Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 010617 kosten gevorderd en begroot: € 3.801,63 (15,2 uur x € 195,- + 6% + 21%)

Rb Amsterdam 010617 Deelgeschil; botsing scooter-motorfiets; toedracht komt niet vast te staan; geen aansprakelijkheid;
- kosten gevorderd en begroot: € 3.801,63 (15,2 uur x € 195,- + 6% + 21%)

4 De beoordeling
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).

4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [verweerder sub 1 en 2 samen] aansprakelijk zijn voor de gestelde door [verzoeker] geleden schade ten gevolge van het ongeval. De rechtbank is van oordeel dat de aard van dit geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en dat de beslechting van dit deelgeschil de weg vrij zal kunnen maken voor verdere schikkingsonderhandelingen en aldus zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De rechtbank acht in dat kader van belang dat [verweerder sub 1 en 2 samen] de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval betwisten, maar dat [verzoeker] (onweersproken) heeft gesteld dat hij, naast de reeds bij het verzoekschrift in het geding gebrachte stukken, waaronder de processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor, geen andere bewijsmiddelen meer kan aanwenden. Vast staat dus dat alle feiten bekend zijn en dat nader onderzoek naar de toedracht van het ongeval niet aangewezen is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en zal thans overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Aansprakelijkheid
4.3.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht en de bewijslast terzake de toedracht van het ongeval ingevolge artikel 150 Rv op [verzoeker] rusten.

4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door [verweerder] niet vast komen te staan. Met [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat het een ernstig feit is dat [verweerder] tijdens het getuigenverhoor een onjuist beeld heeft geschetst over het eerste contact met [naam 1] . Dit betekent echter niet dat de verklaring van [verweerder] in geheel als ongeloofwaardig dient te worden beschouwd. De verklaring van [verweerder] tijdens het getuigenverhoor strookt met de schriftelijke verklaring zoals hij deze eerder aan zijn verzekeraar heeft toegestuurd: “Aangezien wij ons bevonden op een weg met maar 1 baan, namelijk de [straat 1] in [plaats] , was het voor mij niet mogelijk om van rijbaan te wisselen. Wel heeft de combinatie van zijn foute inschatting (dat hij voor mij langs kon), samen met mijn verplaatsing (naar het linker gedeelte) op deze weg, geresulteerd in de botsing”. Deze lezing van de toedracht van het ongeval komt ook overeen met de verklaring van [naam 1] . Volgens zowel [verweerder] als [naam 1] was er sprake van een natuurlijke bocht naar links waardoor [verweerder] zich enigszins naar links verplaatste ten tijde van het ongeluk. [verzoeker] betwist deze gang van zaken maar de door hem gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat [verweerder] plotseling naar links uitweek waardoor [verzoeker] ten val kwam, wordt niet onderschreven door de overige getuigenverklaringen of bewijsmiddelenverklaringen. De rechtbank kent geen doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van [verzoeker] . Daarvoor is redengevend dat [verzoeker] partijgetuige is. Dit brengt met zich dat zijn verklaring alleen bewijs in zijn voordeel oplevert als sprake is van aanvulling van onvolledig bewijs. Uit de rechtspraak volgt dat het er daarbij op aankomt of er aanvullend bewijs voorhanden is, dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaring van [verzoeker] als partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592). Dat aanvullende bewijs is niet geleverd. De stelling van [verzoeker] dat zijn verklaring wordt ondersteund door het proces-verbaal van de politie als ook het feit dat [verweerder] het aanrijdingsformulier heeft ondertekend dat geheel in overeenstemming is met de door de politie omschreven toedracht volgt de rechtbank niet. Uit het aanrijdingsformulier volgt immers dat [verweerder] en [verzoeker] een andere zienswijze hebben over de toedracht van het ongeval. Tevens is het proces-verbaal niet ondertekend. De rechtbank volgt met het bovenstaande hetgeen ten verwere is aangevoerd door [verweerder] .

4.5.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval niet kan staven. De door [verzoeker] gestelde toedracht is dus niet komen vast te staan. Derhalve kunnen [verweerder sub 1 en 2 samen] niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Het verzoek van [verzoeker] zal dus worden afgewezen.

De kosten
4.6.
[verzoeker] heeft de rechtbank op grond van artikel 1019aa Rv verzocht om de kosten van dit deelgeschil te begroten conform zijn opgave en [verweerder sub 1 en 2 samen] in deze kosten te veroordelen. [verzoeker] begroot zijn totale kosten op € 3.801,63 en stelt dat zijn advocaat tot op heden en voor de toekomstige werkzaamheden 15,2 uren aan de onderhavige zaak zal besteden (inclusief het opstellen van het verzoekschrift in de deelgeschilprocedure) tegen het uurtarieven van € 195,-, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 3.801,63 inclusief 6% kantoorkosten en inclusief de verschuldigde btw.

4.7.
[verweerder sub 1 en 2 samen] betwisten dat de door [verzoeker] gemaakte kosten voor begroting in aanmerking komen nu de advocaat van [verzoeker] had kunnen inschatten dat het door hem verzochte niet zou worden toegewezen in een deelgeschilprocedure. Voor zover de rechtbank overgaat tot begroting van de kosten verzetten [verweerder sub 1 en 2 samen] zich tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. Hiertoe voeren [verweerder sub 1 en 2 samen] aan dat de kosten die [verzoeker] vordert niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, althans dat niet beoordeeld kan worden of ze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, omdat [verzoeker] geen declaraties in het geding heeft gebracht maar volstaat met een opsomming van de werkzaamheden van zijn advocaat. Als gevolg hiervan kan aldus [verweerder sub 1 en 2 samen] niet worden beoordeeld of de kosten redelijk zijn. Verder voeren [verweerder sub 1 en 2 samen] aan dat het om een vrij eenvoudige zaak gaat en dat de door [verzoeker] opgenomen begroting veel te ruim is. [verweerder sub 1 en 2 samen] voeren aan dat een bedrag van € 2.000,- inclusief BTW meer dan redelijk is.

4.8.
De rechtbank overweegt dat, ondanks de afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting dient plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt in het kader van de deelgeschilprocedure. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. De stelling van [verweerder sub 1 en 2 samen] dat de advocaat van [verzoeker] zich bij voorbaat had dienen te realiseren dat het door hem verzochte niet zou worden toegewezen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank zal derhalve overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv.

4.9.
Ten aanzien van de gestelde kosten van de advocaat van [verzoeker] overweegt de rechtbank als volgt. [verzoeker] heeft geen specificatie van deze kosten in het geding gebracht. [verweerder sub 1 en 2 samen] hebben de redelijkheid van deze kosten in zijn algemeenheid betwist, maar hebben geen concrete bezwaren gemaakt tegen het door [verzoeker] gestelde aantal bestede uren en het gehanteerde uurtarief, met dien verstande dat [verweerder sub 1 en 2 samen] aanvoeren dat de verzoekschriften voor het onderhavige deelgeschil en het voorlopig getuigenverhoor inhoudelijk nauwelijks van elkaar verschillen. Gelet op het voorgaande en de omvang van het dossier acht de rechtbank het aantal in rekening gebrachte uren redelijk. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding het gehanteerde uurtarief te matigen. Aldus zal de rechtbank het bedrag dat in redelijkheid ten laste van [verweerder sub 1 en 2 samen] dient te komen begroten op € 3.801,63 inclusief btw en kantoorkosten.

4.10.
Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1 en 2 samen] in deze zaak niet is vastgesteld, zal het verzoek van [verzoeker] om [verweerder sub 1 en 2 samen] te veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil samenhangende kosten worden afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2017:3760