Rb 's-Hertogenbosch 201211 aansprakelijkheid na val op terras; kosten: gevorderde 22 uur niet redelijk, 14 uur x EUR 247,40 wel
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 201211 aansprakelijkheid na val op terras; kosten: gevorderde 22 uur niet redelijk, 14 uur x EUR 247,40 wel
2. De feiten
2.1. Op zondagavond 21 augustus 2008 heeft [eiseres] samen met mw. [E] (hierna: [E]) het namens [verweerster sub 2] geëxploiteerde cafetaria ‘’[X]’ te [woonplaats] bezocht. Op die avond was het terras van ’[X], bestaande uit stoelen en tafels, op het trottoir voor het cafetaria uitgezet. Aan de straatzijde van het terras stond een reclamebord met uitstekende poten van ’[X] opgesteld.
2.2. Rond 21:30 verlieten beide dames het cafetaria en liepen vanaf de uitgang over het terras richting de straat. [eiseres] is aan de straatzijde van het terras ten val gekomen. Daarbij heeft zij haar rechterenkel op vier plaatsen gebroken en haar linkerenkel gekneusd.
2.3. [eiseres] is voor dit letsel geopereerd aan haar rechterenkel en bijna drie weken opgenomen geweest in het ziekenhuis. Vervolgens heeft zij tot eind 2008 moeten revalideren en tot op heden staat zij onder behandeling van een fysiotherapeut.
2.4. Op 18 juni 2010 heeft [eiseres] [verweerster sub 2] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door deze val heeft geleden. [verweerster sub 2] is bij Aegon verzekerd tegen aansprakelijkheid. Aegon heeft tot op heden de aansprakelijkheid van [verweerster sub 2] betwist.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiseres] heeft gevorderd dat de rechtbank - samengevat -:
1. voor recht verklaart dat Aegon c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade,
2. Aegon c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van EUR 5.700,82 aan proceskosten voor deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de te wijzen beschikking.
3.2. [eiseres] heeft aan haar vorderingen - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [verweerster sub 2] op grond van artikel 6:162 jo. 6:170 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden schade en dat zij op grond van artikel 7:954 lid 1 BW ook een vorderingsrecht heeft tegen Aegon. [eiseres] voert daartoe primair aan dat [verweerster sub 2] tegen haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd omdat hij of zijn medewerkers in strijd hebben gehandeld met een wettelijke plicht. In de op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening aan [verweerster sub 2] verleende terrasvergunning werd [verweerster sub 2] namelijk verplicht om aan de straatzijde van het trottoir een vrije doorgang voor voetgangers van ten minste 1,80 meter te waarborgen. Zoals blijkt uit de door [eiseres] overgelegde (schriftelijke) getuigenverklaringen van onder meer [E] en de heer [H], alsmede de overgelegde foto’s, stond op het moment van het ongeval het terras helemaal vol met tafels en stoelen zonder aan de straatzijde een looppad vrij te houden, aldus [eiseres]. Subsidiair stelt [eiseres] dat door [verweerster sub 2] of zijn personeel - kort gezegd - een volgens de door de Hoge Raad geformuleerde ‘Kelderluik-criteria’ gevaarzettende situatie in het leven is geroepen door het terras zo in te richten dat het cafetaria naar de straat slechts verlaten kon worden door langs de over het looppad uitstekende en in het donker slecht zichtbare poten van het reclamebord te lopen. Over deze poten is [eiseres] gestruikeld, zoals ook afdoende blijkt uit voornoemde verklaringen, aldus [eiseres]. Ten slotte begroot [eiseres] de kosten die zij heeft gemaakt voor dit deelgeschil op in totaal EUR 5.700,82, bestaande uit 22 uur aan advocaatkosten en het door [eiseres] betaalde griffierecht.
3.3. Aegon c.s. heeft zich verweerd met - onder meer - de volgende stellingen.
3.3.1. De door (de getuigen aan de zijde van) [eiseres] geschetste situatie ter plaatse en de gang van zaken ten tijde van het ongeval, is onjuist. Zo was het terras goed verlicht en waren de poten van het reclamebord in de schemering dus goed zichtbaar. Het reclamebord stond niet op het terras en de ijstoet was die dag niet buitengezet. Er stonden slechts zes tafels met stoelen en er was voldoende ruimte om het terras te verlaten. De poten van het reclamebord vormden geen obstakel voor voetgangers. Het was volgens de schriftelijke verklaringen van de medewerkers van [verweerster sub 2] [E] die als eerste het cafetaria verliet en [eiseres] liep daar achteraan. [E] heeft de val dus niet kunnen zien omdat zij voorop liep. [eiseres] lette bovendien zelf niet op waar zij liep; zij werd afgeleid omdat zij al lopende sprak met andere bezoekers van het terras. [E] heeft bovendien verschillende verklaringen opgesteld die niet met elkaar stroken. De verklaring van [H] is pas tien maanden na het voorval opgesteld. De verklaringen van de getuigen van de zijde van [eiseres] kloppen dan ook niet en daaruit blijkt onvoldoende dat [eiseres] ten val is gekomen doordat zij struikelde over de poten van het reclamebord. Nu de norm van de terrasvergunning niet strekt tot bescherming van terrasbezoekers maar slechts van passerende voetgangers, is niet voldaan aan de relativiteitseis zoals bedoeld in artikel 6:163 BW. Er is niet voldaan aan de Kelderluik-criteria zodat [verweerster sub 2] ook uit dien hoofde niet aansprakelijk is.
3.3.2. Nu over de toedracht van het voorval tussen partijen essentiële geschilpunten bestaan, is nog nadere bewijslevering nodig in geval de rechtbank niet direct tot afwijzing van de vordering zou concluderen. Dit betekent dat deze zaak zich niet leent voor de behandeling in deelgeschil, zo stelt Aegon c.s.. Bovendien bestaat tussen partijen nog geschil over de hoogte van het door [eiseres] gevorderde smartengeld, zodat ook op die grond een beslissing in dit deelgeschil onvoldoende kan bijdragen aan het totstandkomen van een vaststellingsovereenkomst. De kostenveroordeling moet ten slotte worden afgewezen bij gebrek aan aansprakelijkheid. De in dit kader opgevoerde kosten zijn te hoog en onvoldoende onderbouwd. Deze kunnen dan ook de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan, aldus Aegon c.s..
Leent het verzoek zich voor beoordeling in deelgeschil?
3.4. De eerste ook door Aegon c.s. in haar verweer ook opgeworpen vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verzoek van [eiseres] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak als bodemzaak zou zijn aangebracht. De rechterlijke uitspraak moet partijen dus in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
3.5. Het onderhavige verzoek, ertoe strekkende dat in de deelgeschilprocedure wordt vastgesteld dat [verweerster sub 2] ten opzichte van [eiseres] aansprakelijk is, valt binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. Nu de aansprakelijkheidsvraag komt vóór alle andere vragen die partijen verdeeld houden en nog verdeeld zouden kunnen houden, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank volgt Aegon c.s. dan ook niet in haar standpunt dat het feit dat partijen - als aansprakelijkheid zou vaststaan - ook nog twisten over de hoogte van het aan [eiseres] toe te kennen smartengeld hieraan in de weg zou staan. Immers, dat andere geschilpunt op zichzelf maakt niet dat een beslissing op de vraag of [verweerster sub 2] aansprakelijk is niet bij kan dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
3.6. Bij de beoordeling van een deelgeschil moet de rechtbank zich echter wel de vraag stellen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). De rechtbank is van oordeel dat dit geval zich in deze zaak voordoet, op grond van het navolgende.
3.7. Partijen zijn op een groot aantal punten verdeeld over de feitelijke toedracht van het gebeurde op 21 augustus 2008 en de door [eiseres] gestelde gevaarzettende aspecten van de opstelling van het terras van ‘[X]. Zonder daarbij uitputtend te zijn, overweegt de rechtbank dat Aegon c.s. onder meer heeft betwist dat [eiseres] is gestruikeld over de poten van het reclamebord, partijen het niet eens zijn of en in welke mate de doorgang (naar de straat vanuit het cafetaria) werd versperd door de op het terras aanwezige stoelen en tafels en of aan de straatzijde van het terras naast het reclamebord ook de ‘ijstoet’ stond opgesteld. Ook twisten partijen over de vraag in welke volgorde beide dames het cafetaria hebben verlaten en heeft Aegon c.s. (mede) in dat kader de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [E] betwist. Ten slotte zijn partijen ook verdeeld over de vraag of [eiseres] tijdens of kort voor de val was afgeleid doordat zij sprak met andere bezoekers van het terras en of de poten van reclamebord gelet op het aanwezige licht (voldoende) zichtbaar waren.
3.8. Op grond van door beide partijen overlegde stukken en met name de overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen, kan de rechtbank op dit moment onvoldoende de feiten, die van belang zijn voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag, vaststellen. Hiervoor zal naar het zich laat aanzien (uitgebreide) bewijsvoering noodzakelijk zijn. Van een snelle beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag zal dan ook geen sprake kunnen zijn. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van deze deelgeschilprocedure. Het verzoek van [eiseres] onder 1. zal daarom op grond van het bepaalde bij artikel 1019z Rv worden afgewezen.
Kostenbegroting.
3.9. In het verzoekschrift verzoekt [eiseres] onder 2. veroordeling van Aegon c.s. in de kosten van de procedure. Dit zal worden afgewezen omdat in dit deelgeschil niet is vast komen te staan dat Aegon c.s. aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt evenwel dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat van deze situatie sprake is, is gesteld noch gebleken. Dat het verzoek is afgewezen omdat het zich niet leent voor de behandeling in deelgeschil, betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van de daarmee gepaard gaande kosten in dit geval onredelijk was. Mede tegen de achtergrond van het nu in deelgeschil gevoerde partijdebat over de voor de aansprakelijkheid van belang zijnde feiten, kan het door [eiseres] ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.
3.10. Aegon c.s. heeft echter wel gemotiveerd betwist dat aan dit verzoek door de advocaat van [eiseres] de aan de kostenveroordeling ten grondslag gelegde 22 uren zijn besteed. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de complexiteit van de zaak, het gevorderde aantal bestede uren de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat. De rechtbank acht een besteding van veertien uren aanvaardbaar. Het door de advocaat van [eiseres] gehanteerde uurtarief vermeerderd met kantoorkosten en BTW (EUR 247,40) heeft Aegon c.s. niet betwist en komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil daarom op EUR 3.721,60 (14 uur maal EUR 247,40, vermeerderd met het door [eiseres] betaalde griffierecht van EUR 258,00). LJN BU8803