51b lid 2 Sv kan eiser de officier van justitie verzoeken de camerabeelden aan het procesdossier toe te voegen. Bij de beoordeling van dat verzoek zal de officier van justitie echter uitgaan van het procesbelang. Dat procesbelang wordt bepaald door de tenlastelegging zoals die in de strafzaak voorligt, terwijl eiser nu juist een verandering wenst te bewerkstelligen in de tenlastelegging. Artikel 51b lid 2 Sv zal eiser dus geen soelaas bieden, ook niet ten aanzien van zijn vordering als benadeelde partij, die evenzeer wordt beoordeeld in het licht van de tenlastelegging.

4.3.
Artikel 12 Sv geeft eiser de mogelijkheid om vervolging van een strafbaar feit te bewerkstelligen en daarmee, naar moet worden aangenomen, de tenlastelegging in de strafzaak tegen de verdachte van de aanslag aan te laten passen via een procedure bij het gerechtshof. De Staat heeft terecht aangevoerd dat eiser in die procedure op grond van artikel 12f Sv aan het gerechtshof kan verzoeken kennis te nemen van stukken die op de zaak betrekking hebben. In de artikel 12-procedure kan dus nader onderzoek gedaan worden en is het ook mogelijk om daarbij informatie te betrekken die er wel is maar (nog) geen onderdeel uitmaakt van het strafdossier. De procedure van artikel 12 Sv is in zijn algemeenheid een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang (Hoge Raad, 10 oktober 1997, NJ 1998/65), waarmee eiser kan bewerkstelligen wat hij in dit kort geding beoogt, namelijk aanpassing van de tenlastelegging. De conclusie hiervan is dat eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.

4.4.
Omdat eiser heeft aangevoerd niet alleen over alle camerabeelden te willen beschikken om een wijziging van de tenlastelegging te bewerkstelligen, maar ook om het vreselijke incident waarbij hij betrokken was, te kunnen verwerken, zal hierna – ten overvloede – inhoudelijk worden overwogen waarom zijn vorderingen tot afgifte en inzage in deze civielrechtelijke zaak niet tot toewijzing kunnen leiden als voorbij wordt gegaan aan de zojuist geconstateerde niet-ontvankelijkheid. De voorzieningenrechter kan en wil hiermee niet vooruitlopen op door de strafrechter te nemen beslissingen in de huidige strafzaak tegen de verdachte van de aanslag en/of een mogelijk nog te voeren artikel 12-procedure.

4.5.
Dat eiser maximale duidelijkheid wil krijgen over wat hem precies is overkomen, is alleszins begrijpelijk. Het tot op heden aan eiser getoonde beeldmateriaal bevestigt niet wat eiser zich herinnert van het voorval en er is begrip voor op te brengen dat het bij hem heeft geleid tot gevoelens van boosheid en frustratie. Het feit dat het getoonde beeldmateriaal en de herinneringen van eiser niet precies overeenkomen, betekent echter niet dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser niet al het voor hem relevante beeldmateriaal heeft gezien, noch dat eiser bewust onwaarheden vertelt over de gang van zaken. Daarbij moet worden bedacht dat een schokkende ervaring als deze invloed kan hebben op het geheugen en de herinneringen aan een gebeurtenis.

4.6.
Eiser vordert primair verstrekking aan hem van de beelden van de aanslag. Hoewel vaststaat dat tot op heden geen beelden van de aanslag aan hem zijn verstrekt, is de voorzieningenrechter met de Staat van oordeel dat voor verstrekking van de beelden aan eiser hoe dan ook geen plaats is. Het gaat hier om schokkende beelden, waarop een gewelddadig incident is vastgelegd dat heeft geleid tot dodelijke slachtoffers. Onder meer de piëteit die jegens nabestaanden van de dodelijke slachtoffers in acht moet worden genomen, noopt ertoe dat bijzonder terughoudend moet worden omgegaan met verstrekking daarvan. Niet valt in te zien dat aan de belangen die eiser stelt te hebben niet evenzeer tegemoet kan worden gekomen door inzage – in enigerlei vorm – in de beelden. Om die reden zou de primaire vordering van eiser niet voor toewijzing in aanmerking komen.

4.7.
Eiser vordert subsidiair inzage in de integrale beelden van de aanslag, maar hij heeft in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Staat beschikt over beeldmateriaal dat – voor wat betreft de gang van zaken ten aanzien van eiser – redelijkerwijs iets toevoegt ten opzichte van het materiaal dat hij al heeft ingezien. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.

4.8.
Eiser heeft op 6 september 2019 inzage gehad in een door de politie gemaakt overzicht van de beelden van drie camera’s waarop hij te zien is, vanaf het moment dat hij de tram in is gestapt tot kort nadat hij de tram heeft verlaten. Met deze beelden heeft het OM eiser een doorlopend overzicht gegeven van zijn aanwezigheid in de tram. Dat eiser beelden heeft gezien van elk moment waarop hij in de tram zat, wordt bevestigd doordat de camerabeelden zijn voorzien van een tijdsregistratie. Eiser heeft niet weersproken dat hij op de aan hem getoonde samenvoeging van camerabeelden doorlopend in beeld is te zien in de tijdspanne waarop hij in de tram aanwezig was (en ook kort daarna) en dat dus geen beelden van tijdsmomenten ontbreken van zijn aanwezigheid in de tram. Het feit dat eiser zichzelf van seconde tot seconde in beeld heeft gezien gedurende zijn aanwezigheid bij de aanslag, maakt dat in beginsel voldoende tegemoet is gekomen aan zijn belang om de gang van zaken zelfstandig te kunnen reconstrueren.

4.9.
Na afloop van de behandeling ter zitting en nadat partijen tevergeefs hebben geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen, heeft de Staat bericht dat de beelden van een van de vier camera’s van het achterste deel van de tram, waar eiser aanwezig was en waarop eiser is te zien, geen onderdeel hebben uitgemaakt van de aan eiser getoonde samenstelling van beelden.

4.10.
De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om te veronderstellen dat het OM bewust beeldmateriaal dat voor eiser van belang kan zijn voor eiser achter heeft gehouden of nu nog achterhoudt. Uit het dossier blijkt dat het OM van meet af aan coöperatief is geweest en steeds oog heeft gehad voor de belangen van eiser. Dat het OM daarbij in een uiterst precaire zaak als deze ook rekening heeft gehouden met de belangen van andere slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers, kan het OM niet worden tegengeworpen; dit geeft blijk van de terecht prudente handelwijze van het OM. Het OM heeft ook geen eigen belang om beelden achter te houden. Daarbij komt dat de Staat een plausibele reden heeft gegeven voor het feit dat aan eiser niet al het beeldmateriaal is getoond waarop hij is te zien. Die reden is dat bij de samenstelling van het beeldmateriaal voor elk moment waarop eiser in de tram zat, is gekozen voor de beelden waarop het duidelijkst is te zien wat hem is overkomen. Bovendien heeft de Staat – om tot een oplossing voor dit geschil te komen – eiser inzage aangeboden in de volledige beelden van de vier camera’s die in het deel van de tram hingen waar hij aanwezig was, gedurende die aanwezigheid. Bij dat voorstel zou dus geen selectie van beelden van de zijde van de Staat plaatsvinden. Ook dat aanbod getuigt ervan dat de Staat bereid is openheid van zaken te geven, met inachtneming van de belangen van andere betrokkenen.

4.11.
Eiser heeft niet ingestemd met voornoemd voorstel van de Staat, omdat hij ook inzage wenst in de beelden van de andere vier camera’s aan de voorzijde van de tram, waar hij niet is geweest. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser zijn belang daarbij onvoldoende heeft onderbouwd. De door eiser genoemde belangen worden niet gediend door inzage in beelden van delen in de tram waar hij niet is geweest en waarop hij niet is te zien. Weliswaar heeft de Staat verklaard dat op één van de camera’s aan de voorzijde van de tram op enig moment de witte sportschoenen van eiser te zien zijn, maar ook dat dit nauwelijks zichtbaar is met het blote oog. Nu eiser al inzage heeft gehad in beelden van zichzelf in de tram van seconde tot seconde, valt niet in te zien dat hij daarnaast in redelijkheid nog belang heeft bij inzage in beelden waarop nauwelijks waarneembaar zijn schoenen in beeld zijn. Dat uit die beelden zal zijn af te leiden dat de schutter zijn wapen nadrukkelijk op eiser richt, lijkt onmogelijk.

4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook de subsidiaire vordering van eiser niet voor toewijzing in aanmerking zou komen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. ECLI:NL:RBDHA:2020:1660