RBOVE 280518 nekklachten, voorschot op schadevergoeding afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 280518 nekklachten, voorschot op schadevergoeding afgewezen
2 De feiten
2.1.
[eiser] heeft op 8 juni 2011 een verkeersongeval gehad. Hij is, terwijl hij met zijn auto stilstond om verkeer op een voorrangsweg voorrang te verlenen, door een verzekerde van Univé aan de linker achterzijde van zijn auto aangereden. Op het moment van deze aanrijding zat [eiser] met zijn bovenlichaam en hoofd naar links gedraaid in zijn stoel.
2.2.
[eiser] heeft in de maanden na het ongeval herhaaldelijk zijn huisarts bezocht vanwege (met name) nekklachten.
2.3.
Univé heeft de aansprakelijkheid ten aanzien van het ongeval erkend.
2.4.
Ten tijde van het ongeval was [eiser] voor onbepaalde tijd in dienst bij Trigion beveiligingen en werkte hij ongeveer 125 uur per 4 weken. [eiser] had een zogenaamd groeicontract, waarbij het aantal contracturen onder voorwaarden geleidelijk uitgebreid kon worden.
2.5.
Ten tijde van het ongeval was [eiser] bezig met de renovatie van zijn koopwoning.
2.6.
[eiser] heeft zich in verband met lichamelijke klachten als gevolg van het ongeval ziek gemeld. Op enig moment heeft zijn werkgever de loonbetalingen aan [eiser] gestaakt, aangezien [eiser] niet zou hebben meegewerkt aan zijn re-integratie.
2.7.
In opdracht van Univé heeft Vastgoed & Expertiseburo [X] een bouwkundig urenonderzoek verricht, in welk kader zij de zelfwerkzaamheid van [eiser] heeft onderzocht. In een door haar op 22 maart 2012 opgesteld rapport staat vermeld dat de in te kopen uren die [eiser] nodig zou hebben gehad om de verbouwing van zijn woning uit te voeren worden begroot op 763.
2.8.
In een procedure bij de kantonrechter te Groningen is [eiser] met zijn werkgever in juni 2012 een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst overeengekomen, waarna hij zijn achterstallig salaris alsnog uitgekeerd heeft gekregen.
2.9.
Begin 2013 is bij [eiser] een nekhernia vastgesteld. Op enig moment is ook vastgesteld dat er bij [eiser] sprake is van een heupnecrose.
2.10.
In 2013 heeft [eiser] zijn koopwoning verkocht voor een bedrag van € 104.901,99.
2.11.
In een medisch advies van een medisch adviseur van Univé d.d. 28 januari 2015 staat onder meer het volgende vermeld:
"Nieuwe informatie ontvangen d.d.
(…)
06-03-2013, patiëntenkaart van H. Schuch, huisarts:
Bevat vermeldingen van 01-01-1999 tot en met 28-02-2013.
(…)
06-08-2004: verhoogde spierspanning nek/schouder/rug waarvoor pijnstillers en spierverslappers.
(…)
02-05-2006: houdt rugklachten. Concluderend lage rugpijn waarvoor pijnstillers.
(…)
06-03-2008: pijnklachten waarvoor pijnstillers.
15-07-2008: handklachten, schouderklachten en heupklachten links. Fysiotherapie voor de schouder voorgeschreven, daarnaast pijnstillers.
27-10-2008: pijnklachten waarvoor pijnstillers.
24-12-2008: pijnklachten waarvoor pijnstillers.
(…)
02-12-2010: lichamelijke en psychische klachten, buikpijn, last met de werkgever, arbeidsconflict. Concluderend overbelasting/arbeidsconflict waarvoor rust advies en medicatie.
08-06-2011: oude klachten van eind november begin december gaan weer de kop opsteken. Slecht slapen, piekeren, stress met chef. Concluderend overbelasting/arbeidsconflict waarvoor medicatie.
(…)
(…)
Advies:
(…)
Zijn er blijvende klachten?
Ja, doch er zijn geen objectieve medische gronden om een medisch causaal verband met het ongeval op te baseren. Daarnaast: er bestonden eerder ook nekklachten en rugklachten. Zie de samenvatting van de journaaluitdraai van de huisarts van 06-03-2013."
2.12.
In verband met een discussie tussen partijen over de medische gevolgen van het ongeval, zijn zij in 2016 overeengekomen een onafhankelijke expertise te laten verrichten door dr. Elsenburg, neurochirurg bij het neuro-orthopedisch expertisecentrum NOC te Bilthoven. In een rapport van 21 december 2016 van dr. Elsenburg staat onder meer het volgende vermeld:
"III. INFORMATIE UIT DE BEHANDELENDE SECTOR:
(…)
Allereerst beschikken wij over een zeer uitgebreid dossier van de huisarts van betrokkene, Huisartsenpraktijk [A] .
Hieruit komt naar voren dat hij in 2008 bekend was met maagklachten. Er was een familiaire belasting voor coloncarcinoom. Voorts was er sprake van overgewicht.
In 2009 was er sprake van een epicondylitis lateralis.
In 2010 wordt surmenage in verband met een arbeidsconflict gemeld. Daarna werd hij met name gezien in verband met klachten van de nek na een aanrijding.
(…)
VI. CONCLUSIE:
De diagnosen op neurochirurgisch vakgebied luiden:
Status na achteropaanrijding op 08.06.2011 met nadien nekklachten en klachten van de schouders. Conventionele rontgendiagnostiek kort na het ongeval toonde degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom met een discopathie C4-5 en een neuroforamenstenose links op de niveaus C5-6 en C6-7 zonder posttraumatische afwijkingen.
Eerst geruime tijd na het ongeval ontstonden medio februari 2012 radiculaire klachten in de niet-dominante linker arm, die bleken te berusten op een foraminale hernia C5-6 links. Daarvoor vond een ACDF plaats in april 2013.
Buiten neurochirurgisch vakgebied wordt in de correspondentie aangegeven, dat er heupklachten rechts ontstonden medio 2013, die uiteindelijk bleken te berusten op een avasculaire kopnecrose van het rechter femur.
BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN:
(…)
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
(…)
vraag c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord: De bij onderzochte opgetreden foraminale herniatie C5-6 links zou mijns inziens ook zijn opgetreden, indien onderzochte het ongeval niet zou zijn overkomen."
2.13.
Bij brief van 28 maart 2017 heeft dr. Elsenburg een aantal aanvullende vragen van de medisch adviseur van [eiser] beantwoord. In deze brief staat onder meer vermeld:
“Vraag 3. Zou u duidelijk kunnen maken waarom, naar uw idee geen sprake is van een traumatische hernia die tot stand gekomen kan zijn door het -hiervoor door mij beschreven- mechanisme?
Antwoord: (…) In de voorliggende casus wordt in de brief van neuroloog [B] gemeld, dat onderzochte voor het eerst pijnklachten in de linker arm ervoer medio februari 2012. Dit is dus acht maanden na het ongeval. Een dergelijke tijdsspanne acht ik niet voldoen aan het criterium dat klachten snel na het trauma dienen op te treden. Op zich acht ik het niet uitgesloten dat door een trauma zoals onderzochte heeft doorgemaakt een traumatische cervicale hernia zou kunnen ontstaan, maar dan acht ik toch de tijdspanne tussen het ongeval en de eerste melding van klachten in de arm dermate lang, dat daarvan in deze casus mijns inziens geen sprake kan zijn.
(…)
Vraag 5. Kunt u aangeven wat naar uw oordeel dan het onstaansmechanisme is dat aan de hernia ten grondslag ligt, als dat naar uw oordeel niet een, door het trauma opgetreden, annulusruptuur betreft.
Antwoord: De meest voorkomende oorzaak van het optreden van een discusherniatie betreft het degeneratieve proces dat al vanaf jonge leeftijd inwerkt op de tussenwervelschijf. (…) De conventionele röntgendiagnostiek die van de nek is vervaardigd op 20.06.2011, twaalf dagen na het ongeval, toont ook duidelijke degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom met discushoogteversmalling op het niveau C4-5 en C6-7. Revisie toont dat de discus op het niveau C5-6 iets hoger is dan de discus op C4-5 en C6-7, maar weer lager is dan op het niveau C2-3. Vermoedelijk was er dus ook al sprake van enige discopathie op het niveau C5-6. (…) Het beeld voldoet aan alle kenmerken van het optreden van een discusherniatie als gevolg van een degeneratief proces.
(…)
(…)
Vraag 9.a. Als u meent dat de hernia niet van traumatische origine is, bent u dan van mening, net als de behandelend revalidatiearts [C] , dat er sprake is van een whiplash associated disorder?
Antwoord: Deze vraag kan ik noch bevestigen, noch uitsluiten. Bij onderzochte was er wat mij betreft na het ongeval sprake van aspecifieke klachten. Of er sprake is geweest van een whiplash associated disorder kan ik niet meer bevestigen of uitsluiten, aangezien er een ingreep aan de nek heeft plaatsgevonden in april 2013, 22 maanden na het ongeval en het nu niet meer is uit te maken of de klachten die nu nog bestaan zijn te wijten aan het ongeval dan wel aan de ingreep en de gevolgen daarvan.
2.14.
Per brief van 29 maart 2018 heeft dr. Elsenburg nogmaals een groot aantal aanvullende vragen van de raadsman van [eiser] beantwoord. In deze brief staat onder meer vermeld:
“Vraag 8: U concludeert vervolgens, dat de HNP van CWK 8 maanden na het ongeval is
opgetreden.
a. Hoe verhoudt die conclusie zich tot de richtlijnen van diagnostiek van uw beroepsvereniging?
(…)
Antwoord: a. Deze conclusie is alleszins te verdedigen binnen de richtlijnen van mijn
beroepsvereniging, we komen er alleen niet meer achter of er destijds al sprake was van een cervicale hernia met een radiculair syndroom, aangezien er geen aanvullende beeldvormende diagnostiek in de zin van een MRI-scan van de cervicale wervelkolom heeft plaatsgevonden. Echter de beschreven klachten kunnen daarbij passen.
Het is niet zo, dat er altijd duidelijke radiculaire symptomen bij neurologisch onderzoek aanwezig moeten zijn. Het daadwerkelijke aantonen van de radiculaire compressie vond eerst plaats middels de MRI-scan van de cervicale wervelkolom op 08.01.2013, 19 maanden na het ongeval. Strikt genomen zou mijn antwoord hebben kunnen luiden, dat zich eerst symptomen voordeden, die zouden kunnen passen bij een radiculaire compressie acht maanden na het ongeval, maar dat één en ander pas 19 maanden later werd aangetoond.
(…)
Vraag 10: (…) Wilt u nu wel de vraag beantwoorden of er sprake is van: (graag voorzien van een duidelijke motivering:)
a. Zijn de klachten (geheel of gedeeltelijk) begrijpelijk als gevolg van het doorgemaakte trauma?
(…)
Antwoord: a. De klachten, die onderzochte mij vertelt te hebben ervaren in aansluiting aan het ongeval acht ik begrijpelijk als gevolg van het ongeval.
De klachten ten aanzien van de uiteindelijk gediagnosticeerde cervicale hernia acht ik op zich zeker begrijpelijk, maar kan ik niet meer zien als ongevalsgevolg.
(…)
Vraag 13: Wat is uw reactie op de volgende stellingen:
Is het niet gewoon zo dat er in volgorde het volgende is:
a. Ongeval met aansluitend nekklachten en klachten die passen bij WAD?
(…)
Antwoord: a. Op 08.06.2011 heeft een ongeval plaatsgevonden, waarbij de door onderzochte bestuurde auto van achteren is aangereden. Hij ervoer daarna klachten van nekpijn. Ik kan geen uitspraak doen of er nog andere klachten waren, onderzochte meldt in zijn anamnese uitsluitend nekpijnklachten. Derhalve kan ik ook niet bevestigen of ontkennen dat er sprake was van een WAD.
Eerst acht maanden na het ongeval, zo blijkt uit de correspondentie van de behandelde sector, werden klachten geuit ten aanzien van de linker arm en nog eens elf maanden later werd voor het eerst een MRI-scan van de cervicale wervelkolom vervaardigd, waarop een hernia op C5-6 links werd aangetoond.”
2.15.
Het onderzoek van dr. Elsenburg is nog niet definitief afgerond en tussen partijen loopt een verzoekschriftprocedure tot het benoemen van hem als gerechtelijk deskundige en tot het horen van hem als zodanig.
2.16.
Univé heeft in totaal een bedrag van € 26.050,00 aan voorschotten op de door [eiser] gestelde schade betaald, alsmede een bedrag van € 4.640,23 ter zake van de schade aan de auto van [eiser] .
2.17.
Per brief van 19 maart 2018 is de huurovereenkomst met betrekking tot de woning van [eiser] vanwege een betalingsachterstand opgezegd per 30 juni 2018.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert veroordeling van Univé, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een voorschot op de door hem geleden schade van € 12.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Univé in de kosten van deze procedure.
3.2.
Univé voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit genoegzaam voort uit de stellingen van [eiser] en is ook overigens niet door Univé weersproken. Duidelijk is dat [eiser] zich in een benarde situatie bevindt en dringend behoefte heeft aan financiële middelen.
4.2.
De vordering van [eiser] betreft een voorschot op de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de lichamelijke klachten in de fase kort na het ongeval tot aan het moment van het bekend worden van de nekhernia, althans het moment waarop deze geacht zou kunnen te zijn ontstaan. Uit de dagvaarding en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat [eiser] aan deze vordering ten grondslag legt dat Univé onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in voornoemde periode de door hem geleden schade ten gevolge van zijn lichamelijke klachten niet voldoende te bevoorschotten. [eiser] heeft daardoor zoveel financieel nadeel geleden dat – los van de vraag naar de causaliteit ten aanzien van de nekhernia en de heupnecrose – er geldnood is ontstaan, ten gevolge waarvan hij thans de huur niet meer kan betalen en de huurovereenkomst met hem is opgezegd, aldus [eiser] . Volgens [eiser] heeft Univé hem niet de helpende hand uitgestoken toen er sprake was van een arbeidsconflict met zijn werkgever en heeft Univé de in het rapport van [X] genoemde uren niet vergoed. [eiser] stelt weliswaar met terugwerkende kracht alsnog zijn salaris te hebben ontvangen, maar hierover het bijzonder tarief aan belasting te hebben moeten betalen en bovendien zijn verlofuren niet uitgekeerd te hebben gekregen. Volgens [eiser] heeft een en ander ertoe geleid dat hij zijn woning met verlies heeft moeten verkopen en heeft Univé hem ook op dat moment niet geholpen met een voorschotbetaling. [eiser] stelt veel meer schade te hebben geleden als gevolg van het ongeval dan wat er aan voorschotten betaald is en dat een voorschot van € 12.000,00 nodig is om een acute uithuiszetting te voorkomen en zijn financiële problemen het hoofd te bieden.
4.3.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4.
Vast staat dat [eiser] in de periode direct na het ongeval nekklachten heeft ervaren. Univé betwist het causaal verband tussen het ongeval en de betreffende nekklachten door te stellen dat er sprake is van pre-existente medische problematiek. Zij verwijst wat dit betreft onder meer naar het hiervoor onder 2.11. genoemde advies van haar medisch adviseur. Uit dit advies kan worden afgeleid dat [eiser] in augustus 2004 last had van een verhoogde spierspanning in (onder meer) zijn nek. Dr. Elsenburg heeft voornoemde (eenmalige) vermelding uit de patiëntenkaart van [eiser] echter niet in aanmerking genomen bij zijn onderzoek. Integendeel, hij acht de aansluitend aan het ongeval door [eiser] ervaren nekklachten begrijpelijk als gevolg van het ongeval, zo kan uit de hiervoor onder 2.14. genoemde brief van 29 maart 2018 worden afgeleid. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat er sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de nekklachten kort na dat ongeval.
4.5.
Univé betwist dat zij de door [eiser] in de eerste periode na het ongeval geleden schade niet adequaat heeft bevoorschot en stelt zich op het standpunt dat zij reeds meer aan voorschotten heeft betaald dan [eiser] aan schade heeft geleden.
4.6.
Ter zitting is gebleken dat Univé vóór de diagnose nekhernia € 11.000,00 aan voorschotten aan [eiser] heeft betaald. Dit betreft een betaling van € 3.000,00 in augustus 2011, een betaling van € 2.000,00 in november 2011, een betaling van € 2.500,00 in april 2012 en een betaling van € 3.500,00 in december 2012. Na de diagnose nekhernia heeft Univé in maart 2015 en augustus 2016 in totaal nog € 15.000,00 aan voorschotten aan [eiser] betaald. Univé heeft ter zitting toegelicht dat het in november 2011 betaalde voorschot is voldaan nadat [eiser] haar had geïnformeerd over zijn financiële problemen, welke problemen op dat moment blijkens de stellingen van [eiser] het gevolg waren van de opgelegde loonsanctie. De stelling dat Univé [eiser] tijdens het arbeidsconflict met zijn werkgever niet heeft geholpen is dan ook niet houdbaar. Univé wijst er bovendien terecht op dat nergens uit blijkt dat zij in die periode een hoger voorschot had moeten betalen omdat [eiser] anders acuut in de problemen was geraakt. Daarnaast geldt dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] destijds om een hoger voorschot heeft gevraagd.
4.7.
[eiser] stelt in 2012 mede door het uitblijven van een vergoeding van de in het rapport van [X] genoemde uren steeds verder in de financiële problemen te zijn geraakt en in mei 2012 al te zijn geconfronteerd met een mogelijke gedwongen verkoop van zijn woning. Nergens blijkt echter uit dat in de periode kort na het ongeval daadwerkelijk (en in een hoog tempo) - door derden - verder is gegaan met de verbouwing van de woning van [eiser] , laat staan dat dit direct nodig was, en dat [eiser] dus door het uitblijven van voornoemde vergoeding in acute financiële problemen is geraakt.
Univé heeft [eiser] in april 2012 wederom een voorschot verstrekt van € 2.500,00. Voor zover er in mei 2012 inderdaad dusdanige financiële problemen waren dat een gedwongen verkoop van de woning van [eiser] op handen was, geldt dat deze problemen in ieder geval tijdelijk van de baan waren doordat [eiser] in die periode alsnog zijn achterstallig salaris heeft ontvangen. Wat betreft de periode hierna geldt dat Univé in december 2012 nog een bedrag van € 3.500,00 aan [eiser] betaald heeft en dat [eiser] niet heeft gesteld dat hij Univé om een hoger voorschot heeft gevraagd. De voorzieningenrechter volgt [eiser] dan ook niet in zijn stelling dat Univé zijn schade in de periode kort na het ongeval niet voldoende heeft bevoorschot.
4.8.
Univé stelt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien terecht op het standpunt dat zij reeds meer aan voorschotten heeft betaald dan [eiser] aan schade heeft geleden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.9.
[eiser] heeft een (voorlopige) schadestaat overgelegd en meent, voor zover het verlies arbeidsvermogen ook een rol speelt, nog zo'n € 90.000,00 van Univé tegoed te hebben. De schadestaat ziet op de periode tot en met 31 maart 2018, terwijl [eiser] in de onderhavige procedure een voorschot vordert op de schade die hij stelt te hebben geleden tot aan het moment van het bekend worden van de nekhernia, althans het moment waarop deze geacht zou kunnen te zijn ontstaan. Uit de conclusie van het rapport van dr. Elsenburg d.d. 21 december 2016 volgt dat de eerste klachten ten aanzien van de in 2013 vastgestelde nekhernia zich medio februari 2012 hebben geopenbaard. Nu in de brief van 29 maart 2018 van dr. Elsenburg bovendien vermeld staat dat de klachten ten aanzien van de uiteindelijk gediagnosticeerde hernia niet meer als ongevalsgevolg kunnen worden gezien, acht de voorzieningenrechter het standpunt van Univé dat [eiser] hoogstens over een periode van een jaar (eventueel) aanspraak kan maken op schadevergoeding voorshands geoordeeld bepaald niet onredelijk.
4.10.
Dit betekent dat hooguit slechts ongeveer een derde van de opgevoerde kosten voor huishoudelijke hulp voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Ten aanzien van de post verlies zelfwerkzaamheid heeft [eiser] , zoals hiervoor ook reeds is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat er in de periode tot en met juni 2012 werkzaamheden zijn verricht aan de woning. Bovendien bestaat er geen enkele reden om aan te nemen dat, indien het ongeval [eiser] niet was overkomen, de verbouwing in juni 2012 geheel was afgerond, zodat Univé op goede gronden ervan uitgaat dat hoogstens 20% van de in het rapport van [X] genoemde uren voor vergoeding in aanmerking komt. [eiser] hanteert daarnaast een te hoog uurtarief, nu volgens zijn eigen stellingen zijn echtgenote en familie ook werden ingezet bij de verbouwing.
Wat betreft het verlies arbeidsvermogen over de periode tot en met half juni 2012 is geenszins zeker dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat dit verlies voor rekening van Univé dient te komen. Voor zover geoordeeld wordt dat dit wel het geval is, bedraagt dit verlies hooguit zo'n € 5.600,00. Dat [eiser] een hogere uitkering zou hebben ontvangen in de situatie zonder ongeval, indien hij op een later moment als gevolg van de nerkhernia arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, is niet aannemelijk gemaakt.
De voorzieningenrechter volgt Univé ook in haar stelling dat [eiser] wat betreft de kosten ten aanzien van de medische behandelingen slechts aanspraak kan maken op een bedrag van € 468,50 en dat het door [eiser] opgevoerde bedrag aan smartengeld te hoog is. Ten aanzien van de gestelde schade als gevolg van de vermeende gedwongen verkoop van de woning geldt ook dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze schade ongevalsgerelateerd is, terwijl de verkoop van de woning bovendien pas in de tweede helft van 2013 heeft plaatsgehad.
De overige posten op de schadestaat mede in aanmerking genomen, is de voorzieningenrechter voorshands al met al van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt in het eerste jaar na het ongeval meer schade als gevolg van het ongeval te hebben geleden dan het reeds door Univé betaalde bedrag aan voorschotten ad € 26.050,00.
4.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 2.930,00 ECLI:NL:RBOVE:2018:2220