Rb Zeeland-West-Brabant 310316 kosten gevorderd obv 53,5 uur, begroot en toegewezen 10,9 x € 255,— + 21% + 6% + griffierecht, mede vanwege zaakoverschrijdend karakter discussie
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 310316 verzoeken over BGK over en weer afgewezen; uurtarief € 250,—en € 255,— niet onredelijk; urenspecificaties geven de rechtbank onvoldoende concreet inzicht
- kosten gevorderd obv 53,5 uur, begroot en toegewezen 10,9 x € 255,— + 21% + 6% + griffierecht, mede vanwege zaakoverschrijdend karakter discussie
verzoek Ib. [benadeelde]
3.24. [benadeelde] legt aan dit verzoek ten grondslag dat mr. Vermeeren aan de werkzaamheden in het kader van de deelgeschilprocedure in totaal 53,5 uur is besteed. Gelet op het financieel belang in deze zaak en de ervaring van mr. Vermeeren acht zij een uurtarief van € 255,— redelijk. Naar haar mening dient ter zake aansluiting te worden gezocht bij de staffel in de richtlijn van de vereniging voor Advocaten Slachtoffers Personenschade (ASP), waarbij aan de hand van het financieel belang op het basisuurtarief (2015: € 300,—) een ervaringsfactor van (1,0, 1,3 of 1,5) wordt toegepast.
3.25. De rechtbank constateert aan de hand van de overgelegde urenspecificatie van mr. Vermeeren ten aanzien van het deelgeschil (over de periode 7 december 2015 t/m 1 februari 2016) dat hij uitzonderlijk veel tijd heeft besteed aan algemene beschouwingen (in het verweerschrift (32 uur) en de pleitnota (2,5 uur)) die zien op de discussie met ZLM over de hoogte van het (voorschot)uurtarief (van mr. Vermeeren en diens ondersteuning). Daartoe is bovendien veel onderzoek (studie literatuur: 6,5 uur) verricht, overleg met derden gevoerd (0,8 uur) en gecorrespondeerd (3,3 uur). Genoemde discussie betreft echter een algemene discussie met ZLM die verband houdt met de opzegging van de (algemene) werkafspraak en die derhalve de onderhavige zaak overstijgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk (reeds langlopend) geschil tussen mr. Vermeeren en ZLM over de wijze waarop kosten van rechtsbijstand (bij wijze van voorschot) mogen worden gedeclareerd tijdens de afhandeling van de schade derhalve niet in financiële zin op [benadeelde] worden afgewenteld, in die zin dat de met dit geschil gemoeide kosten van mr. Vermeeren bij haar in rekening worden gebracht.
Een dergelijke discussie behoort ook niet ten koste van ZLM gevoerd te worden, te meer nu het gaat om de wijze van declareren waarbij terughoudendheid dient te worden betracht om daarvan kosten in rekening te brengen.
2 In het bovenstaande ziet de rechtbank dan ook aanleiding om, gelet op de (gemiddelde) complexiteit van deze zaak en rekening houdend met de dubbele redelijkheidstoets, het aantal uren waarbinnen mr. Vermeeren de benodigde werkzaamheden in dit deelgeschil had kunnen verrichten in redelijkheid vast te stellen op 7,9 uur (incl. uur mondelinge behandeling en reistijd), zulks mede bij gebreke van verweer zijdens ZLM tegen dit aantal uren. In aanvulling daarop zal de rechtbank 2 uur voor het opstellen van het verweerschrift en 1 uur voor het opstellen van de pleitnota toekennen. Het totaal aantal uur komt daarmee op 10,9 uur uit. Zoals hiervoor in r.o. 3.16. reeds is overwogen, acht de rechtbank het door mr. Vermeeren (in 2015 en 2016) gehanteerde uurtarief van € 255,— niet onredelijk hoog, zodat de kosten van het deelgeschil worden begroot op € 2.779,50 excl. 21% BTW en 6% kantoorkosten, te vermeerderen met het bij [benadeelde] in rekening gebrachte griffierecht ad € 285,—. De rechtbank overweegt hierbij nog uitdrukkelijk dat ZLM de deelprocedure is begonnen en dat [benadeelde] zich tegen het verzoek diende te verweren.
3.26. Nu ZLM aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, bestaat grond om haar te veroordelen tot betaling van genoemde deelgeschilkosten.
Verzoek II [benadeelde]
3.27. [benadeelde] legt aan voornoemd verzoek ten grondslag dat bij de vaststelling van de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voorlopig is uitgegaan van een (voor- schot)uurtarief en dat dit uurtarief bij de eindafwikkeling definitief dient te worden vastgesteld en, afhankelijk van het uiteindelijke belang en de complexiteit van de zaak, mogelijk dient te worden verhoogd.
3.28. De rechtbank is ten aanzien van dit verzoek van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat deze kwestie de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. Tussen partijen bestaat immers geen discussie over het feit dat mr. Vermeeren heeft gedeclareerd op basis van een voorschotuurtarief en dat bij de eindafwikkeling overeenstemming dient te worden bereikt over de uiteindelijke hoogte van het (definitieve) uurtarief en de definitieve vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Het verzoek leent zich om die reden dan ook niet voor behandeling in een deelgeschil.
3.29. Indien en voor zover het verzoek ook ziet op de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand inzake het deelgeschil geldt dat deze kosten door de rechtbank thans definitief worden begroot (aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets) en dat deze kosten (qua omvang van de werkzaamheden en hoogte van het uurtarief) geen onderdeel meer kunnen zijn van nadere onderhandelingen tussen partijen (bij de eindafwikkeling). stichtingpiv.nl