Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 111023 KG; afwijzing verzoek aanvullende bevoorschotting op schade en bgk

RBGEL 111023 KG; afwijzing verzoek aanvullende bevoorschotting op schade en bgk

in vervolg op:
RBGEL 201222 door regenboog afgeleide auto raakt (flink) uit koers en botst op vanwege dodenherdenking op op vluchtstrook stilstaand busje; ES bus 20%
- geen rechtsverwerking tzv beroep op ES omdat ass. ogv de Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling volledige cascoschade heeft betaald;
- BGK terzake van schaderegeling met SVI-verzekeraar komen niet voor rekening WAM-verzekeraar;
- verzocht 28,3 uur x € 265,00 + 6% kk + 21% btw, toegewezen exclusief kantoorkosten; geen vermindering kosten deelgeschil wegens eigen schuld

2De feiten

2.1.

[eisende partij] is op 4 mei 2021 betrokken geweest bij een verkeersongeval op de A27, waarbij een bestuurder van een personenauto achterop de op de vluchtstrook stilstaande bedrijfsbus van [eisende partij] is gebotst (hierna: het ongeval). [eisende partij] had zijn bedrijfsbus met ingeschakelde alarmlichten geparkeerd op ongeveer één meter afstand van de doorgetrokken streep van de vluchtstrook om twee minuten stilte te houden in verband met de nationale dodenherdenking. De personenauto was ten tijde van het ongeval in het kader van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) bij Bovemij verzekerd.

2.2.

[eisende partij] was ten tijde van het ongeval zelfstandig ondernemer en had samen met zijn vader een stukadoorsbedrijf. Als gevolg van het ongeval heeft [eisende partij] onder meer schouderklachten opgelopen.

2.3.

[eisende partij] heeft het ongeval gemeld onder de door hem afgesloten schadeverzekering voor inzittenden (hierna: SVI) bij ASR. De schadeclaim is door ASR in behandeling genomen. Onder de SVI bestaat, kort gezegd, geen dekking voor door het ongeval veroorzaakte schade aan materiaal in de bedrijfsbus van [eisende partij] en evenmin voor gestelde misgelopen inkomsten uit zwart werk. Dekking voor buitengerechtelijke kosten is onder de SVI beperkt tot 10% van de totale schade.

2.4.

Bij beschikking van 20 december 2022 heeft deze rechtbank, in een door [eisende partij] aangespannen deelgeschilprocedure jegens Bovemij en de bestuurder van de door haar verzekerde personenauto, voor recht verklaard dat de bestuurder van de personenauto en Bovemij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de door [eisende partij] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Verder heeft de rechtbank voor recht verklaard dat 20% van de door [eisende partij] geleden schade voor zijn eigen rekening komt op grond van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Het verzoek van [eisende partij] tot veroordeling van Bovemij in de buitengerechtelijke kosten is afgewezen nu uit de overgelegde urenspecificaties blijkt dat de kosten grotendeels zien op werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het regelingstraject met (de schaderegelaar van) ASR. De kosten van het deelgeschil zijn begroot op € 9.388,40.

2.5.

[eisende partij] is, in opdracht van ASR, begeleid door de [naam 1] , arbeidsdeskundige, verbonden aan Heling en Partners (hierna: [naam 1] ). Op 21 oktober 2022 heeft [naam 1] , voor zover relevant, als volgt gerapporteerd:

“(...) Betrokkene is op basis van de door hem benoemde klachten en beperkingen evident ongeschikt voor het werken als stukadoor. Met de bedrijfsomzetting naar vastgoedbeheerder voor derden, de inhuur van zzp’ers voor het zwaardere werk en een inzet van zichzelf in kleinere klussen, regelwerk en inkoop, lijkt hij een stap te zetten die op basis van de vergelijking belasting - belastbaarheid passend lijkt.

(...) Voorts baseer ik mij op de ervaren klachten en beperkingen van betrokkene. Een medisch objectief beperkingen profiel zou tot andere conclusies kunnen leiden. (...)”

2.6.

In zijn meest recente verslag, van 7 juli 2023, heeft [naam 1] , voor zover relevant, als volgt gerapporteerd:

“(...)

Visie arbeidsdeskundige

Betrokkene zal iets anders moeten gaan doen. Hij realiseert zich dat zijn plannen om onderhoudswerk in het vastgoed te gaan doen niet haalbaar zullen zijn. Met name ook, omdat hij er de persoon niet voor is. Betrokkene realiseert zich ook dat hij niet langer verder kan in het stukadoorswerk. Hij zal dan dus ook een duidelijk andere carrière moeten gaan opbouwen.

Ik stel voor een capaciteiten- en affiniteitenonderzoek in te zetten om inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van betrokkene, zijn voorkeuren ten aanzien van werk, maar ook zijn capaciteiten voor eventuele bijscholing. (...)

Gezien de financiële druk die betrokkene ervaart, kan ik mij voorstellen dat een bedrijfseconomische analyse aan de orde is. Dit geeft zowel betrokkene als partijen inzicht in het verdienvermogen van betrokkene in het verleden, maar ook waar de knelpunten hebben gelegen in het werk in het onderhoud van vastgoed. (...)”

2.7.

Bij brief van 10 maart 2023 heeft de schaderegelaar van ASR de advocaat van [eisende partij] , kort samengevat, bericht dat ASR het voorlopig bij de tot dan toe betaalde voorschotten wil laten totdat er op medisch vlak een en ander is uitgezocht, waarbij zij akkoord geeft voor een neurologische expertise en verzoekt het revalidatietraject eerst af te wachten. Ten aanzien van het inschakelen van een bedrijfseconoom merkt zij op dat dit nuttig zou zijn als daarna over een afwikkeling kan worden gesproken.

2.8.

ASR heeft tot op heden een bedrag van in totaal € 185.000,00 aan [eisende partij] voldaan als voorschot onder algemene titel op de schadevergoeding en € 40.030,92 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten. De laatste voorschotbetaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 50.000,00 vond plaats op 10 maart 2023. Op diezelfde dag is een bedrag van € 10.000,00 aan buitengerechtelijke kosten betaald. Bovemij heeft de kosten van de in 2.4. genoemde deelgeschilprocedure van € 9.388,40 aan [eisende partij] voldaan.

2.9.

Op 27 juli 2023 heeft bureau Laumen Expertise, op eenzijdig verzoek van [eisende partij] , een rekenkundig rapport opgemaakt waarin de schade van [eisende partij] met betrekking tot het verlies aan verdienvermogen wordt berekend. De totale schade inclusief fiscale component bedraagt volgens die berekening € 1.061.539,00, waarvan € 645.887,00 aan verlies verdienvermogen en € 415.652,00 aan verlies bijverdiensten. De schade tot aan de kapitalisatiedatum wordt voor de twee genoemde categorieën berekend op respectievelijk € 90.481,00 en € 45.698,00.

2.10.

Partijen hebben daarna nog veelvuldig gecorrespondeerd over een door [eisende partij] gevraagd nader voorschot op de schade en de buitengerechtelijke kosten, maar zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.

3Het geschil

3.1.

[eisende partij] vordert – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ASR en Bovemij hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eisende partij] van € 47.500,00 als voorschot op de schadevergoeding en € 20.000,00 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten, met hoofdelijke veroordeling van ASR en Bovemij in de proceskosten en de nakosten.

3.2.

[eisende partij] legt aan zijn vordering, kort samengevat, ten grondslag dat hij als gevolg van het ongeval zodanige fysieke klachten heeft gekregen dat hij zijn werk als zelfstandig stukadoor niet meer kan uitvoeren. Omdat hij niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien, is zijn schade in de vorm van verlies aan verdienvermogen al hoog opgelopen. Volgens [eisende partij] is dus voldoende aannemelijk dat zijn uiteindelijke schade als gevolg van het ongeval het betaalde bedrag aan voorschotten ver zal overstijgen. [eisende partij] stelt dat de reeds verschenen schade de tot nu toe door ASR en Bovemij verstrekte voorschotten al overstijgt met een bedrag van meer dan € 63.000,00 en dat de tot nu toe gemaakte buitengerechtelijke kosten ook niet volledig zijn voldaan, waardoor hij in grote financiële problemen is gekomen. ASR en Bovemij zijn dan ook gehouden een aanvullend bedrag als voorschot op de schadevergoeding en de buitengerechtelijke kosten te voldoen, aldus [eisende partij] .

3.3.

ASR en Bovemij voeren gemotiveerd verweer. Zij betwisten dat zij gehouden zijn aanvullend te bevoorschotten. Volgens hen is geen sprake van een achterstand op de verschenen schade. De hoogte van de uiteindelijke schade staat nog geenszins vast, nu nog meerdere deskundigenonderzoeken moeten plaatsvinden. Er is bovendien sprake van een restitutierisico en een gebrek aan spoedeisend belang aan de zijde van [eisende partij] , aldus ASR en Bovemij.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.

Schadevergoeding

4.2.

In dit kort geding staat vast dat ASR en Bovemij door [eisende partij] kunnen worden aangesproken tot vergoeding van de door [eisende partij] als gevolg van het ongeval geleden schade. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat ASR, op grond van haar polisvoorwaarden, het door [eisende partij] geleden verlies aan verdienvermogen uit zwarte werkzaamheden niet hoeft te vergoeden en dat Bovemij, op grond van de onder 2.4. genoemde deelgeschilbeschikking, gehouden is tot 80% van de schade te vergoeden, waarbij de resterende 20% voor rekening van [eisende partij] blijft. Niet in geschil is verder dat ASR, in het kader van het schaderegelingstraject tot aan de mondelinge behandeling van dit kort geding, bij wege van voorschotten onder algemene titel een bedrag van € 185.000,00 aan [eisende partij] heeft voldaan en een bedrag van € 40.030,92 ter zake van buitengerechtelijke kosten. Dit kort geding gaat om de vraag of ASR en Bovemij gehouden zijn verdere voorschotten op de schadevergoeding aan [eisende partij] te voldoen. Daarbij is, gelet op het hiervoor overwogene, allereerst van belang om vast te stellen of voldoende aannemelijk is dat het bedrag aan reeds verschenen schade het reeds betaalde voorschotbedrag overstijgt en bovendien voldoende aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure een hoger bedrag aan uiteindelijke schadevergoeding aan [eisende partij] zal worden toegewezen dan tot nu toe aan voorschotten is betaald.

4.3.

[eisende partij] stelt dat hij als gevolg van het ongeval blijvend arbeidsongeschikt is geraakt voor zijn werk als zelfstandig stukadoor en dat hij sindsdien alles in het werk heeft gesteld om een onderneming op te zetten waarin hij als zelfstandige geschikte werkzaamheden kon uitvoeren. Door zijn beperkte belastbaarheid is dit niet gelukt, aldus [eisende partij] . Hij verwijst in dit verband naar de rapporten van [naam 1] . Sinds het ongeval heeft [eisende partij] , zo stelt hij, nauwelijks meer inkomsten uit arbeid genoten en is hij in grote financiële problemen gekomen. Volgens [eisende partij] blijkt uit het rapport van Laumen Expertise evident wat de potentiële omvang van zijn verlies aan verdienvermogen is en wat de reeds verschenen schade bedraagt. [eisende partij] heeft in dat verband een schadestaat opgesteld.1 Deze bevat, kort weergegeven, de volgende posten:

zaakschade € 4.032,13

medische kosten € 1.007,81

huishoudelijke hulp € 14.025,00

zelfwerkzaamheid € 35.000,00

smartengeld € 17.500,00

VAV € 176.679,00

Deze laatste post is onderverdeeld in ‘wit’ (€ 90.481,00), ‘zwart’ (€ 45.698,00) en ‘investeringen (Heling)’ (€ 40.500,00). De totale verschenen schade wordt door [eisende partij] becijferd op € 248.244,44. Daarvan heeft ASR tot nu toe € 185.000,00 aan voorschotten voldaan. Ter zake van de verschenen schade is er dus reeds een achterstand van € 63.244,44 ontstaan, aldus [eisende partij] .

4.4.

ASR en Bovemij voeren aan dat tot op heden zeer adequate voorschotten zijn voldaan. Op 10 maart 2023 is, bovenop het toen reeds betaalde bedrag van € 135.000,00, nog eens een bedrag van € 50.000,00 betaald. Dat was meer dan een netto jaarinkomen van [eisende partij] en zou moeten volstaan totdat duidelijkheid ontstaat omtrent de klachten en beperkingen van [eisende partij] na medische expertises. Zolang de klachten en beperkingen van [eisende partij] nog onderwerp van onderzoek zijn, kan volgens ASR en Bovemij dan ook niet zonder meer van de door Laumen Expertise genoemde bedragen aan verlies aan verdienvermogen worden uitgegaan. Bovendien gaat dat rapport, dat op eenzijdig verzoek van [eisende partij] is opgemaakt, uit van onjuiste uitgangspunten, onder meer voor wat betreft het door [eisende partij] te behalen financiële resultaat van zijn onderneming en de inzetbaarheid van zijn vader. ASR en Bovemij voeren aan dat uit de beschikbare financiële stukken blijkt dat het fiscaal verantwoorde jaarinkomen van [eisende partij] ongeveer € 30.000,00 per jaar bedroeg. Vanaf de datum van het ongeval tot aan mei 2024 (een periode van drie jaar) zou dat neerkomen op € 90.000,00, waarvoor dus de tot nu toe betaalde voorschotten ruim voldoende zouden moeten zijn. Dat [eisende partij] substantiële inkomsten uit zwart werk genoot, en hoeveel dat zou zijn, is volgens Bovemij niet inzichtelijk gemaakt noch onderbouwd, zodat onduidelijk is of er in dat kader sprake is van verlies aan verdienvermogen. Ten slotte lijkt de opgenomen post van € 40.500,00 voor ‘investeringen’ te vervallen nu de door [eisende partij] nieuw opgezette onderneming volgens het rapport van [naam 1] niet van de grond is gekomen. ASR en Bovemij hebben aangevoerd dat dit kennelijk niet is gelegen in de beperkingen die [eisende partij] ondervindt ten gevolge van het ongeval en dat bij gebreke van enige onderbouwing niet aannemelijk is dat in die onderneming daadwerkelijk investeringen zijn gedaan tot een bedrag van € 40.500,00.

4.5.

Ook de hoogte van de opgevoerde kosten voor huishoudelijke hulp is door ASR en Bovemij betwist. Volgens hen is niet aannemelijk dat [eisende partij] , gezien het aantal door hem gestelde werkuren per week in de situatie voor het ongeval, destijds de helft van de huishoudelijke taken voor zijn rekening nam en zich nu voor acht uur door zijn vrouw moet laten vervangen, mede in aanmerking genomen dat de vrouw van [eisende partij] geen werkzaamheden in dienstverband verrichte. De hoogte van deze schadepost staat dan ook niet vast. Hetzelfde geldt voor de opgenomen post aan smartengeld. ASR en Bovemij hebben aangevoerd dat een bedrag aan smartengeld nog niet kan worden vastgesteld, zolang er nog onvoldoende duidelijkheid is over de ernst en duur van de medische klachten en beperkingen die [eisende partij] als gevolg van het ongeval ondervindt.

4.6.

Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat er op dit moment nog veel onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de vordering van [eisende partij] op ASR en Bovemij. Dat [eisende partij] klachten heeft als gevolg van het ongeval is niet zo zeer een punt van geschil. [naam 1] heeft in dat kader ook gerapporteerd dat [eisende partij] ongeschikt is voor het werk als stukadoor. Onderwerp van discussie is echter nog wel welke klachten [eisende partij] precies heeft, tot welke beperkingen die leiden en hoe die beperkingen vertaald moeten worden in belastbaarheid en inkomensverlies. Ter zitting is aan de orde geweest dat inmiddels op verzoek van partijen een neurologische expertise in gang is gezet. Daarna zullen mogelijk nog meerdere onderzoeken moeten volgen, waaronder mogelijk een bedrijfseconomische analyse, zoals ook [naam 1] opmerkt. Ook is gebleken dat [eisende partij] recent een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een bedrijf waar hij per 1 oktober 2023 als hoofd buitendienst werkzaamheden zal gaan verrichten. Of [eisende partij] gelet op zijn klachten in staat zal zijn dit werk uit te voeren moet volgens hem nog worden bezien, maar vast staat dat nog vooralsnog onduidelijk is welke inkomsten [eisende partij] nog wel zal kunnen genereren. Dat ASR en Bovemij aansprakelijk zijn voor het volledige door [eisende partij] berekende bedrag van zijn verlies aan verdienvermogen, staat dus nog niet zonder meer vast.

4.7.

Bij het voorgaande komt nog dat ASR niet gehouden is tot vergoeding van eventueel door [eisende partij] misgelopen inkomsten uit zwart werk. Ten aanzien van deze verzekeraar vervalt in de door [eisende partij] opgemaakte schadestaat dus in ieder geval een post van ruim € 45.000,00. Ook moet in aanmerking worden genomen dat Bovemij aansprakelijk is voor 80% van de door [eisende partij] geleden schade en dat [eisende partij] de overige 20% daarvan zelf moet dragen. Uitgaande van de door [eisende partij] opgevoerde bedragen betreft dit een bedrag van bijna € 50.000,00. Dat betekent dat ook als zou worden uitgegaan van de juistheid van alle door [eisende partij] opgevoerde bedragen, de door [eisende partij] berekende verschenen schade ten aanzien van beide verzekeraars zou neerkomen op ongeveer € 200.000,00, waarvan thans € 185.000,00 aan [eisende partij] is voldaan. Zoals hiervoor al is overwogen staat echter de verschuldigdheid van een deel van dat schadebedrag nog helemaal niet vast.

4.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat een bodemrechter zonder meer de door [eisende partij] genoemde bedragen zal toewijzen en dat de uiteindelijke vordering van [eisende partij] het tot nu toe betaalde bedrag aan voorschotten zal overstijgen. De voorzieningenrechter ziet bij deze stand van zaken dan ook onvoldoende aanleiding om een aanvullend voorschot toe te wijzen.

4.9.

Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Vaststaat dat ASR over een periode van circa tweeënhalf jaar na het ongeval een bedrag van € 185.000,00 aan [eisende partij] heeft bevoorschot. Dat en waarom dit bedrag verre van toereikend zou zijn en [eisende partij] in grote financiële problemen heeft gebracht, zoals hij stelt, is in dit kort geding niet nader onderbouwd. Van spoedeisend belang van [eisende partij] bij zijn vordering is daarmee onvoldoende gebleken, waarbij ook in aanmerking wordt genomen dat [eisende partij] uit hoofde van zijn nieuwe dienstverband weer inkomsten zal generen. Bij deze stand van zaken moet het belang van ASR en Bovemij bij het afwachten van nader onderzoek naar de uiteindelijke (omvang van de) schade van [eisende partij] , mede gelet op het restitutierisico, zwaarder wegen dan dat van [eisende partij] .

Buitengerechtelijke kosten

4.10.

Volgens [eisende partij] bedraagt het totaal aan buitengerechtelijke kosten (exclusief de kosten van het deelgeschil) op dit moment € 66.719,17, waarvan een bedrag van ruim € 26.000,00 nog openstaat. Het door ASR betaalde bedrag van iets meer dan € 40.000,00 komt neer op afgerond 75% van de inmiddels gemaakte kosten, zodat een aanvullend voorschot van € 20.000,00 volgens [eisende partij] redelijk is. Dat is een voorschot van 75% van de openstaande kosten. Het biedt ASR en Bovemij de gelegenheid om zo nodig nog nader verweer tegen de redelijkheid van de kosten te voeren in een eventuele bodemprocedure, aldus [eisende partij] .

4.11.

ASR maakt bezwaar tegen het gehanteerde uurtarief van € 265,00 exclusief btw en 6% kantoorkosten en het aantal gedeclareerde uren tegen dat specialistentarief, zoals jurisprudentieonderzoek in het kader van de aansprakelijkheidsvraag, reiskosten, het opvragen van medische informatie, contacten met (para)medici, etc. Ook ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van de verrichte werkzaamheden, is geen splitsing aangebracht in werkzaamheden ten behoeve van ASR en Bovemij en wordt in de urenspecificaties geregeld gecombineerd tijd geschreven voor diverse werkzaamheden, zonder dat duidelijk wordt waaraan welke tijd is besteed. Dat staat aan een goede beoordeling van de redelijkheid van de buitengerechtelijke kosten in de weg, aldus ASR.

Ook Bovemij voert verweer tegen de hoogte van de buitengerechtelijke kosten met verwijzing naar hetgeen daarover ook in de deelgeschilbeschikking van 20 december 2022 in r.o. 4.21. is overwogen. Uit de urenoverzichten van de advocaat van [eisende partij] blijkt dat veel tijd wordt geschreven voor telefoongesprekken en correspondentie met [eisende partij] , die gelet op de beschrijving lang niet altijd lijkt samen te hangen met de aansprakelijkheidsvraag. Daar komt bij dat [eisende partij] ten onrechte geen rekening houdt met de 80-20 verdeling van de kosten, die de rechtbank in het deelgeschil heeft vastgesteld, aldus Bovemij.

4.12.

De voorzieningenrechter overweegt dat [eisende partij] , gelet op het gemotiveerde verweer van ASR en Bovemij, onvoldoende heeft onderbouwd dat het totaalbedrag aan gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW kan doorstaan. Dat de advocaat van [eisende partij] de opgevoerde werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht wil niet zeggen dat al deze werkzaamheden redelijk en noodzakelijk waren voor de vaststelling van de schade en evenmin dat voor al die werkzaamheden het specialistentarief zou moeten worden gehanteerd. Uit de door [eisende partij] overgelegde declaraties blijkt ook niet of alle gedeclareerde werkzaamheden samenhangen met het in kaart brengen van de schade of het verhalen daarvan. Verder blijkt onvoldoende dat onderscheid is gemaakt tussen de werkzaamheden ten behoeve van ASR en Bovemij en wordt in de urenspecificaties geregeld gecombineerd tijd geschreven voor diverse werkzaamheden, zonder dat duidelijk wordt waaraan welke tijd is besteed. Ten slotte blijkt nergens uit dat [eisende partij] rekening houdt met de maximale dekking voor buitengerechtelijke kosten onder de SVI van ASR en de aansprakelijkheidsverhouding die ten aanzien van Bovemij in het deelgeschil is vastgesteld, die in beginsel ook geldt voor de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden. Bij deze stand van zaken is voorshands onvoldoende aannemelijk dat het thans verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke kosten het reeds betaalde voorschotbedrag overstijgt en dat in een eventuele bodemprocedure een hoger bedrag zal worden toegewezen dan tot nu toe aan voorschotten is betaald. De vordering van [eisende partij] tot betaling van een aanvullend voorschot op de buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen. De stelling van [eisende partij] dat een voorschot van 75% van de openstaande kosten redelijk is en dat ASR en Bovemij zo nodig nog nader verweer tegen de redelijkheid daarvan kunnen voeren in een eventuele bodemprocedure, maakt dat oordeel niet anders.

Proceskosten

4.13.

[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten zowel aan de zijde van ASR als aan de zijde van Bovemij begroot op € 3.916,00 (€ 2.837,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat).  ECLI:NL:RBGEL:2023:7196