RBDHA 101024 kosten verzocht 11 uur (+(voorbereiding van) zitting) x € 260,00 + 6%; begroot, niet toegewezen 10 uur x € 260,00 + 21% = € 3.146,00
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 101024 gemeente niet aansprakelijk voor val bij opsluitband, toedracht onduidelijk; hoogteverschil i.c. ook niet onrechtmatig
- kosten verzocht 11 uur (+(voorbereiding van) zitting) x € 260,00 + 6%; begroot, niet toegewezen 10 uur x € 260,00 + 21% = € 3.146,00
2De feiten
2.1.
Op 12 juli 2022 heeft de advocaat van [verzoekster] namens [verzoekster] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een val bij het oversteken van de Amsterdamse Veerkade in Den Haag op 29 mei 2022. [verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten val is gekomen door gevaarlijk wegdek, te weten een uitstekende tegel waarover zij is gestruikeld, met letsel als gevolg (klachten aan haar enkel). [verzoekster] heeft twee foto’s van de ongevalslocatie en een verklaring van een omstander die haar na de val overeind heeft geholpen, bij haar brief gevoegd.
2.2.
Op 9 september 2022 heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] de toedracht van haar val onvoldoende heeft onderbouwd en dat de stoep hoe dan ook niet gebrekkig is. De gemeente heeft aansprakelijkheid afgewezen, verzocht om informatie over onder meer de looproute van [verzoekster] en gevraagd de omstander een ‘Getuigenformulier’ te laten invullen.
2.3.
Op 27 september 2022 heeft de advocaat van [verzoekster] de gemeente voorzien van aanvullende informatie.
2.4.
Op 24 oktober 2022 heeft de gemeente geschreven dat zij het standpunt ten aanzien van afwijzing van aansprakelijkheid handhaaft. De gemeente wijst erop dat [verzoekster] in haar brieven verwijst naar foto’s met markeringen, die niet met elkaar overeenkomen.
2.5.
Op 17 november 2022 heeft de advocaat van [verzoekster] uitgelegd dat [verzoekster] zich heeft vergist bij het zetten van een kruis op een van de foto’s. De advocaat stuurt een nieuwe foto mee, waarop [verzoekster] heeft weergegeven hoe zij heeft gelopen en waar zij is gevallen.
2.6.
Op 20 februari 2023 heeft de advocaat van [verzoekster] geschreven dat [verzoekster] zich heeft vergist in de door haar beschreven looproute. De advocaat licht een en ander toe en verwijst naar een situatieschets. [verzoekster] heeft eerder verkeerd aangegeven waar zij is gevallen. Bij de brief zijn foto’s gevoegd waaruit volgens [verzoekster] blijkt van (een) hoogteverschil(len) in de bestrating.
2.7.
Op 3 mei 2023 heeft de gemeente geschreven dat [verzoekster] op 17 juli 2022 heeft gemeld dat zij is gevallen door een uitstekende stoeptegel ter hoogte van Amsterdamse Veerkade 39 (zijde Kranestraat), dat [verzoekster] op 17 november 2022 heeft geschreven dat zij is gevallen ter hoogte van een verzakte opsluitrand (zijde Bierstraat) en dat [verzoekster] op 20 februari 2023 foto’s heeft opgestuurd waarop zij heeft gemarkeerd waar zij is gevallen en wat haar looproute is geweest, wat wederom afwijkt van eerdere informatie. De gemeente handhaaft haar standpunt en wijst aansprakelijkheid af.
2.8.
In de periode daarna heeft [verzoekster] de gemeente voorzien van aanvullende informatie, waaronder een situatieschets en getuigenverklaringen van de omstander die haar heeft geholpen.
2.8.1.
Die getuige heeft op 9 juli 2023 verklaard op het ‘Getuigenformulier’:
“Ik heb mevrouw [verzoekster] zien vallen en heb geholpen om op te staan, zie viel over een verhoogde uitstekende stoeptegel (…).”
2.8.2.
De getuige heeft op 8 november 2023 verklaard als volgt:
“(…) ik stond achter de auto van Mw [verzoekster] geparkeerd. (…) zij stapt uit haar geparkeerde auto schuin de stoep op over het fietspad. (…) mw. [verzoekster] was niet afgeleid wat ik kon zien. (…).”
2.9.
[verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij nog steeds (knie)klachten en beperkingen ondervindt als gevolg van de valpartij op 29 mei 2022.
3Het deelgeschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt, samengevat, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
-
verklaart voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de (im)materiële schade die [verzoekster] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de val van 29 mei 2022;
-
de gemeente veroordeelt om aan [verzoekster] te vergoeden de door [verzoekster] geleden en nog te lijden (im)materiële schade, op te maken bij staat, inclusief rente, smartengeld en overige schade vanaf het moment van het ontstaan hiervan;
-
met begroting van de kosten van dit deelgeschil op € 3.668,24, te vermeerderen met de kosten voor de zitting en het griffierecht, met veroordeling van de gemeente tot vergoeding van deze kosten aan [verzoekster].
3.2.
[verzoekster] legt aan het verzoek ten grondslag dat sprake is van primair een gebrekkig opstal zoals bedoeld in artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) subsidiair gevaarzetting en dus een onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW. [verzoekster] stelt dat zij bij het oversteken van de straat ten val is gekomen door gevaarlijk wegdek, te weten een hoogteverschil van minimaal 3 centimeter dat is ontstaan door een oneffenheid tussen op elkaar aansluitende opsluitbanden. De opsluitband die uitsteekt voldoet niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en is gebrekkig en/of gevaarzettend. De gemeente is nalatig geweest in het nemen van veiligheidsmaatregelen, zoals het plaatsen van waarschuwingsborden. Omdat [verzoekster] is gestruikeld over en is gevallen door deze gebrekkige en/of gevaarzettende opstal, is de gemeente aansprakelijk voor de schade die zij daardoor heeft geleden en nog lijdt, aldus [verzoekster].
3.3.
De Gemeente voert verweer. Primair stelt de gemeente zich op het standpunt dat geen sprake is van een gebrek en/of een gevaarzettende situatie en dat zij niet aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade, die zij ook betwist. De gemeente heeft nooit een melding over deze opsluitband ontvangen. Voor zover sprake is van enig hoogteverschil is dit niet relevant, omdat een opsluitband hoe dan ook moet worden overbrugd als iemand oversteekt. De oneffenheden zijn onvoldoende om van een gebrek of gevaarzetting te kunnen spreken. De opsluitband voldoet aan de objectieve eisen die men daaraan mag stellen. Voor zover het wel gaat om een gevaarzettende situatie, heeft [verzoekster] eigen schuld (artikel 6:101 BW). Daardoor kan (subsidiair) geen aansprakelijkheid bij de gemeente bestaan althans is (meer subsidiair) sprake van een nog te bepalen mate van eigen schuld van [verzoekster].
4De beoordeling
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen.
Partijen zijn verdeeld over (het antwoord op) de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] stelt te hebben geleden als gevolg van de val van 29 mei 2022. Partijen zijn het erover eens dat deze vraag zich leent voor behandeling in deelgeschil. De rechtbank zal het verzoek inhoudelijk beoordelen.
Aansprakelijkheid gemeente?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente de beheerder is van de weg waarop [verzoekster] is gevallen. Bij de beoordeling van de door [verzoekster] gestelde aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder voor de gevolgen van de val is het volgende van belang.
4.3.
Een wegbeheerder is op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk voor schade wanneer de weg een gebrek kent en het gevaar dat daardoor ontstaat zich ook heeft verwezenlijkt. Er is sprake van een dergelijk gebrek als de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Daarnaast kan de wegbeheerder aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW. Hierbij moet het gaan om een schending van de zorgplicht van de wegbeheerder, in die zin dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken dermate in gevaar heeft gebracht dat dit als gevaarzettend moet worden aangemerkt.
4.4.
Voor de beoordeling van beide grondslagen voor aansprakelijkheid moet aansluiting worden gezocht bij de criteria van het zogenoemde Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079). Daarbij komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de betreffende weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Hierbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke (veiligheids)maatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Dit alles moet worden ingevuld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
4.5.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rusten op [verzoekster] de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de opsluitband gebrekkig is, dat de opsluitband daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert en dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. [verzoekster] is immers degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW en zij wil dat komt vast te staan dat de gemeente aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van de val. Hier is [verzoekster] niet in geslaagd.
4.6.
[verzoekster] heeft wisselend verklaard over de plek waar zij is gevallen en de toedracht en omstandigheden van de val. Ook ter zitting heeft zij hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. De rechtbank stelt vast dat het betoog van [verzoekster] speculaties bevat, dat zij in de loop der tijd heeft verwezen naar verschillende ‘struikelpunten’ op de opsluitband althans de stoeprand, dat iemand die misschien niet zo goed oplet ook kan struikelen over een juist gepositioneerde opsluitband, die immers een hoogteverschil met het fietspad heeft en dat de door [verzoekster] ter zitting beschreven looproute – die (wederom) anders is dan [verzoekster] eerder heeft toegelicht – niet juist kan zijn, omdat die begint op een verkeerd punt, te weten de auto van de getuige, en niet haar eigen auto. Bovendien heeft de getuige haar van achteren gezien. Hoewel de getuige heeft verklaard dat [verzoekster] niet was afgeleid, kan zij dat dus niet op basis van eigen waarneming hebben geconstateerd. Zij wist immers niet waarnaar [verzoekster] keek op het moment dat zij viel.
4.7.
[verzoekster] heeft het voorgaande niet of onvoldoende weersproken. De toedracht van de val van [verzoekster] kan dan ook niet worden vastgesteld. In rechte komt daarom niet vast te staan dat [verzoekster] (uitsluitend) ten val is gekomen door de uitstekende opsluitband.
4.8.
Bij deze stand van zaken geldt dat het uitgangspunt van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht geldt, te weten ieder draagt zijn eigen schade.
4.9.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat zelfs wanneer er vanuit zou moeten worden gegaan dat [verzoekster] door het hoogteverschil van de opsluitband is gevallen, dit ook niet meebrengt dat de gemeente aansprakelijk is. De genoemde oneffenheid is naar het oordeel van de rechtbank acceptabel, althans niet zodanig gebrekkig of gevaarlijk dat sprake is van een gebrekkige opstal (artikel 6:174 BW) of een onrechtmatige situatie (artikel 6:162 BW). Nog los van het feit dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over het exacte hoogteverschil omdat er onnauwkeurige metingen zijn uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat bij het oversteken van een fietspad met een opsluitband van belang is dat een voetganger zijn ogen naar het wegdek richt om het aanwezige hoogteverschil tussen het fietspad en de opsluitband zonder problemen te overbruggen.
4.10.
Op de in het geding gebrachte foto’s is duidelijk te zien dat de opsluitbanden niet naadloos op elkaar aansluiten. Dit hoogteverschil is onder de gegeven omstandigheden, waar voetgangers sowieso al rekening moeten houden met een hoogteverschil tussen het fietspad en de opsluitbanden, acceptabel, zelfs als daarmee de geadviseerde hoogte van de CROW-richtlijn zou zijn overschreden.
Slotsom
4.11.
De gemeente is niet aansprakelijk voor de door [verzoekster] geleden schade. [verzoekster] kan haar schade niet op de gemeente verhalen. De verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.12.
Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Begroting kan alleen achterwege blijven als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, zodat zij de kosten die [verzoekster] voor deze procedure heeft gemaakt, zal begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn.
4.13.
[verzoekster] althans haar advocaat heeft de kosten van het deelgeschil begroot op 11 uren tegen een uurtarief van € 260 en komt uit op een totaalbedrag van € 3.668,24, nog te vermeerderen met de tijd die is besteed aan (de voorbereiding van) de mondelinge behandeling. De gemeente heeft het begrote aantal uren betwist.
4.14.
Gelet op de aard en beperkte complexiteit van de zaak en mede met het oog op het gehanteerde uurtarief, acht de rechtbank een tijdsinvestering van de advocaat van [verzoekster] in verband met het deelgeschil van 10 uren in totaal reëel. Het gehanteerde uurtarief acht de rechtbank niet onredelijk, met dien verstande dat de begrote kantoorkosten worden geacht in voornoemd uurtarief te zijn verdisconteerd. Hoewel de advocaat van [verzoekster] in het verzoekschrift schrijft dat het bedrag van € 260 een uurtarief inclusief 6% kantoorkosten betreft, blijkt uit de berekening van het totaalbedrag van € 3.668,24 dat dit uurtarief toch is vermeerderd met 6%. De rechtbank komt derhalve uit op een bedrag van (10 uur x uurtarief € 260 =) € 2.600 + 21% btw + € 87 voor griffierecht = € 3.233 in totaal.
4.15.
Omdat de aansprakelijkheid van de gemeente niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en de gemeente niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door de gemeente te worden betaald als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2024:22001