Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 220507 tuchtprocedure niet noodzakelijk voor waarheidsvinding

Hof Arnhem 22-05-07 tuchtprocedure niet noodzakelijk voor waarheidsvinding, inspectie had reeds klacht ingediend
2.14  Tot slot hebben beide partijen gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat ex aequo et bono een bedrag van fl. 10.000,= ter zake van buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is.
Het ziekenhuis stelt onder meer dat de uren gemaakt voor het verkrijgen van vermeende inkomensschade en immateriële schade in geen geval voor vergoeding in aanmerking komen, zodat het toegewezen bedrag lager dient te worden vastgesteld (grief IX).
[geïntimeerde] stelt dat voor het door de advocaat gevorderd aantal uren veel werk is verricht in de periode van 15 augustus 1996 tot 18 juli 1997 en dat de Inspectie alleen er nooit in zou zijn geslaagd de feiten juist vast te stellen. [geïntimeerde] wilde een procesbewaker voor de waarheidsvinding. Het was derhalve wel degelijk van belang dat [geïntimeerde] zelf de tuchtprocedure heeft gevoerd. Het aantal gevorderde uren is de helft van het aantal uren dat de advocaat daadwerkelijk aan de zaak heeft besteed, zodat ook op dit punt de vordering redelijk is. De rechtbank had het gevorderde bedrag van fl. 16.655,62 dienen toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1997, aldus [geïntimeerde] (grief 4).

4.15  Nu de vordering van [geïntimeerde] zowel wat betreft de inkomensschade als wat betreft de immateriële schade wordt toegewezen, snijdt dat argument van het ziekenhuis geen hout. De stelling dat het ziekenhuis snel de aansprakelijkheid heeft erkend, gaat maar deels op. Aansprakelijkheid voor het overlijden van [M.] en de schadeplichtigheid jegens de ouders voor de kosten van lijkbezorging heeft het ziekenhuis snel aanvaard tot een bedrag van fl. 4.000,=. De aansprakelijkheid jegens [geïntimeerde] evenwel is van meet af aan tot in hoger beroep betwist. Aan het vaststellen van deze aansprakelijkheid en de daarmee samenhangende schade, alsmede het voeren van een tuchtrechtprocedure in twee instanties, heeft de advocaat van [geïntimeerde] voorafgaand aan de onderhavige procedure volgens de overgelegde urenstaten in totaal ongeveer 60 uren besteed, waarvan 30 uren als buitengerechtelijke kosten worden gevorderd. Naar het oordeel van het hof was voor de waarheidsvinding niet vereist dat ook [geïntimeerde] een tuchtprocedure heeft gevoerd. De Inspectie voor de gezondheidszorg, die in deze als onafhankelijke instantie heeft te gelden, had reeds twee weken eerder dan [geïntimeerde] een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. Het aanstellen van een procesbewaker komt in de gegeven omstandigheden voor rekening van [geïntimeerde]. Daarbij komt dat de rechtsvragen die in de onderhavige civiele procedure aan de orde zijn, niet in een tuchtprocedure beantwoord kunnen worden, zodat ook om die reden de rechtbank terecht de vergoeding van de met de tuchtprocedures samenhangende kosten heeft afgewezen.
[geïntimeerde] heeft onvoldoende gespecificeerd welke besprekingen, studie en correspondentie zijn gevoerd ten behoeve van de tuchtrechtprocedures en welke ten behoeve van de buitengerechtelijke afdoening van de aansprakelijkstelling van het ziekenhuis, zodat de redelijkheid van het door haar gevorderde bedrag niet kan worden vastgesteld. Het ex aequo et bono door de rechtbank vastgestelde bedrag komt het hof juist voor. [geïntimeerde] heeft wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten gevorderd vanaf 1 september 1997. Nu de buitengerechtelijke kosten aan de hand van de door [geïntimeerde] overgelegde urenspecificatie op een ex aequo et bono bedrag zijn bepaald, oordeelt het hof dat de wettelijke rente hierover toewijsbaar is vanaf 27 december 1999, de datum van de inleidende dagvaarding. Grief IX en grief 4 falen.
LJN BA5776