Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 180417 Verzoekers niet ontvankelijk; geen kostenveroordeling in deelgeschil; wel kostenveroordeling ten laste van verzoekers

Rb Oost-Brabant 180417 onvoldoende bewezen dat Nederlandse inlener aansprakelijk is voor ongeval Roemeense chauffeur in dienst van Roemens bedrijf
vordering tegen verzekeraar niet ontvankelijk nu de verzekeraar niet is opgeroepen en verzoekers ook enkel de verzekerde in rechte hebben betrokken

- Verzoekers niet ontvankelijk; geen kostenveroordeling in deelgeschil; wel kostenveroordeling ten laste van verzoekers

2 Het verzoek
2.1.
Verzoekers hebben de kantonrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht om:
uitsluitsel te geven omtrent de aansprakelijkheid van Van den Bosch Transporten en voor recht te verklaren dat Van den Bosch Transporten aansprakelijk is voor de schade, ontstaan door het verkeersongeval van 26 februari 2016, zulks tot aan het bedrag van de heden ten daagse SVI polissen in Nederland, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
onder vaststelling dat de kosten van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6:96 BW ten bedrage van € 6.239,21 en te bepalen dat Van den Bosch Transporten dat bedrag aan verzoekers dient te betalen;
Van den Bosch Transporten te veroordelen in de proceskosten.

2.2.
Ter onderbouwing van het verzoekschrift hebben verzoekers het volgende aangevoerd.

2.2.1.
[naam overledene] is met een tankwagen met latexhars op 26 februari 2016 op het knooppunt Zonzeel in de buurt van Breda bij een eenzijdig ongeluk, waarbij hij van de weg raakte, zeer ernstig gewond geraakt (hoge dwarslaesie) waarvoor hij behandeld is geweest op de Intensive Care van het Sint Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. Vervolgens is [naam overledene] op woensdag 20 april 2016 voor verdere revalidatie en/of behandeling overgevlogen naar Roemenië, alwaar hij - nadat hij enige tijd in coma heeft gelegen - op 8 juni 2016 is overleden.
[naam overledene] was als chauffeur in dienst van Sentosa, een in Roemenië gevestigde wegvervoerder waarmee Van den Bosch Transporten een charterovereenkomst heeft gesloten. De gemachtigde van verzoekers heeft een kopie gevraagd van de aannemingsovereenkomst tussen Van den Bosch Transporten en Sentosa, maar heeft deze nooit ontvangen.
Alvorens [naam overledene] bij Sentosa is aangenomen is hij door Van den Bosch Transporten gebeld om te testen of hij goed genoeg Engels sprak. Vervolgens heeft hij bij Van den Bosch Transporten te Erp twee weken training gevolgd, die werd gegeven in de Engelse taal, die hij kennelijk goed heeft doorlopen, ondanks het feit dat hij de Engelse taal niet, althans zeer slecht spreekt of begrijpt.
Toen het verkeersongeval op 26 februari 2016 tijdens werktijd plaatsvond, werkte [naam overledene] pas 3 weken ten gunste van Van den Bosch Transporten, via zijn Roemeense formele werkgever die voor slechts € 30.000,00 verzekerd zou zijn voor dit soort ongevallen.
[naam overledene] had een Roemeens loon van ongeveer 1.000,-- Roemeense lei (omgerekend circa
€ 200,00 per maand). [naam overledene] werkte met zijn Roemeense collega’s enkel in West Europa en reed uitsluitend voor Van den Bosch Transporten. Bovendien werd [naam overledene] ook door Van den Bosch Transporten aangestuurd. Onder andere via sms kreeg hij rechtstreeks opdrachten van Van den Bosch Transporten. De oplegger waarmee [naam overledene] op de dag van het verkeersongeval reed was van Van den Bosch Transporten en werd getrokken door een vrachtwagen met Roemeens kenteken. Het is verzoekers onbekend bij wie deze vrachtwagen was verzekerd en Van den Bosch Transporten wil dat ondanks het verzoek van de gemachtigde van verzoekers, niet zeggen.

2.2.2.
Verzoekers menen dat Van den Bosch Transporten op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die verzoekers, als gevolg van het verkeersongeval van 26 februari 2016 lijden en in de toekomst nog zullen lijden. [naam overledene] was immers voor de zorg en veiligheid bij het chauffeurswerk (mede c.q. voornamelijk) afhankelijk van Van den Bosch Transporten. [naam overledene] is bij Van den Bosch Transporten (kort doch onvoldoende) opgeleid. Ook kreeg [naam overledene] instructies van Van den Bosch Transporten die hij diende op te volgen ter zake de veiligheid van de vrachtwagen in het verkeer.
Ter onderbouwing van het onzorgvuldige gedrag van Van den Bosch Transporten merken verzoekers op dat [naam overledene] geen zogenaamde “code 95” aantekening had op zijn groot rijbewijs, dat op basis van in 2009 ingevoerde Europese richtlijn vakbekwaamheid vereist was. [naam overledene] wist niet dat die nodig was voor zijn werk ten behoeve van Van den Bosch Transporten. Van den Bosch Transporten wist dit wel of behoorde dat te weten, maar desondanks heeft Van den Bosch Transporten daar niet over gesproken en heeft zij [naam overledene] desondanks laten rijden.

2.2.3.
Nu het een bedrijfsongeval in het verkeer betreft is ook artikel 7:611 BW van toepassing, waarop verzoekers voor zoveel nodig subsidiair een beroep doen. Indien Van den Bosch Transporten géén, naar Nederlandse maatstaven, acceptabele (SVI) verzekering heeft afgesloten (de verzekering van de Roemeense werkgever kennelijk ten bedrage van 
€ 30.000,00 schiet volstrekt tekort) heeft Van den Bosch Transporten zich niet als goed werkgever gedragen jegens [naam overledene] , waardoor Van den Bosch Transporten jegens verzoekers aansprakelijk is.

2.2.4.
Meer subsidiair beroepen verzoekers zich op artikel 6:162 BW, vanwege het door Van den Bosch Transporten voor [naam overledene] niet afsluiten van een deugdelijke (SVI) verzekering.

2.2.5.
Tevens maken verzoekers aanspraak op buitengerechtelijke kosten en proceskosten voor in totaal 20,42 uren ten bedrage van € 6.239,21 (inclusief btw en kantoorkosten).

2.3.
Van den Bosch Transporten heeft in haar verweerschrift het volgende aangevoerd.

2.3.1.
Van den Bosch Transporten is een internationaal opererend bedrijf in de logistieke dienstverlening. Zij maakt voor haar transporten gebruik van zowel eigen chauffeurs als charters. Een charter is een zelfstandig transportbedrijf met eigen transportvergunningen, die met eigen vrachtwagens transporten verzorgt in opdracht en voor rekening van Van den Bosch Transporten. Van den Bosch Transporten en SS Sentosa Impex SRL (hierna: Sentosa) hebben op 28 mei 2014 een charterovereenkomst gesloten (Subcontracting Agreement) waarin de voorwaarden en condities zijn beschreven van de samenwerking tussen partijen. Thans is de relatie tussen partijen beëindigd. Van den Bosch Transporten heeft aan verzoekers aangeboden dat te alle tijde voormelde charterovereenkomst kan worden ingezien, waarbij Van den Bosch Transporten opmerkt dat FNV op de achtergrond zeer nauw betrokken is bij de onderhavige zaak.
[naam overledene] was als chauffeur in dienst van Sentosa. Zijn rijbewijs (geldig tot en met 19 juni 2020) alsmede zijn chauffeursrijbewijs (die in overeenstemming is met EU-Richtlijn 2003/59, bekend als code 95) heeft [naam overledene] behaald in Roemenië. Iedere chauffeur (zowel eigen chauffeur als charter chauffeur) die transporten gaat verzorgen voor Van den Bosch Transporten is verplicht om voorafgaand aan het eerste transport een door Van den Bosch Transporten ontwikkelde training met goed gevolg te volgen. Deze training is géén rijvaardigheidstraining of code 95 training, maar heeft betrekking op – kort gezegd – de lading. De training ziet op aspecten van het laden en lossen, de veiligheidsvoorschriften bij het laden en lossen, de hygiënevoorschriften en het reinigen van het materieel en het verzegelen van de lading. Voor buitenlandse chauffeurs wordt de training gegeven in het Engels of in het Duits. Voordat een buitenlandse chauffeur mag starten met de training controleert Van den Bosch Transporten of de betreffende chauffeur voldoende Engels of Duits spreekt. Zo niet, dan mag deze de training niet volgen en geen transporten verzorgen voor Van den Bosch Transporten. Voordat [naam overledene] is gestart met de training bij Van den Bosch Transporten, heeft een medewerker van Van den Bosch Transporten, de heer [naam medewerker Van den Bosch Transporten] , telefonisch contact gehad met [naam overledene] . [naam overledene] sprak voldoende Engels en heeft onder andere meegedeeld dat hij drie jaar vanuit Spanje heeft gewerkt met zeilers, maar ook dat hij ervaring had met tankwagens (melk en olie geladen) en in heel Europa had gereden. Vervolgens is [naam overledene] toegelaten tot de training en heeft hij in de periode van 8 februari 2016 tot en met 12 februari 2016 de training met goed gevolg doorlopen.

2.3.2.
Op 26 februari 2016 is [naam overledene] betrokken geraakt bij een zeer ernstig eenzijdig ongeval. De toedracht van het ongeval staat in het proces-verbaal vermeldt als volgt: “Vermoedelijk is de heer [naam overledene] in de bocht de macht over het stuur verloren en in de berm geraakt”. Direct na het ongeval is de digitale tachograaf die zich bevond in de truck waar [naam overledene] mee reed tijdens het ongeval uitgelezen. Het is gebleken dat [naam overledene] met een snelheid van 83,46 km/h, zonder te remmen, een zeer scherpe bocht in is gereden. Kort voor de betreffende bocht staan verkeersborden die aangeven dat er een zeer scherpe bocht aan komt en is een adviessnelheid gegeven van 50 km/h. Direct na het ongeval is ook de verzekeringsexpert, de heer [naam verzekeringsexpert] , ter plaatse geweest. Die heeft geconstateerd dat [naam overledene] zonder te remmen met zeer grote snelheid rechtdoor is gereden in een bocht, terecht is gekomen over de vangrail en over de kop is geslagen.

2.3.3.
Van den Bosch Transporten betwist bij gebrek aan wetenschap dat verzoekers erfgenaam zijn van [naam overledene] en als zodanig enig vorderingsrecht hebben. Alleen al om die reden moeten verzoekers niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Daarnaast merkt Van den Bosch Transporten op dat verzoekster sub 3 thans 10 jaar oud is, derhalve minderjarig is en niet als zelfstandige procespartij mag optreden.
In de onderhavige kwestie gaat het niet alleen over de aansprakelijkheidsvraag. Het lijkt meer te gaan over de strijd van de FNV tegen Van den Bosch Transporten dan over de vraag of Van den Bosch Transporten aansprakelijk is voor het ongeval. Nu er sprake is van een politieke discussie die over de rug van verzoekers lijkt te worden gevoerd (anders is niet te verklaren dat aan kosten wordt gevorderd een bedrag gelijk aan ongeveer 2 jaarsalarissen van [naam overledene] terwijl de dekking van Sentosa € 30.000,00 bedraagt) moet volgens Van den Bosch Transporten de conclusie zijn dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Van den Bosch Transporten en FNV zijn al vele jaren met elkaar verwikkeld in allerlei juridische procedures en het einde is nog lang niet in zicht.

2.3.4.
Verder betwist Van den Bosch Transporten dat zij aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeval dat [naam overledene] op 26 februari 2016 is overkomen. Van den Bosch Transporten oefent uitdrukkelijk geen werkgeversgezag uit. Zoals bij alle charters geeft Van den Bosch Transporten (enkel) instructies aan de chauffeur (rechtstreeks) of aan de planning van desbetreffende charter als het gaat om transport gerelateerde aangelegenheden (ritinstructies, laden en lossen en tijdstippen van laden en lossen, etc.). Zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 23 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0616) moet worden getoetst aan twee criteria: doorslaggevend is (1) of de werkzaamheden worden verricht in het kader van de bedrijfs- of de beroepsuitoefening van de hoofdaannemer en (2) of de medewerker voor zijn veiligheid mede afhankelijk is van de hoofdaannemer. Aan het eerste criteria is volgens Van den Bosch Transporten voldaan, maar Van den Bosch Transporten betwist dat aan het tweede criterium is voldaan. [naam overledene] reed met een truck van Sentosa en was op geen enkele wijze voor zijn zorg en veiligheid afhankelijk van Van den Bosch Transporten. Dit afhankelijkheidscriterium kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat [naam overledene] een training van 5 dagen bij Van den Bosch Transporten heeft gevolgd.

2.3.5.
Zelfs als zou worden geoordeeld dat artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing is, dan nog rechtvaardigt dat geen aansprakelijkheid van Van den Bosch Transporten, omdat alle redelijke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat [naam overledene] in de uitoefening van zijn functie schade lijdt en alle redelijkerwijs noodzakelijke aanwijzingen zijn aan [naam overledene] gegeven. De werkomgeving van [naam overledene] (truck met oplegger) voldeed ten tijde van het ongeval aan alle (van overheidswege) gestelde eisen. Gesteld noch gebleken is dat het ongeval is veroorzaakt door een technisch mankement of een andere voor rekening en risico van Van den Bosch Transporten komende omstandigheid. Het zicht was goed en de weersomstandigheden waren prima te noemen. Het ongeval is veroorzaakt omdat [naam overledene] een zeer grote inschattingsfout heeft gemaakt die hem fataal is geworden. Het overschrijden van de adviessnelheid met meer dan 30 km/h en het zonder remmen een zeer scherpe bocht ingaan kwalificeert als opzettelijk of bewust roekeloos handelen. Van den Bosch Transporten stelt zich dan ook op het standpunt dat is voldaan aan de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde verplichting van de werkgever. In ieder geval is sprake van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [naam overledene] zodat geen plaats is voor aansprakelijkheid van Van den Bosch Transporten (of de werkgever) conform artikel 7:658 lid 2 BW.

2.3.6.
Verder stelt Van den Bosch Transporten dat een beroep op artikel 7:611 BW niet kan slagen, in de eerste plaats omdat Van den Bosch Transporten niet de formele werkgever is van [naam overledene] . In de tweede plaats heeft Sentosa haar risico’s verzekerd. Er is kennelijk een dekking van € 30.000,00. Onduidelijk is of verzoekers Sentosa aansprakelijk hebben gehouden voor de schade. Eveneens is onduidelijk of zij een beroep hebben gedaan op de verzekering van Sentosa en waarom € 30.000,00 niet toereikend zou zijn voor de geleden schade. € 30.000,00 is immers ongeveer 12 jaarsalarissen van [naam overledene] , niet valt in te zien dat dit geen toereikende dekking zou zijn. Van den Bosch Transporten weet niet bij welke verzekeraar Sentosa haar risico’s heeft verzekerd. De truck is eigendom van Sentosa en enkel Sentosa kan de informatie verstrekken bij welke verzekeraar de truck en inzittenden zijn verzekerd. Dat ligt niet in het domein van Van den Bosch Transporten.

2.3.7.
Verder betwist Van den Bosch Transporten dat zij onrechtmatig jegens [naam overledene] heeft gehandeld. Er is kennelijk een deugdelijke verzekering afgesloten door Sentosa, althans zo kwalificeert Van den Bosch Transporten deze verzekering. Bovendien maken verzoekers ten onrechte het verwijt aan Van den Bosch Transporten dat zij [naam overledene] zou hebben laten rijden zonder dat hij de code 95 aantekening had. Voor het overige hebben verzoekers niets gesteld op basis waarvan geoordeeld zou kunnen en mogen worden dat er sprake is van onrechtmatige daad. Ook betwist zij uitdrukkelijk het causale verband tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade en in ieder geval doet Van den Bosch Transporten uitdrukkelijk een beroep op eigen schuld van [naam overledene] zoals bedoeld in artikel 6:101 BW.

2.3.8.
Tot slot betwist Van den Bosch Transporten dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gestelde gemaakte buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten van in totaal 
€ 6.239,21. Aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW is niet voldaan.
Van den Bosch Transporten concludeert dan ook dat verzoekers niet ontvankelijk moeten worden verklaard, althans dat de verzoeken moeten worden afgewezen, met veroordeling van verzoekers, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.

3 De beoordeling
Rechtsmacht
3.1.
Nu het onderhavige geschil een internationaal karakter heeft ( [naam overledene] had de Roemeense nationaliteit, was als chauffeur in dienst van Sentosa, een in Roemenië gevestigde wegvervoerder waarmee Van den Bosch Transporten, een in Nederland gevestigde wegvervoerder, een charterovereenkomst had gesloten en het eenzijdig verkeersongeval van [naam overledene] heeft plaatsgevonden in Nederland) dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Nu het verzoek is ingediend na 10 januari 2015, dient deze vraag te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in de Herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Nu niet in geschil is dat verzoekers een rechtstreekse vordering jegens Van den Bosch Transporten kunnen instellen en Van den Bosch Transporten is gevestigd in een EEX-staat, heeft de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 21 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening rechtsmacht.

Vorderingsrecht verzoekers
3.2.
Nu verzoekers de verzekeraar van Van den Bosch Transporten, in het verzoekschrift benoemd als verweerster sub 2, niet hebben opgeroepen en verzoekers ook enkel Van den Bosch Transporten in rechte hebben betrokken, verklaart de kantonrechter verzoekers - voor zover zij hun verzoeken ook jegens verweerster sub 2 hebben ingesteld - niet-ontvankelijk in hun verzoek jegens verweerster sub 2.

3.3.
Van den Bosch Transporten heeft in haar verweerschrift dat ter griffie is ingekomen op 21 oktober 2016 bij gebrek aan wetenschap betwist dat verzoekers erfgenaam zijn van [naam overledene] en als zodanig enig vorderingsrecht hebben. Voorts is verzoeker sub 3 minderjarig, zodat hij niet als zelfstandig procespartij mag optreden.

3.3.
Ingevolge artikel 1:253k BW juncto artikel 1:349 lid 1 BW kunnen ouders en voogden op straffe van niet-ontvankelijkverklaring alleen voor een onder hun gezag staande minderjarige als eiser in rechte optreden met machtiging van de kantonrechter. De omstandigheid dat verzoekster sub 1 en haar twee kinderen, waaronder verzoeker sub 3, in Roemenië wonen, doet niet af aan de toepasselijkheid van deze procesrechtelijke bepaling. De kantonrechter te 's-Gravenhage kan ook voor buiten Nederland wonende kinderen een machtiging verlenen indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de rechtssfeer in Nederland.

3.4.
De gemachtigde van verzoekers heeft ter zitting verklaard dat vooralsnog geen machtiging ten behoeve van verzoeker sub 3 is aangevraagd, maar dat dit desgewenst kan geschieden. Tevens heeft hij verklaard dat documenten die aantonen dat verzoekers sub 1 en 2 (mede) erfgenamen zijn van [naam overledene] zo nodig alsnog kunnen worden ingebracht.

3.5
De rechtbank constateert dat in het geheel niet duidelijk is wat de relatie is tussen verzoekers en [naam overledene] . Verzoekster sub 1 zou volgens de gemachtigde de echtgenote van [naam overledene] zijn, maar dat blijkt nergens uit. Blijkens zijn uitlatingen ter zitting heeft de gemachtigde zich daar niet van vergewist. Hij zou met verzoekster sub 1 slechts telefonisch, met behulp van een (niet-officiële) tolk, hebben gesproken. De gemachtigde van verzoekers heeft ter zitting ook geen klaarheid gegeven over de rechtspositie van verzoekers sub 2 en 3 en heeft ten behoeve van verzoeker sub 3 geen machtiging van de kantonrechter overgelegd.

3.6
Aan verzoekers zou gelegenheid geboden kunnen worden de benodigde bescheiden alsnog in het geding te brengen. De rechtbank zal die gelegenheid niet geven en verzoekers niet-ontvankelijk verklaren, ten eerste omdat de gemachtigde van verzoekers daartoe ruim de gelegenheid heeft gehad en deze onbenut voorbij heeft laten gaan. Hij was immers al geruime tijd bekend met het verweer op dit punt. Op de tweede plaats omdat de rechtbank dit niet zinvol acht omdat het verzoek hoe dan ook afgewezen zou worden, gelet op de overwegingen die de rechtbank hierna ten overvloede zal geven.

3.7.
Het betreft hier een principiële en maatschappelijk relevantie kwestie, die kort gezegd ziet op de vraag in hoeverre Van den Bosch Transporten verantwoordelijk is voor de buitenlandse chauffeur die zij via een buitenlandse onderneming heeft ingezet in het kader van haar bedrijfsuitoefening. De rechtbank begrijpt uit de toelichting ter zitting dat het de gemachtigde van verzoekers er om gaat dat vastgesteld wordt dat Van den Bosch Transport als werkgever van [naam overledene] in de zin van art. 7:658 lid 4 BW kan worden beschouwd en vervolgens op grond van art. 7:611 BW gehouden is voor hem een deugdelijke verzekering naar Nederlandse maatstaven afgesloten te hebben, bij gebreke waarvan zij aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval.

3.8.
Het is evenwel niet mogelijk daarover in dit deelgeschil inhoudelijk te beslissen. Er is wel gesteld dat [naam overledene] voor zorg en veiligheid (mede) afhankelijk was van Van den Bosch Transporten, maar dat is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Noch in het verzoekschrift, noch naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van Van den Bosch Transporten is relevante informatie gegeven over de feitelijke gang van zaken en verhoudingen. Onderbelicht is gebleven hoe de door Van den Bosch Transporten gekozen constructie feitelijk werd uitgevoerd; van wie [naam overledene] instructies en werkopdrachten kreeg; wie toezag op naleving van rij- en rusttijden. Tegenover de gemotiveerde stelling van Van den Bosch Transporten dat de door [naam overledene] bij Van den Bosch Transporten gevolgde cursus slechts zag op de belading, is niets naar voren gekomen dat op het ongelijk van Van den Bosch Transporten zou kunnen duiden. Hetzelfde geldt voor de bewering dat [naam overledene] zonder de vereiste papieren zou hebben gereden. Ter zitting is nog gesteld dat er sprake was van sms’jes en dat van andere chauffeurs is gehoord, dat er druk werd uitgeoefend, maar wat die sms’jes inhielden, wat die druk inhield en door wie die druk werd uitgeoefend is niet verduidelijkt. Of (de toedracht van ) het ongeval iets te maken had met de belading of met (aan Van den Bosch toe te rekenen) (over)vermoeidheid is niet gesteld, laat staan toegelicht. Zodoende kan aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW niet worden vastgesteld.
Dientengevolge is een beroep op artikel 7:611 BW evenmin mogelijk, waarbij wordt opgemerkt dat ook hier door verzoekers niets naar voren is gebracht om hun stelling te onderbouwen dat Van den Bosch Transporten zich niet als goed werkgever jegens verzoekers heeft gedragen omdat zij geen, naar Nederlandse maatstaven acceptabele (SVI) verzekering heeft afgesloten. Daarbij zijn ook de stellingen over de verzekering die Sentosa zou hebben afgesloten, vaag gebleven.
Verder is door verzoekers niets aangevoerd op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat er sprake is van een onrechtmatige daad zijdens Van den Bosch Transporten jegens B.

3.9.
Bij gebreke van relevante feiten is er voor bewijslevering geen plaats, nog afgezien van de vraag of daartoe in het deelgeschil ruimte moet worden geboden.

3.10.
Met betrekking tot de kosten van het verzoek geldt het volgende. Zoals hiervoor is overwogen worden verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. Het kostenregime van de deelgeschilprocedure (1019aa Rv) is dan niet van toepassing. Daarbij overweegt de kantonrechter ten overvloede, dat ook in het geval verzoekers wel zouden zijn ontvangen,
de kosten die verzoekers hebben gemaakt voor de onderhavige deelgeschilprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verzoekers hadden moeten beseffen dat het op deze wijze indienen van onderhavig verzoek zinloos is.

3.11.
Verzoekers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van Van den Bosch Transporten worden veroordeeld, welke kosten worden begroot op € 500,--.ECLI:NL:RBOBR:2017:2284