RBGEL 271020 Rb laat overwegingen terzake van verhouding schade en kosten aan de fantasie van de lezer over; kosten verweerder tot € 480,00 toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 271020 Letsel bestaande uit kneuzing en/of blauwe plek niet aannemelijk gemaakt; deelgeschil niet-ontvankelijk
- Rb laat overwegingen terzake van verhouding schade en kosten aan de fantasie van de lezer over; kosten verweerder tot € 480,00 toegewezen
4 De beoordeling van het verzoek
4.1
In artikel 1019w lid 1 Rv. is de bijzondere deelgeschilprocedure geregeld, aldus dat daarin sprake moet zijn van een persoon die ‘een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel’. Die persoon kan ook voordat daarover een bodemprocedure aanhangig is een verzoek doen om te beslissen over een (deel)geschil van hetgeen terzake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter leest artikel 1019w lid 1 Rv. zo dat in het eerste deel de toegang tot de deelgeschilprocedure is geregeld en daarmee de ontvankelijkheid aan de orde is, terwijl in het tweede deel ook nog een extra drempel is opgeworpen. Wordt die niet geslecht dan moet het verzoek worden afgewezen en wordt aan een verdere beoordeling niet toegekomen.
4.2
De vraag is vervolgens of [verzoeker] letsel is overkomen. In het verzoekschrift (randnummer 2.7) heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat hij bij de aanrijding ‘gewond raakte aan zijn been’ en dat hij ‘inmiddels helemaal is hersteld van zijn lichte verwondingen’. De beweerde verwondingen zijn daarbij niet gedocumenteerd en evenmin bevestigd met een medische verklaring. Ter zitting (zie onder 2.3) heeft [verzoeker] de beweerde verwondingen gespecificeerd: het zou gaan om een vermoedelijke kneuzing en blauwe plekken.
4.3
Overwogen wordt dat een kneuzing en/of blauwe plek een objectiveerbare aantasting van de gezondheid vormt en daarmee kwalificeert als lichamelijk letsel, waarvoor op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW aanspraak op smartengeld bestaat.
Dat dergelijk letsel te gering is om voor vergoeding in aanmerking te komen is in de rechtspraak niet aanvaard (HR 29 juni 2012, NJ 2012, 410, blauw oog). In zijn annotatie bij dit arrest (JA 2012, 147) wijst Lindenbergh erop dat voor een “ondergrens” terzake van de ernst van lichamelijk letsel eigenlijk ook geen aanwijzingen zijn te vinden.
4.4
In dit geding kan echter niet als vaststaand worden aangenomen dát door het ongeval aan een been van [verzoeker] een kneuzing en/of blauwe plek is ontstaan. [verweerder sub 1] en Univé hebben dit gemotiveerd betwist, onder meer met de ter zitting door [verweerder sub 1] afgelegde verklaring (zie onder 2.4). Daar komt bij dat ook in het proces-verbaal van de politie geen melding is gemaakt van lichamelijk letsel. [verzoeker] heeft het beweerde letsel evenmin vastgelegd, iets dat door het maken van foto’s met een mobiele telefoon heel gemakkelijk zou zijn geweest. Er is tenslotte geen verklaring voorhanden van een arts of hulpverlener.
De kantonrechter moet het dus doen met de eigen verklaring van [verzoeker], maar die is vanwege de gemotiveerde betwisting door [verweerder sub 1] en Univé onvoldoende.
Daar komt nog het volgende bij. [verzoeker] heeft in de correspondentiefase een schadestaat aan Univé laten uitgaan (zie onder 2.7) waarop een post huishoudelijke hulp is genoteerd. Desgevraagd heeft [verzoeker] ter zitting echter laten weten geen huishoudelijke hulp te hebben ingeschakeld. Door Univé iets anders voor te spiegelen kan niet worden uitgesloten dat [verzoeker] ook lichamelijk letsel heeft voorgewend of heeft overdreven.
4.5
Omdat schade door letsel door [verzoeker] niet aannemelijk is gemaakt, moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. Hij legt immers een vordering voor die in de deelgeschilprocedure niet thuis hoort.
4.6
De kantonrechter komt daarmee niet toe aan een oordeel over de vraag wie schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, en evenmin aan de vraag of een smartengeld van € 500,- een passende vergoeding is voor de beweerde kneuzing en/of blauwe plek wat volgens de verklaring van [verzoeker] ter zitting (zie onder 2.3) “niet zo erg was”. Bij die beleving van [verzoeker] past eerder een smartengeld ter hoogte van € 50,-.
Ook hoeft de kantonrechter geen beschouwingen te wijden aan de volstrekte wanverhouding tussen de eventuele vordering van [verzoeker] van € 522,64 (waarvan € 472,64 voor schade aan de scooter en € 50,- aan smartengeld) en de gepresenteerde juridische kosten van € 7.989,61 (waarvan € 1.678,61 voor buitengerechtelijke kosten en € 6.311,- voor proceskosten).
Dat wordt verder aan de fantasie van de lezer van deze beschikking overgelaten.
4.7
[verweerder sub 1] en Univé hebben verzocht [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure, nu het verzoek in hun ogen valt onder de regels voor de algemene verzoekschriftprocedure. Daarin volgt de kantonrechter hen. In artikel 1019aa Rv. ligt weliswaar besloten dat de kosten die de wederpartij van de benadeelde maakt niet worden vergoed (behoudens indien het onrechtmatig zou zijn om een deelgeschilprocedure in te stellen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis), maar de toegang tot die beschermende regeling wordt [verzoeker] nu juist ontzegd. Daarmee wordt hij in het ongelijk gesteld niet in een deelgeschil maar in een algemeen verzoek. Hij moet daarom de proceskosten dragen zoals hierna te melden.
5
De uitspraak
De kantonrechter,
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek,
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, wegens gemachtigdensalaris aan de zijde van [verweerder sub 1] en Univé bepaald op € 480,-. ECLI:NL:RBGEL:2020:5854