Rb Noord-Holland 060613 gevorderd en begroot op 15 uur x € 160,- + 5% + BTW + griffierecht, totaal € 3.323,20,-
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 060613 val over sperziebonen; maatregelen supermarkt toereikend
- gevorderd en begroot op 15 uur x € 160,- + 5% + BTW + griffierecht, totaal € 3.323,20,-
4. De beoordeling
4.1 De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verzoek zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w-1019cc Rv. De rechtbank overweegt dat het doel van een deelgeschilprocedure is de dat de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- of overlijdensschade wordt vereenvoudigd en versneld. Aan de orde kunnen in beginsel alle geschilpunten komen waarvan beslechting ingevolge het bepaalde in artikel 1019w Rv kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De uitspraak in een deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en af te ronden.
In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank een verzoek om beslechting van een deelgeschil afwijst voor zover de verzochte beslissing naar haar oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.2 Albert Heijn heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019 w Rv, nu tussen partijen geen onderhandelingen zijn gevoerd en bij Albert Heijn niet de bereidheid bestaat tot onderhandelingen. Albert Heijn betwist namelijk zowel de aansprakelijkheid als het causale verband als de omvang van de schade. [verzoekster] heeft ook geen enkele mededeling gedaan over gevoerde onderhandelingen. Op geen enkel onderdeel is overeenstemming tussen partijen. Albert Heijn concludeert op grond van het voorgaande primair tot niet-ontvankelijkheid.
Indien het verzoek wel ontvankelijk wordt geacht, stelt Albert Heijn zich subsidiair op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen nu de beoordeling van de aansprakelijkheid en de omvang van de schade nadere bewijsvoering vergt, als niet reeds direct tot afwijzing van het verzoek wordt geoordeeld. Daarvoor leent een deelgeschilprocedure zich niet. Een bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst is dan niet zodanig dat deze opweegt tegen de extra kosten en het tijdsverloop, zodat het verzoek op grond van artikel 1019z Rv dient te worden afgewezen, aldus Albert Heijn.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank kan op voorhand niet worden uitgesloten dat een beslissing op de verzoeken in dit deelgeschil kan bijdragen aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Dit afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite bestaat er geen grond om op voorhand het verzoek van [verzoekster] af te wijzen. Het feit dat geen buitengerechtelijke onderhandelingen hebben plaatsgevonden maakt deze conclusie niet anders.
De aansprakelijkheid
4.4 [verzoekster] heeft gesteld dat er heel veel sperziebonen op de vloer lagen, hetgeen de moeder van [verzoekster] kan onderschrijven. Overigens heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat de toedracht voldoende vaststaat en blijkt uit de verklaring van [verzoekster] en van haar moeder, alsmede uit het verslag van de SEH-arts. Zij stelt expliciet dat nadere bewijslevering in dit deelgeschil niet noodzakelijk is en dat op basis van de thans beschikbare stukken kan worden beslist.
4.5 Albert Heijn heeft betwist dat zij aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Albert Heijn stelt dat de toedracht van het ongeval niet vaststaat. Erkend wordt dat er enkele sperziebonen, volgens de supermarktmanager van destijds één of twee, op de grond lagen. Het enkele feit dat er één of twee sperziebonen liggen betekent echter niet dat Albert Heijn onrechtmatig heeft gehandeld. Van haar kan immers niet worden verwacht dat zij de vloer van de afdeling Aardappelen/Groente en Fruit ( afdeling AGF) te allen tijde schoon en leeg weet te houden. Albert Heijn heeft zorgvuldig, volgens protocol, gehandeld. Het enkele feit dat [verzoekster] heeft kunnen uitglijden maakt dit niet anders.
4.6 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de voorhanden gegevens, als vaststaand kan worden aangenomen dat [verzoekster] is gevallen. Bij gebreke van getuigen en van camerabeelden kan de (betwiste) oorzaak daarvan - de sperziebonen - alsmede de precieze toedracht niet worden vastgesteld. Nu verder bewijs ontbreekt en ook niet meer kan en zal worden geleverd, zal de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of Albert Heijn aan haar zorgplicht heeft voldaan, waaruit voortvloeit of zij al dan niet aansprakelijk is, veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat [verzoekster] inderdaad is uitgegleden over op de vloer liggende sperziebonen.
4.7 Bij die beoordeling stelt de rechtbank voorop dat van Albert Heijn mag worden verlangd dat zij, gelet op de aard van de levensmiddelen op de AGF afdeling en de wijze van inrichting van die afdeling, bij het schoonhouden van de vloer meer zorg betracht dan op andere afdelingen. Immers, klanten pakken uit open bakken zelf hun groente en fruit, waarbij, zeker in het geval van sperziebonen, eenvoudig iets op de grond kan vallen. Voor de vraag welke mate van extra onderhoud van de vloer van de afdeling AGF en welke mate van extra toezicht op dit onderhoud van Albert Heijn kan worden gevergd, heeft de maatstaf te gelden dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dit gedrag onrechtmatig doet zijn. Gevaarscheppend gedrag is alleen onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval - in dit geval het uitglijden - als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat Albert Heijn naar maatstaven van zorgvuldigheid maatregelen had behoren te treffen ter voorkoming van een dergelijk ongeval. Welke maatregelen van haar konden worden verlangd, kan alleen worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid dat het winkelend publiek niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen, maar ook op de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen maatregelen.
4.8 Albert Heijn heeft gesteld dat zij een schoonmaakprotocol (HACCP) heeft, dat voorschrijft dat de vloer van de afdeling AGF één keer per dag grondig wordt geveegd. Op 8 september 2011 is daarnaar gehandeld en is de vloer 's ochtends om 8.00 uur grondig gereinigd. Daarnaast wordt de vloer meerdere malen per dag gecontroleerd op verontreiniging en worden de medewerkers van deze afdeling geïnstrueerd om bij het zien van groeten of fruit op de vloer, dit direct op te ruimen.
Ter gelegenheid van de zitting heeft Albert Heijn hier nog aan toegevoegd dat er een speciaal beleid geldt ten aanzien van de afdeling AGF. Het beleid is geformuleerd in eindtermen. Op handterminals (werklijsten) checken de medewerkers de punten. Verder is op de afdeling AGF altijd een medewerker aanwezig. Medewerkers van de afdeling AGF worden zowel schriftelijk als mondeling geïnstrueerd op de vloer te letten, en bij constatering van aanwezig vuil op de vloer dit direct op te ruimen. Daarvoor zijn bezems en veger en blik voorhanden. De afdeling is nooit onbeheerd. Als dat wel het geval zou zijn, zou het een chaos worden. Het is noodzaak de afdeling continu in de gaten te houden, aldus Albert Heijn.
4.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft Albert Heijn met het door haar genoemde protocol, in samenhang met de instructies aan het personeel en de voortdurende aanwezigheid van een medewerker, in het algemeen toereikende maatregelen genomen om het risico van een val ten gevolge van op de vloer liggend groente en/of fruit(afval) zoveel mogelijk te beperken, in die zin dat een val op de vloer van de afdeling AGF als gevolg van daarop terecht gekomen groente of fruit binnen redelijke grenzen wordt voorkomen. In zoverre kan niet worden geoordeeld dat Albert Heijn onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.10 In het specifieke geval van [verzoekster] kan worden aangenomen dat Albert Heijn op 8 september 2011 de vloer 's ochtends grondig, volgens protocol, heeft gereinigd en dat het op de afdeling AGF aanwezige personeel eveneens heeft gehandeld volgens de instructies en de vloer op verontreiniging heeft gecontroleerd. Dat dat laatste niet voortdurend, dat wil zeggen op elk moment op elke plaats op de afdeling AGF, kan gebeuren spreekt voor zich. Voorts was er een medewerker van Albert Heijn op de afdeling AGF werkzaam ten tijde van de val van [verzoekster]. Dit is ook door [verzoekster] bevestigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het enkele feit dat er een paar sperziebonen op de vloer lagen niet zonder meer betekent dat sprake is van onzorgvuldig handelen van Albert Heijn. Niet is gesteld of gebleken van bijkomende omstandigheden die tot een andere conclusie kunnen leiden. [verzoekster] heeft niet, althans onvoldoende bestreden dat Albert Heijn de genoemde maatregelen heeft getroffen en ervoor zorg heeft gedragen dat deze zijn uitgevoerd. Voorts heeft zij nagelaten te stellen welke andere maatregelen Albert Heijn had kunnen en behoren te treffen ter voorkoming van het haar overkomen ongeval.
Zoals bekend kan worden verondersteld bij [verzoekster], is het onvermijdelijk dat bij een self-service systeem als dat van de afdeling AGF van Albert Heijn regelmatig groente of fruit op de grond zal vallen. Dit is temeer het geval bij een groente als sperziebonen.
Dat [verzoekster] is uitgegleden over sperziebonen, veronderstellende dat dat het geval is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het onder rechtsoverweging 4.7 genoemde criterium, onvoldoende voor de conclusie dat Albert Heijn onrechtmatig heeft gehandeld. Voor aansprakelijkheid van Albert Heijn kan dan ook geen grondslag worden gevonden.
4.11 Uit het bovenstaande volgt dat de verzoeken zullen worden afgewezen wegens het ontbreken.
4.12 Het voorstaande leidt tot de conclusie dat de verzoeken sub 1. en 2. zullen worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten en kosten deelgeschil
4.13 [verzoekster] heeft verzocht Albert Heijn te veroordelen tot betaling van [euro] 1.500,- aan advocaatkosten buiten rechte en tot betaling van kosten in- en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure. Ter gelegenheid van de zitting heeft zij haar verzoek als volgt gespecificeerd. [verzoekster] heeft in totaal advocaatkosten gemaakt tot een bedrag van [euro] 3.723,30. In totaal heeft de advocaat 15 uur (inclusief 4 uur voorbereiding van de zitting) tegen een tarief van [euro] 160,- gewerkt. Vermeerderd met 5% kantoorkosten, BTW en griffierecht ad [euro] 274,- komt dit neer op [euro] 3.323,20.
4.14 Albert Heijn heeft geconcludeerd tot afwijzing van de kosten van zowel de buitengerechtelijke kosten als van de begroting van de proceskosten, omdat deze te hoog zijn, niet onderbouwd zijn en de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Daarnaast geldt dat het deelgeschil volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld. Het uurtarief van [euro] 160,- is niet betwist. Albert Heijn vraagt zich ten slotte af welke invloed de aan [verzoekster] verstrekte toevoeging heeft op de begroting van de proceskosten.
4.15 Het verzoek om Albert Heijn te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, reeds op grond van het ontbreken van aansprakelijkheid. Artikel 6:96 BW biedt hiervoor geen grondslag.
4.16 Ook als een verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer, inhoudende dat het verzoek tot kostenvergoeding moet worden afgewezen omdat het deelgeschil nodeloos aanhangig is gemaakt.
Ten aanzien van het verzochte bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Omdat het bedrag van [euro] 3.723,30 niet overeenkomt met de daarop volgende specificatie, die tot een bedrag van [euro] 3.323,20 leidt, begrijpt de rechtbank het bedrag van [euro] 3.723,30 als een verschrijving, en gaat uit van het gespecificeerde bedrag van [euro] 3.323,20.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omvang en de complexiteit van het geschil, het gehanteerde uurtarief van [euro] 160,- niet bovenmatig is. Nu overigens de urenstaat niet door Albert Heijn is betwist en voldoende duidelijkheid biedt over de tijdsbesteding, zal de rechtbank de met de opstelling van het verzoekschrift en de behandeling van de zaak gemoeide kosten in redelijkheid begroten op [euro] 3.323,20 ,- (15 uur tegen een tarief van [euro] 160,- , vermeerderd met 5% kantoorkosten, BTW en griffierecht ad [euro] 274,-).
4.17 Albert Heijn heeft zich ten slotte afgevraagd welke invloed de aan [verzoekster] verstrekte toevoeging heeft op de gevraagde begroting. [verzoekster] heeft hierop gereageerd met de mededeling dat zij de toevoeging zo nodig kan intrekken.
Nu Albert Heijn geen rechtsgevolg heeft verbonden aan deze vraag, en het een begroting van kosten en geen veroordeling tot betaling daarvan betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding hierop te beslissen. LJN CA3964