RBGEL 090724 Toewijzing cf verzoek € 6000,00 + 21% = € 7260,00; eerst uurtarief € 200,00 later € 230 i.v.m. ervaring
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 090724 oordeel na desk. bericht neuroloog, orthopeed en psychiater; Rug- en schouderklachten plausibel en in csqn-verband met arbeidsongeval
- Whiplashjurisprudentie is inmiddels breed toepasbaar; ook op andere subjectieve klachten; ook valpartij in februari 2014 in causaal verband met arbeidsongeval in 2012
- Afwijzing bevel tot medewerking VZ expertise, pij gaf ter zitting aan zich niet te zullen verzetten tegen dit onderzoek
- Toewijzing cf verzoek € 6000,00 + 21% = € 7260,00; eerst uurtarief € 200,00 later € 230 i.v.m. ervaring
2. De feiten
2.1. Op 7 december 2012 is [ verzoeker ] in de uitoefening van de werkzaamheden bij VMI Holland een ongeval (hierna: het bedrijfsongeval) overkomen. [ verzoeker ] moest kunststof matten uit een doos halen en op een pallet leggen. Nadat hij een paar rollen uit de doos had gehaald, scheurde de doos waardoor de rollen op [ verzoeker ] vielen. [ verzoeker ] is als gevolg daarvan achterover gevallen met zijn rug tegen een stevige doos die achter hem stond.
2.2. De dag na het ongeval heeft [ verzoeker ] de huisarts bezocht. Daarna heeft [ verzoeker ] nog diverse keren de huisarts bezocht in verband met aanhoudende rugklachten en uitstralingen naar de schouderregio. Hij is door de huisarts doorverwezen naar een fysiotherapeut, een orthopeed en naar een revalidatiearts.
2.3. Eind september/begin oktober 2013 is [ verzoeker ] doorverwezen naar de pijnpoli van de Isala Klinieken in Zwolle waar geconcludeerd werd dat [ verzoeker ] neuropatische pijn met zenuwbeschadiging had. [ verzoeker ] kwam onder behandeling van het pijnteam, bestaande uit een anesthesioloog, fysiotherapeut en klinisch psycholoog. Als onderdeel van de behandeling kreeg [ verzoeker ] medicatie bestaande uit Amitriptyline, Oxycodon, Gabapentine, Notrilen en Lorazepam.
2.4. Op 24 februari 2014 is [ verzoeker ] gevallen in zijn slaapkamer (hierna: de val). [ verzoeker ] werd wakker door hevige buikpijn en ging naar het toilet. [ verzoeker ] is op het toilet gaan zitten en toen hij weer wilde gaan staan, werd het hem zwart voor de ogen, waardoor hij languit in de slaapkamer op de grond is gevallen. Als gevolg hiervan heeft [ verzoeker ] zijn enkel gebroken.
2.5. [ verzoeker ] ervaart dagelijks een constante stekende en brandende pijn aan de rug en rechter schouder/arm. Hij is uitbehandeld door het pijnteam en moet met de klachten leren leven.
2.6. In het kader van verzoeken tot het houden van voorlopig deskundigenberichten heeft de kantonrechter expertises bevolen door neuroloog dr. H.J.J.A. Bernsen (hierna: Bernsen), orthopeed prof. dr. C.N. van Dijk (hierna: Van Dijk) en ten slotte door psychiater J.J.D. Tilanus (hierna: Tilanus).
2.7. Bernsen heeft op 16 maart 2017 gerapporteerd. In het rapport is voor zover in dit geding van belang - het volgende te lezen:
"(...) V
Beschouwing
(...)
Uit voorafgaande is af te leiden dat betrokkene vrij consistent bij de verschillende behandelaren pijnklachten midthoracaal rechts en in maart 2013 in de rechter schouder aangeeft met enige tijd na het ongeval (maart 2013) bij onderzoek een zekere overgevoeligheid bij aanraking van dit gebied. (...) de aard van het trauma niet pleit voor het verkrijgen van zenuwletsel (...). Er zijn eveneens geen klinische aanwijzingen die de diagnose CRPS rechtvaardigen. (...)
In overeenstemming hiermee en met de bevindingen bij beeldvormende diagnostiek worden bij het huidige neurologisch onderzoek geen objectieve neurologische afwijkingen gevonden, met name ook geen aanwijzingen voor een intercostaal neuralgie, een myelopathie of perifeer zenuwletsel waarmee de door betrokkene aangegeven pijnklachten neurologisch kunnen worden verklaard. Er zijn evenmin afwijkingen op de huid zichtbaar, geen trofische stoornissen, temperatuurverschillen, geen abnormale transpiratie. Dientengevolge kan de diagnose complex regionaal pijnsyndroom type I niet worden gesteld. Eveneens zijn er geen aanwijzingen voor een plexopathie of radiculopathie waarmee de klachten van betrokkene neurologisch verklaard kunnen worden, er is geen dermatomere verdeling van de gevoelsstoornissen die betrokkene aangeeft. Ook voor de gevoelsstoornissen in de rechter hand kan geen neurologische verklaring worden aangeboden op grond van bovenstaande. Hetzelfde geldt voor de pijnklachten die zijn ontstaan na de avulsiefractuur van de linker enkel. Ook hierbij zijn geen aanwijzingen voor een complex regionaal pijnsyndroom aanwezig.
In de behandelend sector wordt erop gewezen dat er mogelijkerwijs een aantal klachtenonderhoudende factoren kunnen meespelen waardoor betrokkene pijnklachten blijft ervaren. Zo concludeert de klinisch psycholoog dat er sprake is van aanpassingsproblematiek, gecompliceerd door vermijdende en obsessieve trekken en wordt gesproken van een somatoforme pijnstoornis. De UWV-arts valt het op dat betrokkene een pre-occupatie heeft ten aanzien van pijn. De oefentherapeute heeft in september 2013 de indruk dat de thuissituatie een belemmerende factor is en ook de revalidatiearts meldt in oktober 2013 dat onderhoudende psychosociale stressoren niet geheel konden worden uitgesloten. De internist meent kennelijk dat de buikpijn, het flauwvallen en de rugpijn een stressreactie op de scheidingsperikelen van ouders en schoonouders waren. De aanwezigheid van niet-organische factoren en herstelbelemmerende of klachtenbevorderende omstandigheden kan zeer wel een verklaring vormen voor het voorbestaan en de therapie resistentie van de klachten van betrokkene.
Samenvattend kan er op grond van bovenstaande geen neurologische verklaring worden geboden voor de door betrokkene aangegeven klachten noch de therapieresistentie en het voorbestaan daarvan. Gezien de opmerkingen uit de behandelende sector is de aanwezigheid van herstelbelemmerende omstandigheden niet uit te sluiten.
VI
(...)
Beantwoording van uw vragen
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
(...)
Antwoord:
d. De gegevens zoals door betrokkene zijn medegedeeld, komen in grote lijnen overeen met de informatie uit de behandelende sector. Evenals bij onderzoek door de neuroloog in de behandelende sector kunnen bij het huidige neurologisch onderzoek geen objectieve neurologische afwijkingen worden vastgesteld.
(...)
Aanvullende vraag 3
Ziet u hier een indicatie voor een aanvullende psychiatrische expertise.
Indien de orthopedisch chirurg op zijn vakgebied geen verklaring voor de klachten van betrokkene kan vinden, kan mede gezien de opmerkingen van de psycholoog (aanpassingsproblematiek, gecompliceerd door vermijdende en obsessieve trekken, somatoforme pijnstoornis), de UWV-arts (preoccupatie ten aanzien van pijn) en de revalidatiearts (onderhoudende psycho-sociale stressoren niet uitgesloten) in dit verband een psychiatrische expertise worden overwogen.
(...)”
2.8. Van Dijk heeft op 8 november 2017 gerapporteerd. In het rapport is voor zover in dit geding van belang - het volgende te lezen:
"(...)
Diagnose:
Als gevolg van een ongeval d.d. 07-12-2012 posttraumatische pijnklachten midthoracaal en rechterschouder, waarbij in de behandelende sector geen classificerende diagnose kon worden
gesteld. Bij recente neurologische expertise konden geen objectief neurologische afwijkingen worden vastgesteld. Ook op orthopedisch gebied zijn er geen objectieve afwijkingen. Ook radiologisch zijn er geen afwijkingen. Daarnaast ontstond op 24-02-2014 na het in elkaar zakken een avulsiefractuur van de linkerenkel. Bij radiologisch onderzoek d.d. 12-06-2017 zijn er geen afwijkingen, met name geen degeneratieve afwijkingen. Bij lichamelijk onderzoek is er een symmetrische functie en geen atrofie op onderbeens- of bovenbeensniveau. Betrokkene ervaart een functionele beperking t.a.v. de linkerenkel waarbij betrokkene met een stok loopt met een beperkte loopafstand. Ook het staan is beperkt. Fietsen gaat niet. Autorijden is beperkt. Er is een beperking t.a.v. traplopen, hurkzit en knielen.
(...)
Ter beantwoording van de door u gestelde vraag: (...)
Consistentie:
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Er is mijns inziens sprake van een onderlinge samenhang tussen de gegevens verkregen uit medische correspondentie en de door betrokkene aangegeven klachten en bij het onderzoek gevonden bevindingen.
(...)"
2.9. Tilanus heeft 11 oktober 2022 gerapporteerd. In het rapport is - voor zover in dit geding van belang - het volgende te lezen:
"(...)
IV BESCHOUWING
(...)
Overwegingen ten aanzien van de ontwikkeling/persoonlijkheid:
Bij onderzochte worden bij gerichte (ontwikkelings-)anamnese en onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor een ontwikkelings- en/of persoonlijkheidsstoornis.
(...)
Finale overwegingen met betrekking tot de differentiaal diagnose en de eventuele medische causaliteit met het ongeval van 7 december 2012:
(...)
In de loop der jaren heeft onderzochte gesprekken gehad met een klinisch psycholoog die onderdeel uitmaakte van een pijnteam. Deze constateerde een somatoforme pijnstoornis en
aanpassingsproblematiek gecompliceerd door vermijdende trekken. Meerdere onderzoekers hebben in de loop der jaren bij onderzochte bepaald pijngedrag geconstateerd/beschreven, blijkbaar zonder dit nader te specificeren of te verklaren. Er werd blijkbaar nooit een indicatie gezien voor een verwijzing naar een psychiater en/of verwijzing naar een SOLK-centrum (somatisch onvoldoende verklaarde klachten). De artsen bij het Uwv hebben het onderzoek en dan met name de presentatie van de klachten door onderzochte in de loop der jaren blijkbaar op verschillende wijze beschreven en geïnterpreteerd.
Uit de anamnese en de informatie uit het dossier komt aldus naar voren dat onderzochte enerzijds nooit naar een psychiater werd verwezen en anderzijds dat er bij hem zeer waarschijnlijk sprake is van een verder blanco psychiatrische voorgeschiedenis.
Bij de huidige anamnese worden nog pijnklachten vermeld en bij onderzoek worden geen psychiatrische symptomen en/of aanhoudende cognitieve, affectieve of conatieve functiestoornissen geconstateerd.
Gelet op de context van het onderzoek en de aard van het ongeval werd bij onderzochte dan differentiaal diagnostisch - overwogen en onderzocht of er sprake is (geweest) van een posttraumatische-stressstoornis. Hiervoor worden thans geen aanwijzingen gevonden.
(...)
Gelet op de bevindingen in het dossier en dan met name de informatie van een klinisch psycholoog (somatoforme pijnstoornis) en het door sommige artsen/onderzoekers beschreven ‘pijngedrag' werd bij onderzochte in het bijzonder - differentiaal diagnostisch -overwogen én onderzocht of er sprake is (geweest) van een somatisch-symptoomstoornis. Onderzochte geeft weliswaar zelf aan nog te lijden aan bepaalde pijnklachten, maar er is daarbij niet (meer) sprake van hiermee samenhangende excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen, noch van hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid. Er is bij onderzochte in het geheel niet sprake van disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten, een persisterende hoge mate van ongerustheid over de gezondheid en over de klachten, noch van het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan zorgen over de gezondheid. Integendeel, onderzochte kan vlot en gemakkelijk over zijn klachten vertellen, de verbeteringsgradiënt verduidelijken en aangeven wat een pijnarts hem destijds heeft uitgelegd. Ook bij de confrontatie met mogelijke inconsistenties (o.a. tussen anamnese en onderzoek) komt hij niet claimend, ongerust, onzeker, prikkelbaar of vijandig over. De diagnose somatisch-symptoomstoornis kan derhalve niet worden gesteld.
Gelet op de informatie uit de stukken en de bevindingen bij anamnese, werd bij onderzochte ook nog - differentiaal diagnostisch- overwogen en onderzocht of er (nog) sprake is van een aanpassingsstoornis. Ook hiervoor worden thans geen aanwijzingen gevonden. Hoewel er in het dossier diverse psychosociale stressoren worden vermeld en een psycholoog in het verleden aanpassingsproblematiek beschreef, worden er thans geen emotionele of gedragsmatige symptomen in reactie op aanwijsbare stressoren geconstateerd. Integendeel, onderzochte benadrukt dat hij en zijn vrouw inmiddels een stabiel evenwicht hebben hervonden en kunnen vasthouden. Afgaande op de gerichte anamnese met betrekking tot zijn actuele functioneren (...), is er in psychiatrische zin thans niet sprake van een (dreigende) decompensatie of disfunctioneren.
Aldus wordt geconcludeerd dat er bij onderzochte thans niet sprake is van een psychiatrische stoornis. Er worden ook geen aanwijzingen gevonden dat er bij onderzochte in de afgelopen jaren sprake is geweest van een psychiatrische stoornis die een direct medisch causale relatie met het ongeval in het geding zou kunnen hebben (gehad). Er is bij onderzochte thans ook niet sprake van psychiatrische functiestoornissen en eventueel daaruit voortvloeiende beperkingen.
V CONCLUSIE
Een thans 42-jarige man die sinds een bedrijfsongeval in 2012 pijnklachten ervaart, thans zonder aanwijzingen voor een comorbide psychiatrische stoornis, bij een waarschijnlijk ook blanco psychiatrische voorgeschiedenis en familie-anamnese.
DSM-5 classificatie:
In het DSM-5 classificatiesysteem wordt geen diagnose gesteld.
(...)
(...)
VII BEANTWOORDING VRAGEN
(...)
e. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Ja. (...)"
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [ verzoeker ] verzoekt de kantonrechter:
a. een beslissing te nemen over het juridisch causaal verband tussen het arbeidsongeval en de rug- en schouderklachten en in het bijzonder te oordelen dat de rug- en schouderklachten in juridische zin bestaan en dat er juridisch causaal verband bestaat tussen het arbeidsongeval en de rug- en schouderklachten;
b. te oordelen dat er een conditio sine qua non verband bestaat tussen het arbeidsongeval en de valpartij in februari 2014 en dat de gevolgen daarvan aan Zürich c.s. kunnen worden toegerekend volgens het bepaalde in artikel 6:98 BW;
c. medewerking van Zürich c.s. te bevelen aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek met inachtneming van de in 8.5. van het verzoekschrift geformuleerde vraagstelling en de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van Zürich c.s. te brengen;
d. de kosten van het deelgeschil te begroten en Zürich c.s. te veroordelen tot betaling van deze kosten aan [ verzoeker ].
3.2. Aan het verzoek heeft [ verzoeker ] - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [ verzoeker ] heeft klachten, voornamelijk bestaande uit een constante brandende en stekende pijn in de rug en rechterschouder. De klachten zijn niet medisch geobjectiveerd. Er is sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Vervolgens is er geen sprake van pre-existente klachten, kunnen de klachten door het ongeval zijn veroorzaakt en is er geen alternatieve verklaring voor de klachten. Daarom staan de klachten volgens [ verzoeker ] in juridisch causaal verband tot het hem overkomen bedrijfsongeval.
De val in februari 2014 staat in oorzakelijk verband tot het bedrijfsongeval. Ten eerste was [ verzoeker ] zo vermoeid geraakt door alle pijn dat er een soort kortsluiting bij [ verzoeker ] is ontstaan. [ verzoeker ] gebruikte ter bestrijding van de pijnklachten veel medicijnen. Een van de bijwerkingen van de gebruikte medicijnen is buikpijn. Daarnaast bestaan de overige bijwerkingen van de medicijnen uit sufheid, duizeligheid, problemen met bewegen en een vertraagd reactievermogen. Vanwege het medicijngebruik werd de kans op vallen vergroot, zodat het oorzakelijk verband tussen de schade als gevolg van de val en het bedrijfsongeval kan worden aangenomen. De gevolgen van de val kunnen bovendien aan Zürich c.s. worden. toegerekend omdat er sprake is van schending van een van een veiligheidsnorm in die zin dat de op de werkgever rustende zorgplicht is geschonden en er sprake is van letselschade. Als de klachten in juridisch causaal verband staan, zullen de daaruit voortvloeiende beperkingen voor [ verzoeker ] nog moeten worden vastgesteld door een verzekeringsgeneeskundige. Omdat [ verzoeker ] zich tot nu toe voor de benoeming van de deskundigen tot de rechtbank heeft moeten wenden met een verzoek voorlopig deskundigenbericht, verwacht [ verzoeker ] dat dat ook nu het geval zal zijn.
3.3.Zurich c.s. verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken. Op de inhoud van het verweer wordt hierna indien nodig nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.De vraag die in deze zaak als eerste moet worden beantwoord is of de klachten van [ verzoeker ] in causaal verband staan tot het bedrijfsongeval op 7 december 2012.
Ter beantwoording van die vraag hebben medische expertises plaatsgevonden door achtereenvolgens Bernsen, Van Dijk en Tilanus.
Partijen zijn gebonden aan de inhoud van deze deskundigenberichten. Zwaarwegende argumenten, bijvoorbeeld dat de uitgebrachte rapportages niet voldoen aan de elementaire eisen van deugdelijkheid, de deskundigenrapporten intern inconsistent zijn of onbegrijpelijk of dat daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd, daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen, logische denkfouten bevatten, of als de rapportages op partijdige wijze tot stand zijn gekomen, zijn door partijen niet gesteld. Dat betekent dat de kantonrechter uitgaat van de inhoud van deze drie expertiserapporten.
4.2. Zowel Bernsen, als Van Dijk als Tilanus hebben op grond van hun wetenschappelijke standaarden geen aantoonbare medische verklaring voor de klachten van [ verzoeker ] kunnen vaststellen. Anders dan Zürich c.s. heeft betoogd, betekent dat niet dat er vanuit juridisch perspectief geen sprake kan zijn van klachten die door het bedrijfsongeval zijn veroorzaakt. Aan Zürich c.s. kan worden toegegeven dat de Hoge Raad in zijn arrest van 8 juni 2001(1) geen bewijsregel heeft gegeven. Niettemin is de zeer breed gedragen lijn in de feitenrechtspraak - zo ook die van de rechtbank Gelderland - dat onder omstandigheden het juridisch causaal verband kan worden aangenomen zonder dat een aantoonbare medische verklaring voor de klachten bestaat. Beslissend is of er sprake is van een plausibel klachtenpatroon, wat inhoudt dat er sprake moet zijn van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Indien de desbetreffende klachten er voor het ongeval niet waren, de klachten op zich door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, kan het causaal verband tussen de klachten en het ongeval in beginsel worden aangenomen.
4.3.Vaststaat dat [ verzoeker ] de dag na het bedrijfsongeval naar de huisarts is gegaan en heeft gemeld dat hij pijn had achterop zijn rug/ribben uitlopend tot net onder de schouderbladen. In maart 2013 heeft [ verzoeker ] ook de schouderklachten genoemd, dat - samen met de rugklachten - vanaf dat moment zo is gebleven. Het enkele feit dat [ verzoeker ] niet direct na het ongeval schouderklachten had, of dat hij ze niet direct heeft gemeld, brengt niet mee dat het klachtenpatroon niet consequent is. Verder is er naar het oordeel van de kantonrechter ook sprake van consistentie in het klachtenpatroon. Zowel Bernsen als Van Dijk hebben op de vraag of er sprake is van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en de bevindingen bij onderzoek, geantwoord dat die onderlinge samenhang er is. Ook Tilanus heeft geantwoord dat er sprake is van onderlinge samenhang. Tilanus merkt daarbij op dat [ verzoeker ] op de confrontatie met mogelijke inconsistenties die hij tijdens het onderzoek aan [ verzoeker ] heeft voorgehouden, niet claimend, ongerust, onzeker prikkelbaar of vijandig is overgekomen, zodat hij de diagnose somatisch-symptoomstoornis niet kan stellen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee vast komen te staan dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon bij [ verzoeker ].
4.4. Zürich c.s. heeft niet betwist dat [ verzoeker ] voor het ongeval geen pijnklachten aan de rug en rechter schouder had en dat deze klachten in beginsel door het bedrijfsongeval kunnen zijn veroorzaakt. Zürich c.s. heeft echter wel betwist dat een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Volgens Zürich c.s. is er in het leven van [ verzoeker ] zowel voor als na het ongeval sprake van psychosociale stressoren die de oorzaak zouden kunnen zijn van zijn klachten. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.5.
Bernsen heeft in zijn rapport opgemerkt dat - indien de orthopedisch chirurg, net als hijzelf, op zijn vakgebied geen verklaring voor de klachten van betrokkene kan vinden - er in dit verband een psychiatrische expertise kan worden overwogen, gezien de opmerkingen uit de behandelende sector. Volgens Bernsen gaat het dan ten eerste om de opmerkingen van de psycholoog dat sprake is van aanpassingsproblematiek, gecompliceerd door vermijdende en obsessieve trekken en mogelijk een somatoforme pijnstoornis. Ten tweede gaat het om de opmerking van de UWV-arts dat er sprake is van preoccupatie bij [ verzoeker ] ten aanzien van pijn. Ten derde noemt Bernsen de opmerking van de revalidatiearts die aangeeft dat de aanwezigheid van onderhoudende psychosociale stressoren niet is uitgesloten.
4.6.Tilanus heeft om die reden - naast zijn onderzoek of [ verzoeker ] lijdt aan een psychiatrische stoornis voorkomend in de DSM-5 - differentiaal diagnostisch overwogen dat er geen aanwijzingen zijn voor PTSS, dat de diagnose somatisch-symptoomstoornis niet kan worden gesteld en dat er geen aanwijzingen zijn voor een aanpassingsstoornis. Ten aanzien van de door de revalidatiearts genoemde psychosociale stressoren heeft Tilanus opgemerkt dat er op het moment van het onderzoek geen emotionele of gedragsmatige symptomen in reactie op aanwijsbare stressoren zijn geconstateerd. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de psychosociale stressoren niet als alternatieve oorzaak van de rug- en schouderklachten kunnen worden aangemerkt.
4.7. De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de bij [ verzoeker ] bestaande pijnklachten aan zijn rug en rechter schouder in causaal verband staan met het hem op 7 december 2012 overkomen bedrijfsongeval.
4.8. [ verzoeker ] verzoekt voorts te oordelen dat er een conditio sine qua non verband bestaat tussen het bedrijfsongeval en de valpartij in februari 2014.
[ verzoeker ] heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van het bedrijfsongeval zoveel pijn aan zijn rug en schouder heeft, dat hij daarvoor - ook ten tijde van de val in februari 2014 - een combinatie van Amitriptyline, Oxycodon, Gabapentine, Notrilen en Lorazepam gebruikte. De bijwerkingen van deze medicijnen bestaan volgens [ verzoeker ] uit buikpijn, sufheid, duizeligheid, problemen met bewegen zoals onzeker lopen en een vertraagd reactievermogen waardoor de gebruiker makkelijker kan vallen. Vlak voor de val is [ verzoeker ] bij de huisarts geweest met buikpijnklachten. De huisarts heeft in het huisartsenjournaal opgenomen dat de buikpijn mogelijk een bijwerking van de medicatie is. Ook heeft de huisarts geconstateerd dat er als het ware een kortsluiting is ontstaan door een combinatie van versuffende werking van de medicatie en de opgetreden vermoeidheid vanwege de rug- en schouderklachten. Van Dijk overweegt in zijn rapport dat de kans op verstapping vergroot was, door de versuffende werking van de medicatie, alles aldus [ verzoeker ].
4.9. Zürich c.s. heeft aangevoerd dat een vergrote kans op vallen nog niet tot een causaal verband (conditio sine qua non) leidt. Volgens Zürich c.s. moet [ verzoeker ] aantonen dát de val in februari 2014 het gevolg is van het bedrijfsongeval in 2012 en niet slechts dat de kans op de val groter was door het bedrijfsongeval. De buikpijn die [ verzoeker ] had, kan volgens Zürich c.s. als bijwerking van de medicatie zijn ontstaan, maar kan net zo goed een andere oorzaak hebben gehad. Bovendien komt flauwvallen volgens (de medisch adviseur van) Zürich c.s. wel vaker voor als iemand op het toilet heeft gezeten met krampende buikpijn, moeizame ontlasting heeft en daarna opstaat. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.10. Voor het aannemen van een conditio sine qua non-verband hoeft geen 100% zekerheid te bestaan, maar is het voldoende dat het oorzakelijk verband met een redelijke mate van waarschijnlijkheid komt vast te staan. Vast staat dat [ verzoeker ] medicatie gebruikte ter bestrijding van de klachten die hij als gevolg van het bedrijfsongeval had. Ook staat vast, omdat dit door Zürich c.s. niet is betwist, dat buikpijn, sufheid, duizeligheid, problemen met bewegen zoals onzeker lopen en een vertraagd reactievermogen waardoor de gebruiker makkelijker kan vallen, de bijwerkingen waren van de medicijnen die [ verzoeker ] gebruikte. Vlak voor de val in februari 2014 is [ verzoeker ] met buikpijnklachten naar de huisarts geweest. De huisarts heeft in het journaal geschreven dat deze buikpijnklachten als mogelijke bijwerking van de medicatie zijn opgetreden. Een andere oorzaak voor de buikpijnklachten is niet door de huisarts vastgelegd. Onder deze omstandigheden valt met een redelijke mate van waarschijnlijkheid aan te nemen dat de val is veroorzaakt door de bijwerkingen van de medicijnen die [ verzoeker ] gebruikte ter bestrijding van de gevolgen van het bedrijfsongeval en staat de val op 24 februari 2014 in conditio sine qua non-verband tot het arbeidsongeval.
De vraag is of de val en het daaruit voortvloeiende enkelletsel (gegeven het conditio sine qua non-verband) in het licht van het bepaalde in artikel 6:98 BW moet leiden tot toerekening van de gevolgen van de val aan het bedrijfsongeval. Artikel 6:98 BW vereist dat de schade (enkel) in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van Zürich c.s. berust (bedrijfsongeval), dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
Van belang in deze zaak is dat de aansprakelijkheid van Zürich c.s. berust op een geschonden veiligheidsnorm (namelijk de zorgplicht van 7:658 BW) en dat het gaat om een schuldaansprakelijkheid. Verder is er sprake van personenschade. Deze beide factoren leiden ertoe dat er ruim wordt toegerekend. Zürich c.s. heeft anders dan door aan te voeren dat er aan ruime toerekening niet wordt toegekomen omdat er geen oorzakelijk verband kan worden aangenomen, geen verweer gevoerd ten aanzien van de toerekening naar redelijkheid. Dat betekent dat de schade als gevolg van de enkelfractuur in zodanig verband staat met het bedrijfsongeval dat deze schade als een gevolg van het bedrijfsongeval aan Zürich c.s. kan worden toegerekend.
4.11. [ verzoeker ] heeft verzocht 'te oordelen' over het conditio sine qua non-verband en de toerekening van artikel 6:98 BW. Dit verzoek wordt aldus verstaan dat voor recht zal worden verklaard dat er een conditio sine qua non-verband bestaat tussen het bedrijfsongeval en de valpartij in februari 2014 en dat de gevolgen daarvan aan Zürich c.s. kunnen worden toegerekend.
4.12. [ verzoeker ] heeft vervolgens verzocht om Zürich c.s. te veroordelen tot medewerking aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Dit verzoek zal worden afgewezen. Zürich c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling op de vraag van de kantonrechter of Zürich c.s. zich verzet tegen een verzekeringsgeneeskundige expertise indien het verzoek tot vaststelling van het causaal verband zou worden toegewezen, aangegeven dat het in dit geval voor de hand ligt dat een verzekeringsgeneeskundige expertise plaatsvindt. De kantonrechter gaat er om die reden van uit dat Zürich c.s. haar medewerking zal verlenen aan een verzekeringsdeskundige expertise. Er is dus geen sprake van een geschil waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.13. [ verzoeker ] heeft verzocht de kosten van het deelgeschil te begroten en Zürich c.s. te veroordelen tot betaling van deze kosten. De kantonrechter moet de kosten van het deelgeschil begroten aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk moet zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten redelijk is. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake.
4.14. [ verzoeker ] heeft de kosten begroot op € 6.000,00 te vermeerderen met btw. Het uurtarief van de gemachtigde van [ verzoeker ] was aanvankelijk € 200,00 te vermeerderen met btw en is gedurende de procedure verhoogd naar € 230,00 te vermeerderen met btw. De gemachtigde van [ verzoeker ] heeft een bedrag van € 3.060,00 te vermeerderen met btw op de daadwerkelijk kosten in mindering gebracht, hetgeen bij een uurtarief van € 230,00 neerkomt op ruim 13 uur).
Zürich c.s. heeft geen bezwaar tegen het gehanteerde uurtarief. Zürich c.s. maakt wel bezwaar tegen het aantal opgevoerde uren. Volgens Zürich c.s. is een aantal van 15 uur redelijk.
Omdat de gemachtigde van [ verzoeker ] al bedragen in mindering heeft gebracht op het totaalbedrag, is niet meer exact te achterhalen hoeveel uren er in rekening zijn gebracht. Grofweg komt het neer op ongeveer 25 uur. De gemachtigde van [ verzoeker ] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er 18 (van de 30) uren zijn gedeclareerd voor het opstellen van het verzoekschrift en dat de causaliteitskwesties zoals in deze zaak aan de orde, niet eenvoudig zijn. Zürich c.s. heeft op deze uiteenzetting over de kosten niet meer gereageerd.
De kosten van het deelgeschil zullen daarom in redelijkheid worden vastgesteld op € 7.260,00 (inclusief btw), vermeerderd met een bedrag van € 87,00 aan griffierecht. Omdat de aansprakelijkheid vast staat, zal Zürich c.s. worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
1. HR 8 juni 2001 ECLI:NL:HR:2001:AB2054 (Zwolsche Algemeene/ De Greef)
Met dank aan mr. M. (Mohammed) Bennami, Boer en Van Schoonhoven Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBGEL-090724