Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 021024 KG; gevorderd aanvullend voorschot na achteropaanrijding € 181.394,00; afgewezen m.u.v. bgk;

RBROT 021024 KG; gevorderd aanvullend voorschot na achteropaanrijding € 181.394,00; afgewezen m.u.v. bgk;
- bgk gevorderd € 25.000,00 + € 4.000,00 t.z.v. MA; reeds vergoed € 24.234,57; toegewezen € 7.500,00 met het oog op equality of arms

1De kern van de zaak en het procesverloop

1.1.

Deze zaak gaat over de vraag of Allianz verplicht is aan [eiseres] een aanvullend voorschot toe te kennen op de schade die zij heeft geleden als gevolg van een aanrijding waarvoor een verzekerde van Allianz aansprakelijk is. De voorzieningenrechter oordeelt dat bij de huidige stand van zaken onvoldoende duidelijk is dat de persoonlijke schade van [eiseres] hoger is dan het bedrag dat Allianz tot nu toe al heeft uitgekeerd. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen. Voor wat betreft de vergoeding van buitengerechtelijke kosten (medisch adviseur en advocaat) zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegronde twijfels over de redelijkheid van die kosten, maar brengt een belangenafweging mee dat [eiseres] toch recht heeft op een aanvullend voorschot. Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat Allianz op dit moment niet verplicht is te beginnen met een re-integratietraject. Prioriteit moet nu worden gegeven aan een onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

1.2.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 9 september 2024;

  • -

    de producties 1 t/m 94 en A t/m K van [eiseres];

  • -

    de conclusie van antwoord;

  • -

    de producties 1 t/m 4 van Allianz;

  • -

    de mondelinge behandeling op 17 september 2024;

  • -

    de pleitnota van [eiseres], met een aanvullende productie;

  • -

    de pleitnota van Allianz.

2Waar gaat de zaak over?

2.1.

Op 31 mei 2015 heeft [eiseres] een verkeersongeluk gehad, waarbij de door haar bestuurde personenauto (die stilstond in een file) van achteren is aangereden.

2.2.

De aanrijder was verzekerd bij Allianz. Op 3 juli 2015 heeft Allianz de aansprakelijkheid namens haar verzekerde erkend.

2.3.

Tussen partijen is een geschil ontstaan over de hoogte van de door [eiseres] geleden en te lijden schade en in hoeverre er een causaal verband bestaat tussen het ongeval en die schade.

2.4.

Bij beschikking van 14 november 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft deze rechtbank, op verzoek van [eiseres], een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen om de medische situatie van [eiseres] vóór en na de aanrijding en de hypothetische situatie zonder aanrijding in kaart te brengen. Daartoe is neurochirurg [naam] (hierna: [naam]) als deskundige benoemd.

2.5.

Op 16 januari 2024 heeft [naam] zijn definitieve deskundigenrapport uitgebracht.

Als diagnose stelt [naam] vast dat bij [eiseres] sprake is van:

  1. een traumatisch letsel van het dorsale ganglion C6 rechts;

  2. een verdenking van een traumatisch chronisch liquorhypotensie syndroom; en

  3. een degeneratieve HNP C5-6 rechts (d.w.z. een cervicale hernia);

Bij het rapport is als bijlage een belastbaarheidstabel gevoegd. Daarin is vermeld dat [eiseres] licht beperkt is in: staan, lopen, met de handen boven schouderhoogte werken, hand- en vingergebruik (van de rechterhand), tillen en dragen, duwen en trekken en werken met toetsenbord en muis. Verder is [eiseres] matig beperkt in het gebruik van de nek (betreft rotatie naar rechts) en volledig beperkt op het gebied van vibratiebelasting.

Voor de situatie zonder ongeval stelt [naam] vast dat [eiseres] vóór het ongeval geen klachten had op neurochirurgisch vakgebied. Vóór het ongeval was de cervicale hernia al bij [eiseres] aanwezig, maar dit was asymptomatisch, zowel vóór als na het ongeval. Verder concludeert [naam] dat [eiseres] zonder het ongeval de nu aanwezige klachten en/of afwijkingen op neurochirurgisch vakgebied niet zou hebben gekregen.

2.6.

Bij e-mail van 30 januari 2024 heeft Allianz aan [eiseres] meegedeeld dat naar aanleiding van het rapport van [naam] een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van belang is. In dat bericht heeft Allianz drie verzekeringsartsen voorgedragen en een voorstel gedaan voor de te stellen onderzoeksvragen.

2.7.

Bij e-mail van 15 mei 2024 aan Allianz heeft [eiseres] een (tegen)voorstel gedaan voor een andere verzekeringsarts en de te stellen vragen. Daarbij heeft zij vragen geformuleerd die zowel op het terrein van een verzekeringsarts als op dat van een arbeidsdeskundige liggen.

2.8.

Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de benoeming van de verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige en de te stellen onderzoeksvragen.

2.9.

Tot op heden heeft Allianz € 16.600,00 aan [eiseres] uitgekeerd als voorschot op vergoeding van persoonlijke schade en € 24.235,57 voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten en medische verschotten.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. Allianz te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] te betalen (op de voet van par. 38 van de dagvaarding) een (voorschot)bedrag van € 181.394,00, bestaande uit:

A. € 152.394,00 ten titel van voorlopig verlies arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp en verlies zelfredzaamheid, dit over het tijdvak 31 mei 2015 t/m 30 juni 2024 + € 40.000,00 voorschot smartengeld (het voorgaande rekening houdend met door Allianz daarop vanaf 31 mei 2015 t/m mei 2024 gedane voorschotbetalingen ad € 16.600,00) en vermeerderd met:

B. € 4.000,00 aan kosten/werk medisch adviseur + € 25.000,00 buitengerechtelijke advocaatkosten;

II. Allianz te veroordelen om onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan bekostiging van een – door partijen gezamenlijk aan te vragen – onafhankelijk arbeidsre-integratietraject, dit uit te voeren door een of meer deskundigen die door partijen gezamenlijk zijn te benoemen, althans met benoeming van die deskundige(n) door de voorzieningenrechter als partijen daaromtrent geen overeenstemming kunnen bereiken. Het in de vorige zin bepaalde, op straffe van een dwangsom van € 500,00 te betalen aan [eiseres], voor elke dag dat Allianz, na betekening van het te wijzen vonnis, in gebreke blijft hieraan te voldoen.

III. al het voorgaande met veroordeling van Allianz in de proceskosten van [eiseres], inclusief de gebruikelijke nakosten van € 173,00 en te vermeerderen met € 90,00 in geval van betekening van de te wijzen uitspraak, de proces- en nakosten vermeerderd met de wettelijke rente als niet binnen 14 dagen na vonniswijzen tot betaling daarvan is overgegaan.

3.2.

Allianz concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4De beoordeling

Voorschotbedragen (vordering I.)

4.1.

Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.

4.2.

[eiseres] heeft, onder overlegging van een schuldenoverzicht en een overzicht van de inkomsten en uitgaven van haar gezin (producties 90 t/m 93), voldoende aannemelijk gemaakt dat het gezin momenteel in financiële problemen verkeert. Het verweer van Allianz dat [eiseres] (randnummer 26 van haar pleitnota) al vóór het ongeval financiële problemen had zodat er geen causaal verband is tussen de schulden en de aanrijding, is niet relevant. De huidige financiële situatie waarin [eiseres] verkeert, ongeacht de oorzaak, maakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de geldvorderingen.

4.3.

In randnummer 38 van de dagvaarding is de volgende specificatie gegeven van de gevorderde voorschotbedragen:

verlies arbeidsvermogen € 102.484,00

huishoudelijke hulp(behoefte) en verlies zelfredzaamheid € 26.510,00

smartengeld € 40.000,00

kosten/werk medisch adviseur € 4.000,00

advocaatkosten buiten rechte (BIK) € 25.000,00 +

€ 197.994,00

door Allianz betaalde voorschotten (persoonlijke schade) € 16.600,00 -

totaal aan gevorderde voorschotten € 181.394,00

4.4.

Allianz stelt zich op het standpunt dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat zij meer persoonlijke schade (verlies arbeidsvermogen, huishoudelijke hulpbehoefte en verlies zelfredzaamheid en smartengeld) heeft geleden dan de € 16.600,00 die daarvoor aan haar is betaald. Daarnaast meent Allianz dat zij met de uitkering van € 24.234,57 meer dan redelijke buitengerechtelijke kosten van de advocaat en de medisch adviseur van [eiseres] heeft vergoed.

4.5.

Hierna zullen de gestelde posten achtereenvolgens worden besproken.

Verlies arbeidsvermogen / huishoudelijke hulp(behoefte) en verlies zelfredzaamheid

4.6.

Voor de berekening van de schade ter zake van verlies van arbeidsvermogen ad € 102.484,00 gaat [eiseres] uit van het arbeidsinkomen dat zij heeft verdiend bij GOM Schoonmaakdiensten in de periode van 30 augustus 2017 tot 26 maart 2018. Toen werkte zij gemiddeld 15 uur per week. Volgens [eiseres] had zij zonder het ongeval 25 uur per week gewerkt. Rekening houdend met dit hogere aantal uren per week, de jaarlijkse CAO-verhogingen en het verdisconteren van bruto- naar nettobedragen, heeft [eiseres] de netto-arbeidsinkomsten over de jaren 2015 t/m 2024 berekend en die bedragen vervolgens verminderd met de door haar over diezelfde periode gerealiseerde netto-inkomsten.

Voor de berekening van de schade die verband houdt met de huishoudelijke hulp(behoefte) en verlies van zelfredzaamheid ad € 26.510,00 gaat [eiseres] in dit kort geding uit van een hulpbehoefte van minstens 4 uur per week en een uurtarief van € 15,00 over de periode vanaf 31 mei 2015 tot 1 juli 2024.

4.7.

Allianz betwist dat [eiseres] als gevolg van het ongeval (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geworden alsook (de berekening van) de hoogte van de schadebedragen. Wat betreft het verlies van arbeidsvermogen geldt dat [eiseres] vóór het ongeval net twee maanden aan het werk was voor gemiddeld 7,7 uur per week en daarvóór al acht jaar niet had gewerkt. Daarmee is volgens Allianz ongeloofwaardig dat [eiseres], naar eigen zeggen, kort daarna 25 uur per week zou hebben gewerkt als het ongeval niet had plaatsgevonden.

Verder voert Allianz aan dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat de door [naam] geduide beperkingen leiden tot de gestelde huishoudelijke hulpbehoefte en dat zij daadwerkelijk hulp heeft gehad van een familielid of derde. Bovendien is het mantelzorgtarief, als daar sprake van is, beduidend lager (van € 9,00 p/u in 2018 tot € 11,50 p/u in 2024) dan het tarief waarmee [eiseres] rekent.

4.8.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het rapport van [naam] (zie 2.5.) kan worden afgeleid dat het door hem vastgestelde letsel van [eiseres] in elk geval grotendeels verband houdt met het ongeval. [naam] concludeert immers dat [eiseres] de problematiek op neurochirurgisch gebied niet had vóór het ongeval, terwijl bij [eiseres] traumatisch letsel is vastgesteld van het dorsale ganglion C6 rechts en (een verdenking van) een traumatisch chronisch liquorhypotensie syndroom. Daarbij speelt een rol dat Allianz naar aanleiding van het concept-rapport van [naam] kritische vragen heeft gesteld. [naam] heeft daar uitvoerig antwoord op gegeven en heeft gemotiveerd waarom hij bij zijn standpunt is gebleven. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat een bodemrechter op basis van het rapport oordeelt dat (grotendeels) sprake is van een causaal verband tussen het vastgestelde letsel en het ongeval.

4.9.

De vraag is in hoeverre het letsel van [eiseres] heeft geleid tot schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen en zelfredzaamheid.

4.10.

De voorzieningenrechter acht op zichzelf aannemelijk dat (uit verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek zal blijken dat) [eiseres] als gevolg van dat letsel niet meer geschikt was voor het werk dat ze deed vóór het ongeval. De aard van de door [naam] aangeduide beperkingen (zie 2.5) wijst daar op. In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 26 mei 2016 is bovendien vermeld dat [eiseres] na het ongeval haar werk als voorvrouw schoonmaak niet meer kon voortzetten. [eiseres] heeft in augustus 2017 wel weer schoonmaakwerkzaamheden opgepakt maar werd ziek in februari 2018. Op 31 januari 2019 oordeelde de arbeidsdeskundige van het UWV (nogmaals) dat [eiseres] niet geschikt was voor schoonmaakwerk.

4.11.

Voor het overige staan er echter nog zoveel vragen en twistpunten open, dat in dit kort geding niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate [eiseres] in dit verband daadwerkelijk schade heeft geleden. Daarvoor is onvoldoende het enkele feit dat [eiseres] niet meer in staat is om te werken als voorvrouw schoonmaak. Partijen verschillen van mening over het aantal uren dat [eiseres] na het ongeval zou hebben gewerkt als het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. [eiseres] heeft bovendien gedurende bepaalde periodes een ziektewetuitkering ontvangen, wat de schade beperkt. Zowel op 26 mei 2016 als op 31 januari 2019 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geconcludeerd dat [eiseres] niet geschikt was voor de maatgevende arbeid, maar meer kon verdienen dan 65% van het maatmanloon, zodat de ziektewetuitkering op 1 juni 2016 respectievelijk 13 februari 2019 is stopgezet. Dat roept de vraag op of [eiseres], zoals Allianz stelt maar [eiseres] betwist, ondanks haar medische situatie in staat was ander werk te doen waarmee ze meer of in ieder geval hetzelfde kon verdienen als haar vroegere inkomen. Ook de vraag of de medische situatie meebrengt dat [eiseres] een hulpbehoefte heeft en, zo ja, voor welke omvang en tegen welk redelijk tarief, is een discussiepunt. Het opstellen van een FML door een verzekeringsarts op basis van de bevindingen van [naam], gevolgd door een onderzoek van een arbeidsdeskundige naar de mogelijkheid van [eiseres] in het dagelijks leven en/of werk, kunnen daarin helderheid brengen, maar die onderzoeken hebben nog niet plaatsgevonden.

Smartengeld

4.12.

Zoals in 4.8. al is overwogen, is aannemelijk dat het letsel van [eiseres] (grotendeels) het gevolg is van het ongeval. Dat betekent dat zij op de voet van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen bedrag aan smartengeld. Deze schadevergoeding is bedoeld om de benadeelde genoegdoening en compensatie te bieden voor wat haar is aangedaan. Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, waarbij het gaat om de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Daarbij moet worden aangesloten bij de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

4.13.

[eiseres] stelt, en dat wordt ondersteund door de notities van verschillende behandelaars en het door [naam] vastgestelde letsel, dat zij sinds het ongeval last heeft van nekpijn, hoofdpijn, wazig zien, schouderpijn (rechts), pijnklachten in de rechterarm en -hand, lage rugklachten en snelle vermoeidheid. Bijna 10 jaar na het ongeval houden deze klachten nog steeds aan. Volgens [naam] heeft [eiseres] een blijvende invaliditeit (hierna: b.i.) van 17%.

4.14.

Op basis van de ANWB-Smartengeldgids en de daarin opgenomen vergelijkbare gevallen (gelijksoortige whiplashklachten na een verkeersongeval, leeftijd in de dertig en een b.i. van om en nabij 15%, zoals nummers 459, 473 en 480) is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de bodemrechter een bedrag aan smartengeld zal toekennen tussen € 10.000,00 en € 15.000,00.

Persoonlijke schade: conclusie

4.15.

De voorzieningenrechter kan dus niet goed beoordelen of [eiseres] de door haar gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en als gevolg van huishoudelijke hulp(behoefte) en verlies van zelfredzaamheid heeft geleden. Wat betreft de aanspraak op smartengeld is de verwachting dat in een bodemprocedure een bedrag wordt toegekend in de bandbreedte van € 10.000,00 tot € 15.000,00. Er zijn daarom al met al op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de bodemrechter een aanvullend schadebedrag zal toekennen aan [eiseres] bovenop het al uitgekeerde bedrag van € 16.600,00. Bij die stand van zaken en omdat het restitutierisico logischerwijs erg hoog is – [eiseres] heeft het geld immers nodig om te voorzien in de financiële behoefte van haar gezin – ziet de voorzieningenrechter geen grond om op een uitspraak in een bodemprocedure vooruit te lopen en aan [eiseres] een aanvullend voorschotbedrag toe te kennen.

4.16.

Dat betekent dat de gevorderde bedragen met betrekking tot smartengeld en schade door verlies aan arbeidsvermogen en als gevolg van huishoudelijke hulp(behoefte) en/of verlies van zelfredzaamheid worden afgewezen.

Kosten van medisch adviseur en advocaat

4.17.

Voor de vraag of de kosten van de medisch adviseur en advocaat van [eiseres] voor vergoeding in aanmerking komen, moet worden beoordeeld of er is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen.

4.18.

Allianz heeft tot op heden € 11.100,00 betaald voor de medisch adviseur en € 13.135,57 voor de werkzaamheden van de advocaat. Zij meent dat die betalingen ruimschoots voldoende zijn en dat de (extra) gevorderde bedragen op dit punt de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Zij heeft dit standpunt concreet onderbouwd, zowel voor wat betreft de tijdsbesteding van de medisch adviseur van [eiseres] (in vergelijking met de tijd die de eigen adviseur van Allianz aan deze zaak heeft besteed) als voor wat betreft de tijdsbesteding van de advocaat van [eiseres] (aan de hand van de urenspecificatie in vergelijking met de beperkte voortgang die in deze zaak is gemaakt). De door Allianz gegeven onderbouwing maakt dat op goede grond betwijfeld kan worden of de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan.

4.19.

Aan de andere kant heeft [eiseres] een gerechtvaardigd belang bij voortzetting van het onderzoek naar de gevolgen van het ongeval voor haar (medische) toestand, haar dagelijkse leven en werk. Verder onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige is daarvoor noodzakelijk, dat is tussen partijen niet in geschil. [eiseres] heeft de gevorderde bedragen nodig om zich te verzekeren van toekomstige bijstand van de medisch adviseur en haar advocaat, welke bijstand redelijkerwijs ook noodzakelijk is in de komende onderzoeksfase. Het is niet passend dat de voortgang van de afwikkeling van de schade dreigt vast te lopen door het ontbreken van een kostenvergoeding. Dat risico is zeer groot. [eiseres] heeft immers voldoende onderbouwd dat zij niet over de mogelijkheden beschikt om de kosten zelf te dragen. Hiermee komt de vereiste ‘equality of arms’ in het gedrang en dat is – gegeven de aansprakelijkheid van Allianz voor het ongeval – niet aanvaardbaar. De suggestie van Allianz dat [eiseres] een andere medisch adviseur in de arm zou kunnen nemen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit stadium niet reëel, nog daargelaten of het passend is dat Allianz een dergelijke suggestie doet.

4.20.

Het belang van [eiseres] bij het hebben van medische en juridische bijstand gedurende de verdere schadeafwikkeling weegt zwaarder dan de discussie over de vraag of de in het verleden gemaakte kosten aan bijstand redelijk zijn. Ook aan het (reële) restitutierisico komt op dit punt minder gewicht toe. Een afweging van belangen brengt met zich dat de voorzieningenrechter aan [eiseres] een aanvullend voorschotbedrag van € 7.500,00 toekent. Het is aan [eiseres] om te bepalen hoe dat bedrag wordt aangewend ter bekostiging van de werkzaamheden van de medisch adviseur en de advocaat.

Re-integratietraject (vordering II.)

4.21.

De vordering tot het meewerken aan en het bekostigen van een re-integratietraject wordt afgewezen.

4.22.

Op zichzelf mag Allianz geacht worden zich in te spannen om [eiseres] weer aan het werk te krijgen, maar zij voert daartegen terecht aan dat bij de huidige stand van zaken van belang is dat eerst een onderzoek komt van een onafhankelijke verzekeringsarts die met een FML komt en dat daarna een arbeidsdeskundige onderzoekt welke arbeidsmogelijkheden er gegeven de FML nog zijn voor [eiseres].

4.23.

[naam] heeft de medische situatie van [eiseres] vastgesteld en de mate waarin die situatie kan worden aangemerkt als ongevalsgevolg. Allianz heeft die bevindingen aanvaard. [eiseres] laat in het midden of zij zich bij die bevindingen neerlegt, maar aangenomen dat zij dat doet, is de gebruikelijke vervolgstap dat er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek komt naar de beperkingen en mogelijkheden van [eiseres] en dat daarna een arbeidsdeskundig onderzoek komt naar de vraag welke arbeidsmogelijkheden [eiseres] heeft met inachtneming van de bevindingen van de verzekeringsarts. Uit de correspondentie tussen partijen valt op te maken dat het feit dat die onderzoeken nog niet in gang zijn gezet, komt omdat partijen het niet eens kunnen worden over de te benoemen deskundigen en de te stellen vragen. In ieder geval is dat niet overwegend te wijten aan Allianz. Vaststaat dat Allianz vrij snel na het rapport van [naam] het initiatief heeft genomen om een onderzoek door een verzekeringsarts in gang te zetten, waarbij zij drie verzekeringsartsen heeft voorgedragen. Zij stelt onweersproken dat zij daarbij de gebruikelijke vraagstelling heeft voorgesteld. [eiseres] is daar niet mee akkoord gegaan, omdat zij een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek wil combineren. Daartoe heeft zij andere te stellen vragen geformuleerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] niet duidelijk gemaakt waarom het beter is om in dit geval van de gebruikelijke vraagstelling af te wijken en waarom een gecombineerd onderzoek passender is. Ook heeft zij niet verklaard waarom zij bezwaar maakt tegen de door Allianz voorgestelde verzekeringsartsen, terwijl Allianz in haar e-mail van 15 juli 2024 (productie 85 van [eiseres]) heeft gemotiveerd waarom zij niet instemt met de door [eiseres] aangedragen verzekeringsarts. In zoverre ligt de huidige impasse dus overwegend in de risicosfeer van [eiseres].

4.24.

Beide partijen hebben er belang bij dat het onderzoek door de verzekeringsarts en aansluitend daarop door de arbeidsdeskundige zo spoedig mogelijk in gang wordt gezet. Het ligt voor de hand dat het re-integratietraject wordt ingezet aan de hand van de resultaten uit die onderzoeken. Dat re-integratietraject kan daarmee immers veel gerichter plaatsvinden. Nu die onderzoeken nog niet hebben plaatsgevonden, valt niet in te zien waarom [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij het alvast in gang zetten van het re-integratietraject. Overigens laat dit onverlet dat van Allianz mag worden verwacht zelf initiatief te nemen om de re-integratie nieuw leven in te blazen, zodra meer bekend is wat de arbeidsmogelijkheden van [eiseres] zijn.

Proceskosten

4.25.

Hoewel [eiseres] slechts een klein deel van haar vorderingen krijgt toegewezen, was deze procedure daarvoor klaarblijkelijk wel nodig. Allianz heeft zich immers voluit verweerd tegen toekenning van een aanvullend voorschot op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBROT:2024:9652