Rb Rotterdam 011013 kosten gevorderd en toegewezen; 22 uren x € 245,-- + 6,5% + BTW + griffierecht
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 011013 dat ass onderhandelingen niet zal hervatten is geen (zelfstandige) grond voor afwijzing deelgeschil;
- WAM verjaring gestuit door verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht en correspondentie nadien;
- kosten gevorderd en toegewezen; 22 uren x € 245,-- + 6,5% + BTW + griffierecht
4 De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
Het verzoek van [verzoekster] berust op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
4.2.
London heeft als verweer aangevoerd dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat London een onwrikbaar standpunt heeft ingenomen over de gevolgen van het verkeersongeval en geen nieuwe onderhandelingen zal starten.
4.3.
Niet kan worden uitgesloten dat een beslissing op het verzoek van [verzoekster] om voor recht te verklaren dat haar vordering op London niet verjaard is, kan bijdragen aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst. Nu London aansprakelijkheid voor het ongeval reeds heeft erkend, kunnen partijen, indien zou worden vastgesteld dat de vordering van [verzoekster] niet verjaard is, immers verder onderhandelen over (de omvang van) de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Hiermee is het belang bij het verzoek gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite bestaat er geen grond het verzoek af te wijzen. De stelling van London dat zij, ook indien de vordering van [verzoekster] niet is verjaard, de onderhandelingen niet zal hervatten en dat dit standpunt onwrikbaar is, maakt dat niet anders. Het kan immers niet zo zijn dat de opstelling van de verwerende partij bepalend is voor het antwoord op de vraag of een geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat op die wijze de deelgeschilprocedure eenvoudig zou kunnen worden gefrustreerd. Voormeld standpunt van London vormt dan ook geen (zelfstandige) grond om het verzoek op basis van artikel 1019z Rv af te wijzen. Daarbij komt dat het standpunt van London onder meer verband houdt met het uitblijven van informatie over de medische voorgeschiedenis van [verzoekster], maar dat niet is gebleken van onmogelijkheid om die informatie te verstrekken en [verzoekster] ter zitting ook heeft aangegeven tot het verschaffen van de gewenste informatie bereid te zijn, zodat niet valt in te zien waarom die informatie niet alsnog beschikbaar zou komen.
Verjaring
4.4.
Niet in geschil is dat London de onderhandelingen met [verzoekster] op 18 april 2006 heeft afgebroken. Ter discussie staat of de verjaringstermijn van drie jaar ex artikel 10 lid 1 van de WAM nadien is gestuit. [verzoekster] stelt dat de verjaring op grond van artikel 10 lid 5 WAM tijdig is gestuit door hervatting van de onderhandelingen op 29 juni 2006 dan wel in het kader van de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht. Voorts stelt zij dat de verjaring tijdig is gestuit op grond van artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door indiening van dat verzoekschrift. London betwist dat alles.
4.5.
De indiening voordat een geding aanhangig is van een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek is niet zonder meer gelijk te stellen met de in artikel 3:317 lid 1 BW bedoelde mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Bij beantwoording van de vraag of een schriftelijke mededeling als een mededeling in de zin van dat artikellid kan worden opgevat, zal niet alleen moeten worden gelet op de tekst van de mededeling maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en eveneens op de overige omstandigheden van het geval. Het komt uiteindelijk erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt zodat hij ervoor kan zorgen dat hij de beschikking behoudt over voor het voeren van verweer benodigde gegevens en bewijsmateriaal (HR 18 september 2009, NJ 2009, 439).
4.6.
Het door [verzoekster] op 13 november 2008 ingediende verzoekschrift, door haar overgelegd als productie 4, vermeldt onder meer dat het erop is gericht een deskundig oordeel te krijgen over het bestaan van causaliteit tussen het [verzoekster] overkomen verkeersongeval en de klachten en beperkingen die zij ondervindt en ondervonden heeft. Verder vermeldt het verzoekschrift dat [verzoekster] zich niet verenigt met het standpunt van (de medisch adviseur van) London dat het haar overkomen verkeersongeval slechts tot tijdelijke klachten heeft geleid en dat zij haar procespositie in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure wenst in te schatten. Voorts vermeldt het verzoekschrift dat [verzoekster] schade heeft geleden en lijdt door onder andere verlies van verdienvermogen en verlies van zelfredzaamheid en dat London op grond van artikel 6 WAM wordt aangesproken. Derhalve bestaat er geen ruimte voor twijfel over (de aard van) de vordering die [verzoekster] in een bodemprocedure zou willen instellen. Op grond van dit alles levert de indiening van het verzoekschrift, beoordeeld naar de hiervoor weergegeven maatstaf, een mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW op. De verjaringstermijn van drie jaar is derhalve op 13 november 2008 opnieuw gaan lopen.
4.7.
De stelling van [verzoekster] dat de correspondentie die door haar na de ingewonnen deskundigenberichten is verzonden, zoals de brief van 12 augustus 2011, London heeft gewaarschuwd dat [verzoekster] zich het recht op nakoming in de zin van schadeloosstelling ondubbelzinnig voorbehield, is door London niet weersproken, zodat dit tussen partijen vast staat. Hiermee staat tevens vast dat de voormelde verjaringstermijn op grond van artikel 3:317 lid 1 BW na 13 november 2008 opnieuw tijdig is gestuit. Sedert 12 augustus 2011 zijn nog geen drie jaren verstreken, zodat de verzochte verklaring voor recht kan worden toegewezen en niet behoeft te worden ingegaan op de vraag of na 18 april 2006 de onderhandelingen tussen partijen zijn hervat.
Kosten deelgeschil
4.8.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9.
Gelet op de verwerping van het verweer van London dat [verzoekster] niet-ontvankelijk zou zijn in haar verzoek kan worden voorbijgegaan aan het op dat verweer gebaseerde standpunt van London dat de kosten voor deze procedure niet in redelijkheid zijn gemaakt. Uitgangspunt is derhalve dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [verzoekster] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.
4.10.
Bij het verzoekschrift is een specificatie gevoegd van de gemaakte kosten aan de zijde van [verzoekster], die € 6.945,82 bedragen (22 uren x € 245,= vermeerderd met 6,5% kantoorkosten en BTW). Die kosten, tegen de hoogte waarvan door London geen (afzonderlijk) verweer is gevoerd, komen de rechtbank, gelet op de kenmerken van de onderhavige zaak, redelijk voor. De kosten van de deelgeschilprocedure worden derhalve aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 6.945,82 (inclusief BTW), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 274,00, derhalve in totaal € 7.219,82.
4.11.
Nu de aansprakelijkheid van London vast staat zijn er geen juridische redenen die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek van [verzoekster] om te bepalen dat de hiervoor begrote kosten door London moeten worden vergoed. Evenmin is gebleken van praktische redenen die zich daartegen verzetten. ECLI:NL:RBROT:2013:7655