Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 210324 toegewezen conform verzoek 20 uur x € 230,00 + 21% = € 5.566,00

RBGEL 210324 wg-er jeugdinstelling schendt zorgplicht; onvoldoende suïcidepreventie en onvoldoende nazorg na suïcide jongere
- indiening productie 2 dagen voor zitting in deelgeschil i.s.m. de goede procesorde
- toegewezen conform verzoek 20 uur x € 230,00 + 21% = € 5.566,00

2De feiten

2.1.

Pluryn is een zorginstelling voor (onder andere) geestelijke gezondheidszorg. Onder Pluryn viel (tot en met 2019) de jeugdinstelling De Hoenderlo Groep (hierna: DHG). DHG richtte zich op jongeren met complexe problematiek. Onderdeel van DHG was de gesloten afdeling voor JeugdzorgPlus.

2.2.

[verzoekende partij] is tot mei 2018 werkzaam bij DHG in de functie van pedagogisch medewerker.

2.3.

Door DHG is onder meer opvang geboden aan [bewoner] . Hij is begin 2016 in een gesloten groep van DHG geplaatst, de afdeling waar [verzoekende partij] werkzaam was.

2.4.

Begin juni 2016 is op de locatie waar [bewoner] verbleef de stroom uitgevallen, waardoor verschillende jongeren onrustig werden. Ook bij [bewoner] leverde dit spanningen op. Op een gegeven moment is [bewoner] door een van de pedagogisch medewerkers apart genomen om samen te koken voor de groep. [bewoner] kwam op dat moment ontspannen over. Na het eten was het tijd voor het gebruikelijke rustuur. [verzoekende partij] is toen met [bewoner] meegelopen naar zijn kamer. [bewoner] had aangegeven het rustuur daar liever door te brengen dan bij de groep te blijven. Tijdens dit rustuur heeft [bewoner] suïcide gepleegd. [verzoekende partij] heeft [bewoner] aangetroffen en hem samen met een collega gereanimeerd. Dit mocht echter niet baten.

2.5.

In het Casusonderzoek van De Inspectie Jeugdzorg van april 2017 staat:

“3.3 Beleid

(…)

Conclusie

De inspecties concluderen dat het suïcide (preventie)beleid van DHG onvoldoende is. Ten aanzien van de evaluatie van de suïcide op casusniveau concluderen de inspecties dat DHG onvoldoende gehandeld heeft.

Onderbouwing

Het suïcide (preventie)beleid van DHG bestond alleen uit een verwijzing naar de landelijke multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Deze landelijke richtlijn is weliswaar bekend bij de regiebehandelaar, de psychiater, hoofd behandelaar en behandelcoördinator, de uitvoerend medewerkers kenden de landelijke richtlijn waarnaar verwezen wordt echter niet. DHG heeft aangegeven geen aanleiding te hebben gehad om de landelijke richtlijn specifiek voor DHG uit te werken, omdat de locatie nog niet eerder te maken heeft gehad met een (poging tot) suïcide. Juist wanneer (poging tot) suïcide weinig voor komt, loopt de instelling zonder uitgewerkt beleid meer risico, omdat de kans groot is dat medewerkers niet weten hoe te handelen. Dit klemt te meer omdat het hier om een locatie voor gesloten jeugdhulp betreft, waarvan DHG zelf aangeeft dat de populatie met steeds complexere (psychiatrische) problematiek binnen komt.

Kort na de suïcide is bij DHG onder leiding van de geneesheer-directeur een evaluatie op casusniveau uitgevoerd. De inspecties vinden dat de evaluatie niet adequaat is uitgevoerd, omdat de behandelend psychiater niet bij deze evaluatie betrokken is.

(…)

4.1.

Eindconclusie

De inspecties constateren dat ten aanzien van signalering en behandeling dat DHG aan de verwachtingen voldoet. De inspecties zijn kritisch over LJ&R voor wat betreft het ontbreken van een analyse op basis van een helikopterview over het leven van het kind en het ontbreken van aantoonbare risico-inschattingen bij grote, mogelijk risicovolle, veranderingen.

Verder constateren de inspecties dat de samenwerking tussen de instelling en de voogd van [bewoner] , ten tijde van de plaatsing bij DHG, zorgvuldig is verlopen.

Ten slotte concluderen de inspecties dat DHG het suïcide (preventie)beleid niet op orde heeft. Ondanks dit gebrek aan beleid hebben de medewerkers adequaat gehandeld ten aanzien van de risico’s op suïcide van het kind. Door samenwerking binnen het team en met de behandelcoördinator, de psychiater en de voogd zijn steeds keuzes gemaakt die gericht waren op het belang van het kind. Daarbij zijn voortdurend de risico’s in het oog gehouden en is daarop ingespeeld.

4.2

Verbetermaatregelen en vervolg

(…)

Verbeterpunten voor DHG:

 Werk beleid uit ter voorkoming van suïcide. Zorg voor passende scholing van alle medewerkers.

 Betrek alle bij een cliënt betrokken medewerkers bij de evaluatie van een calamiteit.

(…)”

2.6.

[verzoekende partij] stopt in mei 2018 met zijn werkzaamheden als pedagogisch medewerker.

2.7.

Op 24 maart 2020 stelt [verzoekende partij] Pluryn aansprakelijk voor zijn schade.

2.8.

Pluryn erkent de aansprakelijkheid niet.

2.9.

Op 28 september 2021 schrijft de behandelend gz-psycholoog van [verzoekende partij] , [psycholoog] , aan zijn gemachtigde:

“Hierbij geven wij antwoord op de door u gestelde vragen:

1. Wanneer en wat was de aanleiding dat [verzoekende partij] zich tot [GGZ-organisatie] heeft gewend?

2. Welke diagnose is gesteld en wat was de oorzaak?

Beantwoording van de vraagstelling:

1. Op 6 juni 2018 zagen wij de heer [verzoekende partij] voor een intake. Hij rapporteerde de volgende klachten: angst en paniekaanvallen, somberheid, in- en doorslaapproblemen, vluchtgedrag. De klachten zijn ontstaan na een suïcide van één van de jongeren op de groep (juni 2016) waar hij werkt, cliënt heeft hem gevonden en gereanimeerd samen met een andere collega. Deze jongere uitte zich suïcidaal. Hij heeft veel boosheid dat hier niks mee gedaan is/kon worden. Hi heeft de betreffende jongere die dag veel gezien en gesproken. Cliënt noemt dat hij tien jaar werkzaam is in deze sector, hij heeft vaker gehad dat hij daarin twijfels had of hij het werk moest blijven doen (manier waarop de jongeren geholpen worden). Momenteel zijn er twee jongeren op de groep die suïcidale uitingen doen, dit leverde dermate veel spanning op bij cliënt dat hij overmatig ging controleren en niet goed meer functioneerde. Verder vertelt cliënt dat hij van zijn 17e tot 24e vijf vrienden is verloren aan suïcide, dit komt nu ook regelmatig weer terug.

2. Op 6 juni 2018 werd het volgende geclassificeerd:

Diagnose volgens DSM-5

309.81 Posttraumatische stressstoornis

296.23 Depressieve stoornis: eenmalig episode – ernstig

300.01 Paniekstoornis

300.22 Agorafobie

303.90 Stoornis in alcoholgebruik: matig

V62.29 Ander probleem verband houdend met werk of werkeloosheid (psychosociale en omgevingsproblemen)

V15.49 Andere voorgeschiedenis van psychotrauma.(…)”

2.10.

De door Pluryn ingeschakelde geneeskundig adviseur schrijft op 8 november 2021:

“In het dossier betreffende de heer [verzoekende partij] , geboren op [geboortedatum] , adviseerde ik u eerder op 12-11-2020 en 06-07-2021. Hierbij viel op dat de informatieverstrekking op medisch gebied extreem summier was. Ik vermeldde op 06-07-2021 dat adequate medische informatie vanuit curatieve hoek beschikbaar diende te komen, waarbij informatie van de huisarts absoluut noodzakelijk is, naast de al eerdergenoemde informatie van de psychiater en de verdere behandelaars van [GGZ-organisatie] , dan wel andere behandelaars vanuit psychiatrische hoek.

Wat we nu ontvangen, is alleen een brief van psycholoog [psycholoog] vanuit [GGZ-organisatie] [plaats] . U begrijpt dat dit weinig realiteitszin heeft. Er wordt simpelweg niet voldaan aan ons gerechtvaardigde verzoek tot meer medische informatie. Naar de reden hiervan kan ik slechts gissen, daar ondergetekende ook volledig aan de medische geheimhoudingsregels is gebonden.

Er worden nu slechts twee vragen door de belangenbehartiger gesteld. Wanneer heeft betrokkene zich tot [GGZ-organisatie] gewend? en Welke diagnose is destijds gesteld?

Gemeld wordt dat betrokkene op 06-06-2018 voor het eerst bij [GGZ-organisatie] werd gezien voor een intake. Hierbij meldde betrokkene angst en paniekaanvallen, somberheid, in- en doorslaapproblemen en vluchtgedrag. Deze klachten zijn ontstaan na een zelfmoordpoging van één van de jongeren op de groep waar hij werkt in juni 2016. Deze jongere zou zich suïcidaal geuit hebben en betrokkene is daardoor boos dat hier niks mee is gedaan c.q. gedaan kon worden. Betrokkene heeft gedurende de tien jaar dat hij werkzaam is in die sector vaker gehad dat hij twijfels had of hij dit werk moest blijven doen. Ten tijde van de intake zijn er twee jongeren in de groep die zelfmoorduitingen doen en dit leidt tot spanningen bij betrokkene, waardoor hij niet meer goed functioneerde. Hij vertelt verder dat hij van zijn 17de tot zin 24ste vijf vrienden is verloren aan zelfmoord en dit keert nu regelmatig terug in zijn gedachten.

Als diagnoses worden daarna genoemd een posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, paniekstoornis, agorafobie en een stoornis in alcoholgebruik. Verder zijn er andere problemen, verband houdend met werk of werkeloosheid en er is evident en andere voorgeschiedenis van psychotrauma.

Deze informatie overziend moge dus duidelijk zijn, dat er zeer duidelijke factoren in de voorgeschiedenis bij betrokkene spelen, die als oorzaak kunnen worden gezien voor de psychische klachten. Zeker indien we de psychiatrische literatuur ernaast leggen, waarin duidelijk wordt dat psychiatrische problemen met een zeer hoge frequentie recidiveren. Bij depressieve problematiek en bij posttraumatische stressproblematiek is dit percentage zelfs tegen de 100%. Ik refereer hierbij aan literatuur welke onder andere is geproduceerd door de Afdeling Psychiatrie vanuit het toen nog AMC te Amsterdam. Op verzoek kan ik u hiervan een literatuurlijst doen toekomen.

Wat echter nu opnieuw opmerkelijk is, is dat er geen informatie van de huisarts is en ook geen informatie van de behandelend psychiaters.

Een psycholoog is geen psychiater. Betrokkene is wel psychiatrisch behandeld, zodat de informatie nog steeds erg mager is, maar de informatie die wel beschikbaar is pleit tegen een direct in het werk gelegen oorzaak.

De oorzaak van de problematiek van betrokkene ligt veeleer in het verleden van betrokkene, zoals nu wel uit de brief van de intake vanuit [GGZ-organisatie] [plaats] naar voren komt.”

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair

I. voor recht te verklaren dat Pluryn op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor het [verzoekende partij] overkomen voorval en zij en/of Amlin gehouden is/zijn de reeds geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoekende partij] te vergoeden;

II. de kosten van rechtsbijstand van [verzoekende partij] te begroten op een bedrag van € 5.652,00 en Pluryn en/of Amlin te veroordelen de begrote kosten binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking te betalen aan de gemachtigde van [verzoekende partij] en voor recht te verklaren dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan;

subsidiair

III. voor recht te verklaren dat [verzoekende partij] lijdt aan gezondheidsklachten die door de normschending(en) binnen Pluryn zouden kunnen zijn veroorzaakt;

IV. de kosten van rechtsbijstand van [verzoekende partij] te begroten op een bedrag van € 5.652,00 en Pluryn en/of Amlin te veroordelen de begrote kosten binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking te betalen aan de gemachtigde van [verzoekende partij] en voor recht te verklaren dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan.

3.2.

[verzoekende partij] grondt zijn verzoek in het deelgeschil op artikel 7:658 BW. Hij stelt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden psychische klachten heeft opgelopen, althans dat hij is blootgesteld aan omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid. Pluryn heeft de op haar rustende zorgplicht geschonden en is als gevolg daarvan aansprakelijk voor de schade die [verzoekende partij] lijdt en heeft geleden.

3.3.

Pluryn voert primair aan dat [verzoekende partij] niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de zaak daarom niet geschikt is voor de deelgeschilprocedure. Subsidiair voert zij aan dat zij jegens [verzoekende partij] aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan.

4De beoordeling

4.1.

Allereerst moet geoordeeld worden over de toelaatbaarheid van de op 19 februari 2023 door de gemachtigde van [verzoekende partij] ingediende productie. Met Pluryn is de kantonrechter van oordeel dat de goede procesorde zich verzet tegen de indiening daarvan op deze korte termijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Deze productie blijft daarom buiten beschouwing.

4.2.

Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Uitgangspunt is dat de betrokken partijen in onderhandeling moeten zijn. De deelgeschilprocedure is bedoeld om het onderhandelingsproces te versnellen, althans een daarin ontstane impasse te doorbreken. Een deelvraag waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en/of veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijslevering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel leven voor een behandeling in de deelgeschilprocedure.

4.3.

Hetgeen partijen in dit deelgeschil verdeeld houdt, is de vraag of Pluryn op grond van artikel 7:658 BW jegens [verzoekende partij] aansprakelijk is voor de schade die is voortgevloeid uit het hem op 3 juni 2016 overkomen incident. Beantwoording van de vraag naar de aansprakelijkheid kan naar het oordeel van de kantonrechter in het algemeen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere afwikkeling. Anders dan Pluryn meent, is dit in het onderhavige geval niet anders. Zoals zal blijken uit hetgeen hierna wordt overwogen, is voor een beslissing over de aansprakelijkheid geen nadere bewijsvoering nodig. De toedracht staat daarvoor voldoende vast. Dat er na de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag nog verschillende andere geschilpunten, waaronder de causaliteits- en proportionaliteitsvraag, resteren leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekende partij] . Op zijn minst zal de behandeling van dit deelgeschil er toe leiden dat in elk geval op één onderdeel van de geschilpunten tussen partijen wordt beslist.

4.4.

Het deelgeschil spitst zich allereerst toe op de vraag of [verzoekende partij] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Vaststaat dat [verzoekende partij] op 3 juni 2016 een jongere, van wie hij de begeleider was, in zijn slaapkamer heeft aangetroffen nadat deze zelfmoord had gepleegd. Dat dit voor [verzoekende partij] een traumatische gebeurtenis is geweest als gevolg waarvan hij schade heeft geleden, volgt uit de brief van de gz-psycholoog van [verzoekende partij] van 28 september 2021. De psycholoog schrijft immers dat [verzoekende partij] is gediagnostiseerd met onder meer PTSS, een depressieve stoornis, paniekstoornis en agorafobie en dat zijn klachten zijn ontstaan na de suïcide van de jongere op de groep waar [verzoekende partij] werkzaam was (r.o. 2.10.). De medisch adviseur van Pluryn heeft in zijn rapportage van 8 november 2021 weliswaar vermeld dat voor de psychische klachten van [verzoekende partij] ook een oorzaak kan worden gevonden in zijn voorgeschiedenis, maar de medisch adviseur spreekt ook van recidive en dat de oorzaak van de psychische klachten van [verzoekende partij] veeleer in zijn verleden ligt (r.o. 2.11.). Daaruit, en met inachtneming van de rapportage van de psycholoog van [verzoekende partij] , leidt de kantonrechter af dat de oorzaak van de klachten van [verzoekende partij] dus niet enkel in zijn verleden ligt maar ook in de impact van het hem op 3 juni 2016 overkomen incident. Uit het verhandelde tijdens de zitting bleek dat het [verzoekende partij] zeven jaren na het ongeval nog steeds hevig aangrijpt. Daarmee is in voldoende mate komen vast te staan dat [verzoekende partij] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

4.5.

Bij de beoordeling van de vraag of Pluryn aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan, stelt de kantonrechter voorop dat daarmee niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Gelet op de ruime strekking van deze zorgplicht kan echter niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden gelede schade. Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betroken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden. Ook dient de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Het gaat erom of de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als – in verband met de aard van de arbeid – redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De kantonrechter is van oordeel dat Pluryn daaraan in de onderhavige zaak niet heeft voldaan. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.6.

Uit het casusonderzoek van de Arbeidsinspectie volgt dat Pluryn ten aanzien van haar medewerkers het suïcidepreventiebeleid niet op orde had omdat er geen beleid was ter voorkoming van suïcide en het ook aan passende scholing aan alle medewerkers ontbrak. Juist wanneer (poging tot) suïcide weinig voor komt, loopt de instelling meer risico, omdat de kans groot is dat medewerkers niet weten hoe te handelen. Dit klemt volgens de Arbeidsinspectie temeer nu vaststaat dat bij Pluryn kenbaar was dat het ging om een locatie voor gesloten jeugdhulp, waarvan Pluryn zelf heeft aangegeven dat er steeds meer jongeren binnenkwamen met steeds complexere (psychiatrische) problematiek (r.o. 2.6.). Pluryn heeft aangevoerd dat uit het rapport volgt dat de medewerkers juist hebben gehandeld omtrent de suïcide van de betreffende jongere. Dit laat echter onverlet dat haar medewerkers onvoldoende toegerust waren om met de problematiek van deze jongeren, en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid, om te gaan. [verzoekende partij] heeft daarover onweersproken gesteld dat het niet kunnen bieden van passende zorg en het niet kunnen beschermen van de jongere bij hem tot een groot gevoel van onmacht heeft geleid.

4.7.

Vervolgens heeft Pluryn in de periode na de suïcide onvoldoende toegezien op het welzijn van [verzoekende partij] . Zo is er weliswaar een herdenkingsbijeenkomst gehouden en is voor alle medewerkers slachtofferhulp ingeschakeld, maar Pluryn heeft niet weersproken dat geen sprake was van op [verzoekende partij] toegesneden, gestructureerde en geplande nazorg. Dit lag in de gegeven omstandigheden wel op haar weg. Tot slot geldt dat Pluryn haar verweer, dat zij [verzoekende partij] extra psychische ondersteuning heeft aangeboden, niet heeft onderbouwd. [verzoekende partij] heeft dat ook betwist Het enkele feit dat de geestelijk verzorger van de instelling eenmalig een gesprek met [verzoekende partij] heeft gehad, is onvoldoende voor het oordeel dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

4.8.

Nu verder niet in geschil is dat de schade niet het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoekende partij] , leidt het voorgaande tot de slotsom dat Pluryn jegens [verzoekende partij] niet heeft voldaan aan haar zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW, dat zij aansprakelijk is voor zijn schade die het gevolg is van het incident op 3 juni 2016 en dat zij, althans haar verzekeraar Amlin, verplicht is die schade aan hem te vergoeden. De kantonrechter begrijpt het verzoek van [verzoekende partij] aldus dat hij vraagt om dit voor recht te verklaren. Dat verzoek wordt toegewezen.

4.9.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld behoeven de nadere door partijen ingenomen stellingen en verweren geen nadere bespreking.

4.10.

Op grond van artikel 1019aa Rv dienen de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekende partij] te worden begroot en komen daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking. Naar het oordeel van de kantonrechter is het redelijk dat [verzoekende partij] voor dit deelgeschil juridische bijstand heeft ingeroepen. Omdat het gehanteerde uurtarief (€ 230,00 excl. BTW) en de aan de zaak bestede tijd (20 uur) niet bovenmatig voorkomen, en ook het griffierecht (€ 86,00) voor vergoeding in aanmerking komt, worden de kosten aan de zijde van [verzoekende partij] begroot op € 5.652,00. Het begrote bedrag zal als kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking. De verzochte wettelijke rente is toewijsbaar te berekenen vanaf vijftien dagen na de datum van de beschikking tot aan de dag van algehele voldoening.ECLI:NL:RBGEL:2023:7465

 

Met dank aan mw. mr. Susan du Plessis,www.duplessis-letselschade.nl voor het inzenden van deze uitspraak