Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 231220 verzocht obv 23 uur, toegewezen 18 x 265,- = € 4770,00 (met kennelijke rekenfout tzv BTW)

RBMNE 231220 ongeval met kooi-aap en voetganger in loods. Wg-er erkent aansprakelijkheid; ook eigenaar kooi-aap aansprakelijk, WAM-ass vergoedingsplichtig
- bgk vorige en huidige belangenbehartiger toegewezen, wisseling van belangenbehartiger niet zonder meer schending schadebeperkingsplicht
- kosten deelgeschil, verzocht obv 23 uur, toegewezen 18 x 265,- = € 4770,00
 (met kennelijke rekenfout tzv BTW)

2 De overwegingen
Inleiding
2.1.
[verzoeker] had in 2017, hij was toen 18, een bijbaantje bij [verweerder sub 1] . Zijn werkzaamheden bestonden uit het knippen en stickeren van monsters, het verzorgen van mailings en het maken van mappen.

2.2.
Op 3 april 2017 is in de loods van [verweerder sub 1] een kooi-aap, dat is een meeneem-heftruck, over de voet van [verzoeker] gereden. Deze kooi-aap was op het moment van het ongeval eigendom van [verweerder sub 2] , die haar werkmaterieel had verzekerd bij TVM. TVM is ook de WAM-verzekeraar van [verweerders sub 2+3 c.s.] . De heer [E] die de kooi-aap bestuurde, werkt(e) bij [verweerder sub 3] .

2.3.
Door het ongeval heeft [verzoeker] meerdere breuken aan zijn rechtervoet en -enkel opgelopen en ook was zijn linker pols gebroken. Door het letsel is ook een compartimentsyndroom ontstaan. [verzoeker] is opgenomen geweest in het UMC in Utrecht. [verzoeker] heeft blijvend letsel overgehouden aan het ongeval.

Hoe is het ongeval gebeurd?

2.4.
Naar het ongeval is onderzoek gedaan door de Inspectie SZW. Daarvan is een rapport van 15 augustus 2017 opgesteld. In dat rapport valt te lezen dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens het helpen lossen van een vrachtwagen van [verweerder sub 3] met tapijtrollen van 2 m lang. [verzoeker] is gevraagd daarbij te komen helpen omdat het erg druk was. Het lossen gebeurde met een meeneemheftruck, kooi-aap, waarop een pin/doorn van ongeveer 4 m lang zit waarmee twee tapijtrollen van 2 m lang kunnen worden vervoerd. Samen met een collega liep [verzoeker] met de stapvoets rijdende kooi-aap mee op, de een aan de linkerkant, de ander aan de rechterkant van de kooi-aap, het magazijn in richting de losplaats in het magazijn. Daar moesten de tapijtrollen van de pin afgeschoven worden en rechtop neergezet worden. Tijdens het mee oplopen richting de losplaats in het magazijn is op enig moment de rechtervoet van [verzoeker] aangereden door het rechtervoorwiel van de rijdende kooi-aap, waardoor [verzoeker] gevallen is en er ook polsletsel is ontstaan.

2.5.
Aan [verweerder sub 1] is door de Inspectie SZW voor het ongeval ook een boeterapport aangezegd.

Hoe is het toen verder gegaan?

2.6.
Namens [verzoeker] heeft DAS Legal Services bv [verweerder sub 2] aansprakelijk gesteld en dat ook gemeld bij TVM.

2.7.
TVM heeft toen met haar brief van 2 mei 2017 laten weten dat zij bereid is, zonder erkenning van aansprakelijkheid, een voorschot van € 7.500,00 aan [verzoeker] te betalen. Nadat TVM de beschikking had gekregen over het Inspectierapport heeft zij DAS op 31 oktober 2017 laten weten dat zij in overleg is met [verweerder sub 1] .
Op 27 maart 2018 heeft TVM onder meer aan DAS bericht dat zij vindt dat [verweerder sub 1] als werkgever aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker] en dat zij [verweerder sub 1] te kennen heeft gegeven dat zij de schaderegeling van TVM moet overnemen en de al betaalde voorschotten aan TVM moet terugbetalen. In haar brief van 23 juli 2018 heeft TVM dat standpunt aan DAS nog toegelicht door te laten weten dat zij vindt dat [verweerder sub 1] als werkgever aansprakelijk is en dat dat voor TVM de reden is dat zij zich niet gehouden acht de aansprakelijkheid te erkennen en de schade te vergoeden.

2.8.
[verweerder sub 1] heeft de schade gemeld bij haar AVB-verzekeraar Allianz. DAS heeft vervolgens ook bij Allianz geïnformeerd of aansprakelijkheid kan worden erkend. Allianz heeft daarop gereageerd dat zij vooralsnog geen polisdekking kan verlenen of aansprakelijkheid kan erkennen omdat zij nog in gesprek is met TVM. Allianz is namelijk van mening dat de kwestie gedekt is onder de werkmaterieelpolis van TVM.

2.9.
Daarna zijn over en weer nog verschillende brieven gestuurd, maar dat heeft er niet toe geleid dat de schaderegeling ter hand is genomen.

2.10.
[verzoeker] heeft zich uiteindelijk tot mr. Boendermaker gewend. Met de brief van 30 oktober 2019 is TVM, [verweerder sub 1] en Allianz namens [verzoeker] verzocht de schadeafwikkeling op te pakken.
TVM en Allianz hebben daarop afwijzend gereageerd terwijl van [verweerder sub 1] geen reactie is ontvangen, ook niet na rappel.
Aan TVM en [verweerder sub 1] is het verzoek nogmaals herhaald op 11 juni 2020. Voor [verweerder sub 1] liet daarop de advocaat die inmiddels was ingeschakeld, weten eerst het dossier te willen bestuderen, waarna geen reactie meer is ontvangen. TVM heeft het afwijzende standpunt gehandhaafd.

2.11.
Daarop is [verzoeker] deze deelgeschilprocedure gestart; hij wil duidelijkheid over de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] en [verweerders sub 2+3 c.s.] en de vergoedingsplicht van TVM.
Na ontvangst van het verzoekschrift heeft [verweerder sub 1] alsnog aansprakelijkheid erkend, reden waarom het verzoek ten opzichte van [verweerder sub 1] is ingetrokken. [verweerder sub 1] heeft een voorschot van € 7.500,00 op de schade van [verzoeker] vergoed en voor gemaakte kosten voor rechtsbijstand een bedrag van € 10.000,00 betaald.

Wat vraagt [verzoeker] ?

2.12.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, na wijziging en vermindering van het verzoek:

voor recht te verklaren dat [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van zijn schade, nader op te maken bij staat;

voor recht te verklaren dat, voor zover TVM op grond van de WAM niet rechtstreeks mag worden aangesproken, TVM op grond van artikel 7:954 Burgerlijk Wetboek (BW) is gehouden aan [verzoeker] te betalen wat [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] aan [verzoeker] verschuldigd zijn;

[verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot op de schade van € 5.000,00 aan [verzoeker] ;

[verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 6.904,04 aan buitengerechtelijke kosten;

de kosten van dit deelgeschil te begroten op € 7.817,45, nog te vermeerderen met het bedrag dat aan griffierecht is betaald en [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 2.817,45 van dit bedrag.

2.13.
[verzoeker] vindt dat behalve [verweerder sub 1] als werkgever ook [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] aansprakelijk zijn voor het ongeval dat hem tijdens het uitvoeren van zijn werk bij [verweerder sub 1] is overkomen en dat TVM als verzekeraar van [verweerders sub 2+3 c.s.] zijn schade moet vergoeden.

[verweerder sub 3] is volgens [verzoeker] aansprakelijk omdat uit het Inspectierapport volgt dat de chauffeur van de kooi-aap hem heeft aangereden. Dit levert een onrechtmatige daad op van de chauffeur (artikel 6:162 BW), die aan [verweerder sub 3] kan worden toegerekend (artikel 6:170 BW).
Omdat er schade is veroorzaakt met een voertuig dat eigendom is van [verweerder sub 2] , is ook zij volgens [verzoeker] aansprakelijk, hetzij op grond van de WAM, hetzij in het licht van de werkmaterieelpolis.

TVM is wat [verzoeker] betreft vergoedingsplichtig, hetzij op de WAM-verzekering, hetzij op de werkmaterieelpolis, die tenslotte als vangnet mag worden beschouwd voor gevallen waarin geen dekking bestaat ‘onder’ de WAM, wat via artikel 7:954 BW eveneens een rechtstreekse aanspraak voor [verzoeker] op TVM oplevert. Bovendien is er een contractuele afspraak gemaakt dat TVM als regelend verzekeraar de schade vergoedt.

Wat vinden [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM?

2.14.
[verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM vinden deze kwestie niet geschikt voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zij wijzen op het feit dat op dit moment niet duidelijk is of de gestelde psychische klachten ongevalsgevolg zijn en dat de deelgeschilprocedure niet de aangewezen route is om daarover uitsluitsel te krijgen. Ook is onduidelijk of [verzoeker] mogelijk eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. Om dat uit te zoeken zullen getuigen moeten worden gehoord, waarvoor de deelgeschilprocedure evenmin de mogelijkheid biedt. Hierdoor wordt het doel van een deelgeschilprocedure, namelijk het vlot trekken van buitengerechtelijke onderhandelingen en een vaststellingsovereenkomst dichterbij brengen, niet gehaald, zodat het verzoek op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen.

2.15.
Het inhoudelijke verweer van [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM komt om te beginnen hierop neer dat zij vinden dat [verweerder sub 1] als werkgever de aangewezen partij is de schaderegeling met [verzoeker] op te pakken. [verweerder sub 1] is wat [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM betreft aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, omdat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Daarnaast is [verweerder sub 1] volgens [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM aansprakelijk omdat zij geen behoorlijke verzekering voor haar werknemers heeft afgesloten die uitkeert in het geval haar werknemers schade oplopen tijdens hun werk. Dit is een schending van artikel 7:611 BW op grond waarvan een verzekeringsplicht geldt voor werkgevers.

2.16.
Verder voeren [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM aan dat het voor verzekeringsdekking nodig is dat eerst aansprakelijkheid komt vast te staan en dat is in deze zaak niet aan de orde omdat de toedracht van het ongeval niet vaststaat. Het enige dat duidelijk is, is dat [verzoeker] met zijn voet onder het wiel van de kooi-aap is gekomen, maar dit leidt niet zonder meer tot de conclusie dat [verweerders sub 2+3 c.s.] daarvoor aansprakelijk is. Het staat niet vast dat de chauffeur van de kooi-aap bij het besturen een fout heeft gemaakt door naar rechts te sturen waar [verzoeker] liep, waardoor en waarvoor [verweerders sub 2+3 c.s.] aansprakelijk is. Hierdoor staat ook niet vast dat er een verplichting is voor TVM de schade te vergoeden.
Als [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM al aansprakelijk zouden zijn, doen zij een beroep op eigen schuld van [verzoeker] die veel te dicht in de buurt van de kooi-aap is gaan lopen of naar de kooi-aap is toegestapt.
Verder wordt aangevoerd dat er geen afspraak is gemaakt dat TVM schade zou vergoeden. Er is uit coulance bevoorschot, waarbij TVM in totaal € 20.000,00 heeft betaald aan [verzoeker] . [verweerder sub 1] heeft daaraan helemaal niets bijgedragen.

Deelgeschil?

2.17.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor een geschil over een aspect van wat tussen partijen volgens het recht geldt als het gaat om aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel, en waarbij gezegd kan worden dat een uitspraak van de deelgeschilrechter over zo’n geschilpunt partijen kan helpen buitengerechtelijk (verder) te onderhandelen en mogelijk een vaststellingsovereenkomst, over de hele kwestie of een deel daarvan, te sluiten.

Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerders sub 2+3 c.s.] , naast [verweerder sub 1] , ook aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt door het ongeval. Met een beslissing van de kantonrechter over de aansprakelijkheidsvraag kán de impasse tussen partijen worden doorbroken en zouden, als de kantonrechter beslist dat ook [verweerders sub 2+3 c.s.] aansprakelijk is, de onderhandelingen in principe kunnen worden opgepakt en uiteindelijk mogelijk kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst.

Mocht er geen beslissing genomen kunnen worden zonder beperkte en overzichtelijke bewijslevering (door deskundigen of getuigen), dan zal de kantonrechter het verzoek moeten afwijzen. Daar hebben [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM gelijk in. Maar daarvoor zal wel eerst een inhoudelijke beoordeling gemaakt moeten worden. De kantonrechter gaat de zaak daarom inhoudelijk behandelen.

Deelname aan het verkeer, dus WAM-dekking.

2.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat het ongeval heeft plaatsgevonden met rijdend materieel: de kooi-aap reed in het magazijn van [verweerder sub 1] richting de plek waar de rollen tapijt moesten komen te staan en tijdens het rijden naar de aangewezen plek is met de kooi-aap over de voet van [verzoeker] gereden. De kooi-aap werd op het moment van het ongeval gebruikt als vervoermiddel en daarmee was sprake van “deelneming aan het verkeer” met de voertuigfunctie van de kooi-aap (zie het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:877). Dat het ongeval niet plaatsvond op de openbare weg, maar in het magazijn van [verweerder sub 1] is hierbij niet van belang. Omdat de kooi-aap als vervoermiddel werd gebruikt is – bij civielrechtelijke aansprakelijkheid – dekking ‘onder’ de WAM aan de orde.

Toetsingskader; aansprakelijk tenzij overmacht.

2.19.
De vraag of [verweerder sub 2] als eigenaar van de kooi-aap aansprakelijk is ten opzichte van [verzoeker] moet worden beoordeeld met artikel 6:162 BW. Als het ongeval zou hebben plaatsgevonden op de openbare weg, zou artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) van toepassing zijn, waarin staat dat de eigenaar van een motorrijtuig dat betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken, verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Met het artikel wordt een verzwaarde aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorrijtuig in het leven geroepen om kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers, voor wie de gevolgen van aanrijdingen met motorrijtuigen vaak zeer ingrijpend zijn, te beschermen tegen de bijzondere gevaren die in het leven worden geroepen door deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer. De gedachte hierachter is dat degene die door het gebruik van een motorrijtuig de gevaren op de weg in aanzienlijke mate verhoogt (het zogenaamde ‘Betriebsgefahr’) het risico daarvan behoort te dragen. Dat is niet anders als het motorrijtuig – hier de kooi-aap – wordt gebruikt in een loods, ook al gelden daar de verkeersregels niet en worden aan het ‘verkeersgedrag’ mogelijk andere eisen gesteld dan op de openbare weg. De verplichting (in de WAM) om verzekerd te zijn voor aansprakelijkheid voor ongevallen met een kooi-aap waarmee – kort gezegd – wordt gereden sluit daarbij aan. Dit maakt dat de kantonrechter ook in deze zaak uitgaat van aansprakelijkheid van [verweerder sub 2] als eigenaar van de kooi-aap voor schade die bij het rijden daarmee is toegebracht aan [verzoeker] als voetganger tenzij er sprake was van overmacht.

2.20.
Volgens vaste rechtspraak slaagt een beroep op overmacht alleen als aan de bestuurder van het motorvoertuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, omdat het ongeval uitsluitend is te wijten aan fouten van een ander en die fouten voor de bestuurder van het motorvoertuig zo onwaarschijnlijk zijn dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Het komt erop neer dat je rijgedrag zo moet zijn dat een passende reactie op eventueel onvoorzichtig gedrag van anderen mogelijk blijft.
De kantonrechter merkt hierbij op dat het er bij het criterium “rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt” niet om gaat of de chauffeur van de kooi-aap “in redelijkheid geen verwijt valt te maken” of dat hem menselijkerwijs iets te verwijten valt. Het betreft een strenge norm waardoor, als in juridisch opzicht aan de chauffeur enig verwijt te maken valt, hoe klein ook, het beroep op overmacht faalt.

Geen overmacht, dus aansprakelijkheid.

2.21.
Door [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM is geen beroep gedaan op overmacht en zij hebben ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat dit aan de orde is. Zij hebben wel geopperd dat [verzoeker] misschien plotseling opzij stapte, maar dat is niet genoeg. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [verweerder sub 2] als eigenaar van de kooi-aap aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt door het ongeval.

Eigen schuld van [verzoeker] ?

2.22.
[verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM doen een beroep op eigen schuld van [verzoeker] . Zij voeren aan dat het feit dat [verzoeker] met zijn voet onder het rechtervoorwiel van de kooi-aap is gekomen, erop wijst dat hij te dicht in de werkzone van de kooi-aap is gekomen en hij kennelijk onvoldoende afstand heeft gehouden tot de kooi-aap of in de richting van de kooi-aap is gestapt.

2.23.
Voor de toedracht van het ongeval gaat de kantonrechter uit van wat in het Inspectierapport staat, andere stukken waaruit de toedracht blijkt zijn er niet en partijen hebben daarover ook geen concrete stellingen ingenomen. Uit het Inspectierapport komt niet naar voren wat er precies is gebeurd; vragen zoals of de chauffeur naar rechts stuurde, of [verzoeker] naar links is gestapt, of de chauffeur voldoende zicht had op [verzoeker] , of [verzoeker] te dicht op de kooi-aap liep, kunnen op basis van dat rapport niet beantwoord worden. Het rapport biedt dan ook geen steun aan de stelling van [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM dat [verzoeker] zelf een fout heeft gemaakt die tot zijn schade leidde. Dat er sprake is van eigen schuld van een benadeelde moet niet alleen worden gesteld, maar ook worden aangetoond door de aansprakelijke bestuurder, in dit geval [verweerder sub 2] . Het opwerpen van vragen over de toedracht en suggesties als dat [verzoeker] wel te dicht bij de kooi-aap moet hebben gelopen is daarvoor onvoldoende. Er zijn geen concrete aanknopingspunten (genoemd) die wijzen op een gedraging van [verzoeker] die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Bewijslevering is bij deze stand van zaken dan ook niet aan de orde. Daarom gaat de kantonrechter voorbij aan het beroep op eigen schuld van [verzoeker] .

Is [verweerder sub 3] ook aansprakelijk?

2.24.
Zoals de kantonrechter hiervoor bij het beroep op eigen schuld heeft overwogen (2.23) kan uit het Inspectierapport de precieze toedracht van het ongeval van [verzoeker] niet worden afgeleid. Dat [verzoeker] is aangereden is op zichzelf genomen niet voldoende om aan te nemen dat de chauffeur een fout maakte. Daarvoor is ook onvoldoende dat, zoals [verzoeker] stelt, de chauffeur op het moment van het ongeval naar links keek en minder zicht had op [verzoeker] , die aan de rechterkant van de kooi-aap liep. Dat de chauffeur van de kooi-aap verder iets te verwijten valt, is niet gesteld of gebleken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verweerder sub 3] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeval.

Is TVM vergoedingsplichtig?

2.25.
Door dat wat de kantonrechter hiervoor onder 2.18 tot 2.21 over de aansprakelijkheid van [verweerder sub 2] heeft overwogen, is TVM als WAM-verzekeraar verplicht de schade die voor [verzoeker] het gevolg is van het ongeval op 3 april 2017 te vergoeden.

Nader voorschot?

2.26.
[verzoeker] vraagt een aanvullend voorschot van € 5.000,00. De aard van de deelgeschilprocedure brengt met zich dat daarover zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud wordt geoordeeld. Dat betekent dat het verzoek alleen kan worden toegewezen als op basis van de informatie die nu beschikbaar is, vastgesteld kan worden dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die het totaal van de voorschotten die hij heeft gekregen, (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure in principe geen plaats.

2.27.
Zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven gaat zij ervan uit dat er in totaal € 20.000,00 is bevoorschot door TVM, en niet € 15.000,00 zoals [verzoeker] stelt. Dit heeft TVM met de betalingsbevestigingen die als productie 3 zijn overgelegd voldoende onderbouwd. Ook in het kortgedingvonnis van 15 september 2020 (productie 2 verweerschrift) is de voorzieningenrechter van een bedrag van € 20.000,00 uitgegaan (zie 2.7. van het kortgedingvonnis van 15 september 2020).

Verder heeft [verweerder sub 1] door deze procedure een voorschot van € 7.500,00 op zijn schade aan [verzoeker] betaald.

2.28.
Op dit moment kan de kantonrechter niet vaststellen dat [verzoeker] een vorderingsrecht heeft dat de voorschotten van € 27.500,00 in totaal die hij al heeft ontvangen, overstijgt. Dat komt vooral doordat in het stadium waarin de zaak zich nu bevindt onvoldoende zeker is dat er causaal verband tussen de (medische, psychische) ongevalsgevolgen en het ongeval.

Wat betekent dit voor het verzoek van [verzoeker] ?

2.29.
Dat wat de kantonrechter hiervoor heeft overwogen en beslist betekent voor het verzoek van [verzoeker] het volgende. De eerste gevorderde verklaring voor recht (zie 2.12 en onder 1) zal in zoverre worden toegewezen dat voor recht zal worden verklaard dat [verweerder sub 2] , naast [verweerder sub 1] , aansprakelijk is voor de vergoeding van de schade van [verzoeker] .
Ook zal voor recht worden verklaard dat TVM op grond van de WAM rechtstreeks mag worden aangesproken en gehouden is aan [verzoeker] te betalen wat [verweerder sub 2] aan [verzoeker] verschuldigd is. Het verzochte aanvullende voorschot zal worden afgewezen.

2.30.
Omdat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] ten opzichte van [verweerder sub 2] en TVM al toewijst op grond van artikel 6:162 BW en de WAM-verzekering, wordt niet meer ingegaan op de subsidiaire grondslag dat [verweerders sub 2+3 c.s.] in het kader van de werkmaterieelpolis aansprakelijk is. In dit opzicht zal de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] afwijzen.

Kosten van rechtsbijstand
2.31.
De andere onderdelen van het verzoek gaan over de kosten van rechtsbijstand van [verzoeker] . Het gaat om de kosten die voorafgaand aan deze procedure zijn gemaakt en de kosten die voor dit deelgeschil zijn gemaakt en op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv moeten worden begroot.
Voor de beoordeling van buitengerechtelijke kosten en de begroting van de kosten van deze procedure geldt dezelfde maatstaf van de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets (artikel 6:96 lid 2 BW): zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

Het eerste punt is niet in geschil. Dat [verzoeker] zich laat bijstaan door een advocaat is onder de gegeven omstandigheden redelijk. De redelijke kosten daarvan moeten door [verweerder sub 2] en TVM gedragen worden. Wat redelijk is, is wel een punt van discussie. De rechtbank gaat daarop hierna verder in.

Buitengerechtelijke kosten

2.32.
[verzoeker] verzoekt, na vermindering van het verzoek, een bedrag van € 6.904,40 aan buitengerechtelijke kosten. In totaal is een bedrag van € 11.904,40 gemoeid met buitengerechtelijke kosten. Daarvan is een bedrag van € 7.800,08 voor DAS en € 4.104,32 voor de huidige advocaat. Van het voorschot van € 10.000,00 op de buitengerechtelijke kosten dat van [verweerder sub 1] is ontvangen, is een bedrag van € 5.000,00 in mindering gebracht op het totaalbedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 11.904,40, zodat resteert € 6.904,40.

2.33.
[verzoeker] heeft de kosten van DAS onderbouwd met productie 32. De kosten van mr. Boendermaker zijn met een urenoverzicht toegelicht onder punt 71 van het verzoekschrift: het gaat om 12,8 uur aan buitengerechtelijke kosten. Uit deze stukken blijkt voldoende dat de uren waarvan vergoeding wordt gevraagd, door DAS en de huidige advocaat aan de kwestie zijn besteed.

2.34.
Aan het betoog dat onnodig van belangenbehartiger zou zijn gewisseld gaat de kantonrechter voorbij, omdat dit niet is onderbouwd en toegelicht. Een wisseling van belangenbehartiger levert niet zonder meer een schending van de schadebeperkingsplicht op. De kantonrechter ziet daarvoor in dit dossier geen aanwijzingen.
Ook aan het standpunt dat sprake is van een rechtsbijstandsverzekering waardoor de buitengerechtelijke kosten geen schade opleveren voor [verzoeker] gaat de kantonrechter voorbij. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [verzoeker] toegelicht dat het gaat om de ‘betaalde’ tak van DAS voor rechtzoekenden die geen rechtsbijstandsverzekering hebben. Dit is verder niet betwist. Omdat verder geen verweer is gevoerd tegen de hoogte van de kosten die DAS heeft gemaakt zal de kantonrechter uitgaan van een bedrag van € 7.800,08.

2.35.
Van de kosten van mr. Boendermaker vinden [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM dat een uurtarief van € 265,00 een te hoog uurtarief is voor een relatief eenvoudige zaak als deze en dat het aantal uren extreem hoog is, zeker bij het gehanteerde uurtarief. De kosten moeten volgens [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM fors worden gematigd en in ieder geval moet rekening worden gehouden met een eventuele eigen schuld van [verzoeker] .
Zoals de kantonrechter hiervoor heeft overwogen (2.33) blijkt voldoende dat de uren waarvan vergoeding wordt gevraagd zijn gemaakt. De kantonrechter is het met [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM eens dat een relatief hoog (specialisten)tarief veronderstelt dat aan een dossier minder tijd kan worden besteed. Een tijdsbesteding van 12,8 uren is passend te noemen bij het gehanteerde uurtarief. Zoals ook hiervoor onder 2.10 is weergegeven, en uit de overgelegde correspondentie blijkt, is er genoeg werk verricht en moeite gedaan en dus tijd besteed aan het dossier. De kosten zijn redelijk en moeten worden vergoed. De kantonrechter zal het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat nog openstaat na verrekening van het bedrag van € 5.000,00 van [verweerder sub 1] dat [verzoeker] aan deze schadepost heeft toegeschreven, dus een bedrag van € 6.904,40, toewijzen.

Deelgeschilkosten

2.36.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 7.817,45.

Van het voorschot van € 10.000,00 op de buitengerechtelijke kosten dat van [verweerder sub 1] is ontvangen, is een bedrag van € 5.000,00 in mindering gebracht op het totaalbedrag aan kosten voor deelgeschilprocedure van € 7.817,45, zodat resteert € 2.817,45.

2.37.
Anders dan [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM aanvoeren, volgt uit dat wat de kantonrechter over de aansprakelijkheid heeft overwogen en beslist dat dit deelgeschil niet nodeloos is ingesteld. Aan dit verweer wordt daarom voorbijgegaan.

2.38.
Verder wijzen [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM erop dat het percentage eigen schuld ‘doortikt’ op de kosten, maar daaraan gaat de kantonrechter voorbij gezien dat wat over eigen schuld is overwogen en beslist (2.22).

2.39.
[verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM vinden een tijdsbesteding van 23 uren gezien het gehanteerde specialistentarief van € 265,00 te hoog. Zij vinden een tijdsbesteding van 12,5 uur voor het opstellen van een verzoekschrift te veel.

2.40.
De zaak is niet heel eenvoudig, maar rechtvaardigt, in aanmerking genomen het tarief van € 265,00, toch niet de 23 uur die [verzoeker] in rekening brengt. Een relatief hoog (specialisten)tarief veronderstelt, zoals gezegd, dat aan een dossier minder tijd kan worden besteed.

In aanmerking genomen dat onder punt 74 van het verzoekschrift staat dat de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift worden begroot op 10 uren (in tegenstelling tot in het ‘staatje’ waar 12,5 uren zijn opgenomen), begroot de kantonrechter de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 18 uren x € 265 exclusief btw, dus op € 4.770,00 exclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 499,00 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Totaal gaat het dan om een bedrag van € 5.269,00. Het bedrag van € 5.000,00 dat [verzoeker] van [verweerder sub 1] heeft ontvangen en wat is toegerekend aan de kosten voor de deelgeschilprocedure, moet daarop nog in mindering worden gebracht, zodat resteert € 269,00.

[verweerder sub 2] en TVM zullen, hoofdelijk, tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld. Aan het betoog dat in een deelgeschil niet kan worden veroordeeld tot betaling van deze kosten, wordt voorbijgegaan. Het feit dat artikel 289 Rv in artikel 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing is verklaard, betekent dat (bij afwijzing van een verzoek) geen veroordeling van de verzoekende partij (de benadeelde) in kosten kan volgen. Het betekent niet dat de aansprakelijke partij niet veroordeeld kan worden in de kosten die voor een benadeelde gemoeid zijn met een deelgeschil. ECLI:NL:RBMNE:2020:5674