Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 200722 verzocht 26,16 x € 260,00 + 21%, toegewezen 21 x € 260,00 +21% = € 6.606,60; reistijd tegen uurtarief niet onredelijk

RBGEL 200722 onverwacht 30 cm optillen van bekende tijdens festival onrechtmatig; aansprakelijkheid voor schade vanwege breuk voet
verzocht 26,16 x € 260,00 + 21%, toegewezen 21 x € 260,00 +21% = € 6.606,60; reistijd tegen uurtarief niet onredelijk

2
De feiten
2.1.
[verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] zijn bekenden van elkaar. Ze kenden elkaar via een gezamenlijke vriendin, hebben elkaar twee of drie keer eerder ontmoet en hebben daarbij ook een keer samen, met een of twee anderen, gegeten.

2.2.
Op 3 augustus 2019 waren [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] aanwezig bij een evenement in Amsterdam. Op enig moment stonden ze in de buurt van een buitenpodium op de Westermarkt in Amsterdam, waar muziek werd gespeeld/gedraaid en werd gedanst. Ze stonden in eerste instantie in het drukke gedeelte voor het podium, daarna in een wat rustiger gedeelte naast of achter het podium. Net als (een deel van) de rest van het publiek dansten zij op, althans bewogen zij mee met, de muziek.

2.3.
Op enig moment, rond 20:00 uur heeft [verwerende partij sub A] tijdens dit dansen/bewegen op muziek [verzoekende partij] zonder aankondiging bij haar middel gepakt en enkele seconden ongeveer 30 centimeter opgetild. Toen [verzoekende partij] weer neerkwam is zij gevallen (verder: het ongeval).

2.4.
Tussen 13:00 en 20:00 hadden [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] beiden ongeveer 8 tot 10 drankjes gedronken. Ze waren ten tijde van het ongeluk naar eigen zeggen ‘vrolijk aangeschoten’ ( [verzoekende partij] ) dan wel ‘vrolijk aangeschoten/dronken’ ( [verwerende partij sub A] ).

2.5.
Door het ongeval heeft [verzoekende partij] in haar rechtervoet een ‘Lisfranc fractuur’ (een breuk in de voorvoet) opgelopen. Zij heeft daarvoor meerdere operaties ondergaan en ondervindt daarvan nog klachten en beperkingen.

2.6.
In een brief van 18 maart 2021 heeft (de belangenbehartiger van) [verzoekende partij] Bovemij, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verwerende partij sub A] , gevraagd binnen vier weken de aansprakelijkheid van [verwerende partij sub A] te erkennen voor de door het ongeval veroorzaakte schade van [verzoekende partij] . Erkenning van aansprakelijkheid is uitgebleven.

3
Het verzoek en het verweer
3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv, bij een bij voorraad uitvoerbare beschikking voor recht verklaart dat:
[verwerende partij sub A] en Bovemij aansprakelijk zijn voor de door [verzoekende partij] geleden schade als gevolg van het ongeval en gehouden zijn deze schade volledig te vergoeden;
Bovemij gehouden is tot rechtstreekse betaling aan [verzoekende partij] van al hetgeen zij op grond van de verzekeringsovereenkomst met [verwerende partij sub A] aan hem verschuldigd is,
met veroordeling van [verwerende partij] in de kosten van het deelgeschil op de voet van artikel 1019aa Rv jo artikel 6:96 lid 2 BW.

3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekende partij] verklaard dat met het in rov. 3.1. sub a) weergegeven verzoek bedoeld is dat voor recht wordt verklaard dat (alleen) [verwerende partij sub A] aansprakelijk is voor de schade en dat ten aanzien van Bovemij alleen het verzoek als weergegeven sub b) wordt gedaan. Zij heeft haar verzoek in die zin verminderd.

3.3.
[verzoekende partij] legt kort weergegeven aan haar verzoek ten grondslag dat [verwerende partij sub A] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar op zijn eigen initiatief, zonder toestemming en geheel onverwacht (van achteren) op te tillen en vervolgens los te laten, waardoor zij ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. [verwerende partij sub A] is daarom voor de haar ontstane schade aansprakelijk, aldus [verzoekende partij] . Op grond van het bepaalde in artikel 7:954 BW dient Bovemij, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [verzoekende partij] , indien zij ter zake van de schade door het ongeval een uitkering aan [verwerende partij sub A] verschuldigd is, het verschuldigde bedrag direct aan [verzoekende partij] te betalen.

3.4.
[verwerende partij] voert verweer. Erkend wordt dat [verwerende partij sub A] [verzoekende partij] 30 centimeter heeft opgetild en vervolgens heeft proberen neer te zetten, waarbij [verzoekende partij] ten val is gekomen. Het optillen was echter, aldus [verwerende partij] , in de gegeven omstandigheden niet zo onverhoeds dat [verzoekende partij] dat niet had hoeven te verwachten en het optillen door [verwerende partij sub A] was in de gegeven omstandigheden (ook overigens) niet dusdanig gevaarscheppend dat [verwerende partij sub A] zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had dienen te onthouden.

3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4
De beoordeling
4.1.

In geschil is of [verwerende partij sub A] met het optillen van [verzoekende partij] jegens [verzoekende partij] onrechtmatig heeft gehandeld, doordat hij daarmee heeft gehandeld in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 BW). Of dat het geval is moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) door dat gedrag zo groot is, dat de dader zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden1.

4.2.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen en herinneringen over het ongeval van [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] niet op alle punten overeenstemmen. Zo verklaart [verzoekende partij] dat zij zich herinnert dat [verwerende partij sub A] en zij niet één op één samen aan het dansen waren maar dat zij ‘met iedereen gezellig aan het bewegen’ waren. [verwerende partij sub A] verklaart dat [verzoekende partij] en hij eerst aan het feesten waren ‘met de massa’ maar dat zij later wel individueel met elkaar aan het dansen waren, een soort salsadansen waarbij ze de handen vasthadden en om elkaar heen dansten. Verder verschillen de verklaringen/herinneringen van [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] ook op het punt van of [verwerende partij sub A] [verzoekende partij] ‘meer van achter’ (volgens [verzoekende partij] ) of van voren (volgens [verwerende partij sub A] ) optilde. Op basis van de standpunten in het verzoekschrift en het verweerschrift en de verklaringen van [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] tijdens de mondelinge behandeling, die onderling overeenkwamen of over en weer niet weersproken zijn, kan in ieder geval van het volgende worden uitgegaan:

- [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] zijn bekenden van elkaar, die elkaar niet meer dan 4 keer hebben ontmoet;
- [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] waren aan het dansen/bewegen op muziek bij een muziekpodium op een evenement;
- [verwerende partij sub A] is geen geoefende danser; [verwerende partij sub A] en [verzoekende partij] zijn niet als danspaar op elkaar ingespeeld;
- Beiden hadden een aanzienlijke hoeveelheid alcohol op (8-10 consumpties in een periode van 13:00-20:00 uur). Beiden waren ‘aangeschoten’, [verwerende partij sub A] heeft verklaard dat hij denkt dat hij ‘dronken’ was.
- [verwerende partij sub A] heeft [verzoekende partij] (zoals hij ter zitting verklaart) in een impuls bij haar middel gepakt en een paar seconden 30 centimeter opgetild; [verzoekende partij] en [verwerende partij sub A] stonden toen binnen armafstand, maar wel op enige afstand, niet met de neuzen bij elkaar;
- Dit optillen ging zonder aankondiging of overleg; [verzoekende partij] verklaart dat het voor haar onverwacht gebeurde, [verwerende partij sub A] verklaart dat hij zich kan voorstellen dat het voor [verzoekende partij] onverwacht was.

4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het in ‘aangeschoten’ toestand, in een impuls en onverwacht (van voren dan wel meer van achter) tot een hoogte van 30 centimeter optillen van een ander die ook ‘aangeschoten’ is, een dusdanig groot risico oplevert dat beiden of een van beiden tijdens het optillen of neerkomen ongelukkig ten val komen en een van hen letsel oploopt, dat [verwerende partij sub A] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.

4.4.
Dat is niet anders indien [verwerende partij sub A] en [verzoekende partij] op dat moment één op één met elkaar aan het dansen waren op de door [verwerende partij sub A] omschreven wijze. [verwerende partij sub A] was geen geoefend danser en [verwerende partij sub A] en [verzoekende partij] waren ook geen op elkaar ingespeeld danspaar. Anders dan wat [verwerende partij sub A] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd brengt de omstandigheid dat er door hen (op een evenement, bij een muziekpodium) gedanst werd ook niet met zich dat [verzoekende partij] er rekening mee had moeten houden dat ze zonder enige aankondiging 30 centimeter zou worden opgetild. Dit geldt temeer in een situatie als hier, waarin [verwerende partij sub A] en [verzoekende partij] elkaar weliswaar kenden en in goede sfeer en verstandhouding op dat evenement aanwezig waren, maar elkaar niet anders omschrijven dan als ‘bekenden’ van elkaar die elkaar niet meer dan een keer of drie eerder bij een wederzijdse vriendin hadden ontmoet. Zoals overwogen heeft [verwerende partij sub A] ook verklaard dat hij zich kan voorstellen dat het optillen voor [verzoekende partij] onverwacht kwam.

Anders dan zijdens [verwerende partij sub A] is aangevoerd is de hoogte van 30 centimeter tot waar [verzoekende partij] werd opgetild ook niet zo laag dat daarvan geen gevaar te duchten is. Integendeel, de rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het tot die hoogte optillen van een volwassen persoon, als dat zoals hier onverwacht en zonder overleg gebeurd, een aanmerkelijk risico met zich brengt op een valpartij, met alle risico’s van dien, of op een ongelukkige landing met letsel, zoals dat zich hier heeft verwezenlijkt. Dit geldt temeer in een situatie zoals hier waarin beide personen onder invloed van alcohol zijn.

4.5.
Nu verder geen omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden is de conclusie dat [verwerende partij sub A] jegens [verzoekende partij] onrechtmatig heeft gehandeld. Hij is daarom aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door het ongeval en het daarbij door [verzoekende partij] opgelopen letsel. Dat er omstandigheden zijn die er toe zouden leiden dat de schade deels voor rekening van [verzoekende partij] zelf zouden moeten blijven zijn niet aangevoerd, zodat ook de verklaring voor recht dat deze volledig voor rekening van [verwerende partij sub A] komt toewijsbaar is. Bovemij heeft verder geen verweer gevoerd tegen de verzochte verklaring voor recht als aangehaald onder 3.1. sub b) zodat ook deze toewijsbaar is.

kostenbegroting

4.22.
[verzoekende partij] heeft voorts verzocht om begroting van en veroordeling in de kosten op de voet van art. 1019aa Rv. Bij de begroting moeten alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen, met toepassing van de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn.

4.23.
[verzoekende partij] stelt dat zij kosten heeft gemaakt van € 8.538,81 (26,16 uur x uurtarief € 260,00, vermeerderd met 21% btw -wat volgens [verzoekende partij] € 1.428,21 zou zijn- en € 309,00 aan griffierecht) [verwerende partij] heeft verweer gevoerd tegen het uurtarief en het aantal bestede uren, wat beide volgens hem niet redelijk zou zijn.

4.24.
De rechtbank overweegt dat het door [verzoekende partij] gebruikte uurtarief in een letselschadezaak voor een gespecialiseerde advocaat niet ongebruikelijk is en acht dit redelijk. Ten aanzien van de tijdsbesteding overweegt de rechtbank dat, anders dan [verwerende partij sub A] stelt, niet reeds uit de omstandigheid dat voor de kosten van rechtsbijstand een minimale tijdseenheid van tien minuten worden gebruikt kan worden afgeleid dat de tijdsbesteding onvoldoend inzichtelijk is of dat de kosten niet redelijk zijn. De rechtbank acht evenmin onredelijk dat de reistijd tegen het uurtarief van de specialist bij de begroting wordt betrokken. Gelet op de inhoud en aard van het in het deelgeschil voorgelegde geschil, dat feitelijk enkel de vraag behelst of in de gegeven omstandigheden het door [verwerende partij sub A] optillen van [verzoekende partij] onrechtmatig is, de inhoud en (relatief beperkte) omvang van het verzoekschrift en spreekaantekeningen en de omstandigheid dat de rechtsbijstand wordt verleend door een gespecialiseerde advocaat, acht de rechtbank het aantal bestede uren (waaronder tien uur voor het verzoekschrift, naast zestien tijdseenheden van tien minuten voor studie en bespreking van het dossier) wel hoger dan redelijk. Daarbij komt dat blijkens de specificatie bijvoorbeeld vier keer tijd is besteed aan correspondentie met een medisch adviseur, terwijl het bestaan, de omvang en causaliteit van het letsel geen onderwerp is van het deelgeschil. Al met al acht de rechtbank een tijdsbesteding van 21 uur nog redelijk en begroot zij de kosten aldus op € 6.915,60 (21 x € 260,00 +21% = € 6.606,60 + € 309,00 griffierecht). [verwerende partij] zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2022:3704