Rb Gelderland 270214 kosten in deelgeschil deels obv liquidatietarief na deskundigenbericht; gevorderd € 23.758,74; toegewezen € 7.041,22 obv € 297,00 p.u.
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 270214 gevangenispredikant met urenbeperking; oordeel over VAV en pensioenschade;
- kosten in deelgeschil deels obv liquidatietarief na deskundigenbericht; gevorderd € 23.758,74; toegewezen € 7.041,22 obv € 297,00 p.u.
kosten deelgeschil
2.21.
[verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil bij zijn verzoekschrift begroot op € 5.183,23. [verzoeker] is daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 297,--, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% BTW en een griffierecht van € 800,--.
Bij zijn aanvullend verzoekschrift begroot [verzoeker] de tot dan toe gemaakte kosten op € 10.993,31 te vermeerderen met de gemaakte kosten vanaf 20 september 2012 ad € 1.498,54 (geschat op 4 uur).
Bij brief van 19 december 2013 heeft [verzoeker] een overzicht gegeven van de 24 oktober 2011 tot en met 22 november 2012 gemaakte kosten, welk overzicht sluit op een bedrag van € 14.446,94. Tevens is bijgesloten een declaratie d.d. 19 december 2013 ad € 7.826,16, betrekking hebbend op de van 22 november 2012 tot en met 19 december 2013 gemaakte kosten.
Tot slot heeft [verzoeker] bij brief van 22 januari 2014 een declaratie ad € 1.485,64 overgelegd, welke betrekking heeft op de van 19 december 2013 tot en met 22 januari 2014 gemaakte kosten.
Bij elkaar komt dit neer op een bedrag van € 23.758,74.
2.22.
Achmea heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het door de raadsman van [verzoeker] in rekening gebrachte uurtarief (vermeerderd met kantoorkosten en BTW), zodat de rechtbank ook van dit uurtarief zal uitgaan. Dit is een tarief dat past bij een in de betreffende materie gespecialiseerde advocaat.
Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat van de raadsman van [verzoeker] bij een dergelijk tarief verwacht mag worden dat hij sneller en efficiënter kan werken dan een niet in letselschadezaken gespecialiseerde advocaat. De vraag in hoeverre het redelijk is om alle door de advocaat van [verzoeker] opgevoerde kosten ten laste van Achmea te laten komen, zal tegen deze achtergrond worden beoordeeld.
Teneinde mogelijk misverstand te voorkomen is met hetgeen hierna ten aanzien van de kosten zal worden overwogen en beslist niet tevens gezegd dat de advocaat van [verzoeker] voor de aan [verzoeker] verleende diensten aan [verzoeker] niet méér in rekening zou mogen brengen dan na te melden bedrag. De vraag welke kosten de advocaat van [verzoeker] in redelijkheid aan [verzoeker] in rekening mag brengen, ligt niet ter beoordeling aan de rechtbank voor en het antwoord op die vraag wordt niet enkel bepaald door het bedrag aan kosten dat in redelijkheid voor rekening van Achmea dient te komen.
2.23.
De rechtbank acht de volgende urenbesteding redelijk.
Ter zake van voorbereiding verzoekschrift, bestuderen verweerschrift, voorbereiding van de mondelinge behandeling van het deelgeschil ter zitting van 16 januari 2012 en het bijwonen van de zitting inclusief (bescheiden reistijd) begroot de rechtbank de in redelijkheid te vergoeden tijdsbesteding op 12 uren.
Na voormelde mondelinge behandeling heeft deskundige Bronsema nader gerapporteerd, heeft [verzoeker] een aanvullend verzoekschrift ingediend en heeft op 11 oktober 2012 een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor de hiermee verband houdende werkzaamheden van de advocaat van [verzoeker] komt een tijdsbesteding van 6 uren redelijk voor. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat “het dossier” al bekend is bij de advocaat.
Bij elkaar zijn dat 18 uren.
2.24. Hierna heeft Bronsema een tweede aanvullend deskundigenbericht uitgebracht. Vervolgens is in navolging van hetgeen in de beschikking van 8 november 2012 onder 2.9. is overwogen Van Summeren als deskundige benoemd. [verzoeker] heeft op het door Van Summeren opgestelde deskundigenbericht gereageerd.
De rechtbank heeft in evengemelde beschikking onder 2.8. overwogen dat zij uit de houding van partijen afleidt, dat partijen zonder hulp van de rechtbank niet in staat zullen zijn om in onderling overleg tot de benoeming van een arbeidsdeskundige en tot een gemeenschappelijke vraagstelling te komen. Hiermee is het geschil zozeer van het normale type deelgeschil gaan afwijken, dat het niet langer gerechtvaardigd is om de na de tweede mondelinge behandeling door [verzoeker] gemaakte kosten te begroten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019 aa Rv.
De na de tweede mondelinge behandeling gemaakte kosten zullen worden begroot volgens het gebruikelijke liquidatietarief. Daar waar [verzoeker] in zijn brief van 10 april 2013 heeft aangegeven dat hij geen commentaar heeft op het aanvullend rapport van Bronsema en in die brief voor de aan Van Summeren te stellen vragen heeft verwezen naar de inhoud van zijn aanvullend verzoekschrift, wordt deze brief gewaardeerd als een akte zonder bijzondere inhoud (0 punten).
Nadat Van Summeren zijn definitieve rapport bij de rechtbank had ingeleverd, zijn partijen door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het deskundigenbericht. Beide partijen hebben daarvan gebruik gemaakt. Het verweer van Achmea dat de reactie van [verzoeker] op het deskundigenbericht (bij brief van 22 januari 2014) in strijd is met de goede procesorde en dat de daarmee gemoeide kosten buiten de begroting van de kosten van het deelgeschil zou moeten blijven, wordt dan ook verworpen. De rechtbank waardeert de bedoelde brief van 22 januari 2014 als een conclusie na deskundigenbericht (0,5 punt). Van toepassing is tarief II (€ 452,-- per punt). Dit betekent dat de rechtbank de na de tweede mondelinge behandeling door [verzoeker] tot heden gemaakte kosten begroot op € 226,--.
2.25.
De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil op 18 x € 297,--= € 5.346,--, vermeerderd met 6% kantoorkosten ad € 320,76= € 5.666,76. Voor de BTW zullen de begrote kosten tot en met de eerste mondelinge behandeling (12 uren) worden verhoogd met 19% ( € 717,79) en de nadien tot en met de tweede mondelinge behandeling begrote kosten -6 uur- (als gevolg van de verhoging van de BTW per 1 oktober 2012) met 21% (€ 396,67). In totaal komt dit neer op € 6.781,22. Anders dan waarvan [verzoeker] aanvankelijk is uitgegaan, bedraagt het verschuldigde griffierecht € 260,--. Het totaal van de kosten van deelgeschil komt daarmee op € 7.041,22.
2.26. Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen. ECLI:NL:RBGEL:2014:2515