RBAMS 250724 kosten deskundige € 3.539,25 voor rekening van verzoeker nu vooralsnog geen sprake lijkt van medisch verwijtbaar handelen
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 250724 kosten deskundige € 3.539,25 voor rekening van verzoeker nu vooralsnog geen sprake lijkt van medisch verwijtbaar handelen
In vervolg op:
RBAMS 121023 (vraagstelling) deskundigenbericht terzake van zenuwbeschadiging bij operatie ter vervrouwelijking gelaat (FFS)
en:
RBAMS 040724 voorlopig deskundigenonderzoek na Facial Feminization Surgery (FFS) en diagnose genderdysforie; benoeming MKA-chirurg i.p.v. KNO-arts
2 De beoordeling
2.1.
Omdat het loon van de deskundige op grond van de uitzondering voor on- en minvermogenden op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van ’s Rijks kas is gebracht, dient op grond van artikel 205 lid 2 Rv te worden vastgesteld welk deel van het loon van de deskundige door elk van de partijen dient te worden gedragen. Het loon van de deskundige bedraagt – zo staat niet ter discussie – € 3.539,59 inclusief btw.
2.2.
[verzoekster] en Amsterdam UMC hebben bij e-mails van 13 en 18 maart 2024 hun standpunt over de kostenverdeling kenbaar gemaakt.
2.3.
Mr. Oosterhagen heeft zich namens [verzoekster] op het standpunt gesteld dat Amsterdam UMC het loon van de deskundige moet dragen. [verzoekster] voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan. Uit het deskundigenrapport blijkt weliswaar dat er (nog) geen redenen zijn om aan te nemen dat Amsterdam UMC medisch onzorgvuldig heeft gehandeld, maar uit het rapport komt ook naar voren dat Amsterdam UMC na de ingreep onduidelijkheid heeft doen ontstaan over de oorzaak van het hangend ooglid (‘ptosis’). Na de eerste ingreep is aan [verzoekster] voorgehouden dat het hangend ooglid mogelijk door
een toename van lichtinval meer naar voren komt. Volgens de deskundige kan dit evengoed een complicatie van de operatie zijn. Het was voor [verzoekster] dus duidelijk dat het hangend ooglid verband hield met de operatie die zij had ondergaan. De informatie die zij kreeg na de ingreep heeft bijgedragen aan de noodzaak van het deskundigenbericht. Daarbij heeft Amsterdam UMC bij de nazorg steken laten vallen. Na het gesprek met de deskundige heeft [verzoekster] begrepen dat er nog behandelopties zijn. Tot slot is ook de statusvoering volgens de deskundige op onderdelen te summier. Het belang van het onderzoek dat de deskundige heeft verricht is (mede) ingegeven door tekortkomingen/onzorgvuldigheden van Amsterdam UMC, ook als van medisch onzorgvuldig handelen geen sprake is. De omstandigheid dat [verzoekster] on-/minvermogend is dient te worden meegewogen in de beslissing over de kostentoedeling.
2.4.
Mr. De Clerck heeft namens Amsterdam UMC betoogd dat uit het deskundigenbericht blijkt dat er bij de behandeling van [verzoekster] is gehandeld overeenkomstig de toen geldende medische professionele standaard. Amsterdam UMC heeft zorgvuldig onderzoek gedaan naar de aansprakelijkstelling. In haar reactie daarop is aan [verzoekster] meegedeeld dat het ontstaan of toenemen van de laagstand boven het bovenooglid geen bekende complicatie is van de ingreep en dat er geen aanwijzingen zijn dat medisch onzorgvuldig handelen hiervan de oorzaak is geweest. Amsterdam UMC betwist dat zij met de aantekening in het dossier dat het hangend ooglid mogelijk door een toename van lichtaanval meer naar voren komt, onduidelijkheid heeft doen ontstaan over de oorzaak van het hangend ooglid. De door [verzoekster] aanvoerde gronden rechtvaardigen dan ook niet om de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van het ziekenhuis te laten komen.
2.5.
De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel verklaard geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt.
2.6.
Bij het ten laste brengen aan (een van) partijen van de kosten van de deskundige heeft de rechtbank enkel de beschikking over het voorlopig deskundigenbericht. De deskundige heeft geoordeeld dat er volgens de destijds geldende professionele standaard is gehandeld. Hij ziet geen redenen om aan te nemen dat [verzoekster] bij de eerste operatie op 12 november 2018 een zenuwbeschadiging heeft opgelopen, waardoor zij nu een lui oog heeft. Volgens de deskundige zou het luie oog een complicatie kunnen zijn van de operatie, die zeer weinig voorkomt en die niet was te voorzien. Ten aanzien van de opmerking in het medisch dossier (voortgangsverslag van 9 april 2019: “onduidelijk is op cranioplastiek met lat canthopexie oorzaak is van deze ptosis, patiente had voor craniopl ook reeds een ptosis bdz. Mogelijk dat door toename van licht inval ptosis meer naar voren komt, iatrogene schade lijkt niet voor de hand liggend”) heeft de deskundige geoordeeld dat hij zich hierin niet (geheel) kan vinden, omdat op de gelaatsfoto’s van voor en na de operatie een markant verschil in hoogte van het linker ooglid zichtbaar is en dit minder past bij een verschil van lichtinval. De afwijking is volgens de deskundige ook te fors om te concluderen dat dit door de lichtinval kan komen. Verder heeft de deskundige geoordeeld dat [verzoekster] is geïnformeerd over de medische behandelingen en zij hiervoor toestemming heeft gegeven. Een schriftelijke informed consent was destijds niet gebruikelijk. Volgens de deskundige is de statusvoering weliswaar te summier op het gebied van de anamnese, het onderzoek en de bevindingen, maar is deze duidelijk genoeg op de punten waarover [verzoekster] verwijten heeft gemaakt aan Amsterdam UMC en de rechtbank vragen heeft.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het voorlopig deskundigenbericht geen aanknopingspunten biedt om af te wijken van het uitgangspunt dat de kosten van het voorlopig deskundigenbericht voor rekening van de verzoekende partij ( [verzoekster] ) komen. De rechtbank heeft er begrip voor dat naar aanleiding van de controle op 19 april 2019 bij [verzoekster] vraagtekens zijn gerezen over de oorzaak van het hangend ooglid. Ook de deskundige heeft de hierboven geciteerde passage uit het voortgangsverslag kennelijk aldus gelezen dat daarmee is gesuggereerd dat toename van lichtinval de oorzaak kan zijn. Echter, de passage maakt tevens duidelijk dat volgens Amsterdam UMC geen sprake was van ‘iatrogene schade’, dat wil zeggen schade veroorzaakt door medisch handelen, welke visie – zo blijkt uit het rapport – volgens de deskundige juist is. De rechtbank begrijpt [verzoekster] aldus dat de suggestie over de oorzaak van het hangend ooglid mede redengevend is geweest voor het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht, en dat het deskundigenonderzoek haar heeft geleerd dat er mogelijk (toch) nog behandelopties zijn. Maar een of ander rechtvaardigt niet dat de kosten van het onderzoek nu voor rekening van het ziekenhuis moeten komen. Bepalend is hier of de verwijten die [verzoekster] heeft willen laten onderzoeken, namelijk of er medisch onzorgvuldig is gehandeld in de periode vanaf augustus 2018 tot en met 17 juli 2019, terecht zijn gebleken. Dat is vooralsnog niet het geval.
2.8.
Het feit dat [verzoekster] procedeert met een toevoeging leidt niet tot een ander oordeel. [verzoekster] heeft er rekening mee moeten houden dat de kosten van het onderzoek geheel of gedeeltelijk voor haar rekening konden komen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat [verzoekster] als verzoekster de kosten van de deskundige aan de griffier moet voldoen. ECLI:NL:RBAMS:2024:4644