Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 250320 20 uur redelijk, uurtarief van € 250,00 + 6% + 21% evenzo; vanwege eigen schuld wordt 20% toegewezen

RBMNE 250320 val fietser over uitritconstructie met trottoirkolk; strijd met ASVV; 80% eigen schuld, geen billijkheidscorrectie;
- bgk; uurtarieven redelijk, uren ook, vanwege eigen schuld wordt 20% van € 10.634,34, dus € 2.126,87, toegewezen;
- 20 uur redelijk, uurtarief van € 250,00 + 6% + 21% evenzo; vanwege eigen schuld wordt 20% toegewezen

Kosten van het deelgeschil

2.21.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken, wat, zoals hiervoor ook is vermeld, betekent dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2.22.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 6.413,00, te vermeerderen met het griffierecht.

Achmea vindt het aantal uren van 20 fors in combinatie met het gehanteerde specialistentarief van € 250,00. Achmea vindt een totaal aantal uren van 14 voor dit overzichtelijke en inhoudelijk niet ingewikkelde verzoek redelijk: een ureninvestering van 10 uur tot aan de zitting en 4 uur voor de mondelinge behandeling en de voorbereiding daarvan. Daarnaast voert Achmea aan dat bij een eventuele veroordeling tot betaling van deelgeschilkosten rekening moet worden gehouden met het percentage eigen schuld.

2.23.
De zaak is, anders dan Achmea aanvoert, niet zo eenvoudig dat dat een tijdsbesteding van slechts 14 uur rechtvaardigt. Ook als de rechtbank het relatief hoge uurtarief van € 250,00 in aanmerking neemt, past het aantal uren van 20 dat is opgegeven daar bij. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het begrote bedrag van € 6.413,00 (dit is inclusief btw en kantoorkosten). Daar moet het griffierecht van € 914,00 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden.

Zoals de rechtbank hiervoor over de buitengerechtelijke kosten heeft overwogen, geldt ook voor de kosten van het deelgeschil dat het percentage eigen schuld daarop in mindering moet worden gebracht. [verzoeker] vindt dat dit niet geldt als de kosten juist verband houden met de discussie over eigen schuld. Hiermee doet [verzoeker] in feite een beroep op de zogenoemde “tweede billijkheidscorrectie” uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA7624 [naam] / [naam] ). Deze tweede billijkheidscorrectie houdt in dat de billijkheid (van artikel 6:101 lid 1 BW) kan meebrengen dat de buitengerechtelijke kosten niet of niet in gelijke mate als de primaire schadevergoeding worden verminderd. De rechtbank is het niet met [verzoeker] eens dat deze correctie hier moet worden toegepast. De inzet van dit deelgeschil is primair geweest om 100% aansprakelijkheid en vervolgens 0% eigen schuld vast te stellen. De rechtbank heeft nadat de aansprakelijkheid is vastgesteld [verzoeker] niet gevolgd in zijn standpunt dat hem geen eigen schuld treft en het percentage eigen schuld bovendien bepaald op 80%. Onder deze omstandigheden, waarbij het juist Achmea is die, nadat aansprakelijkheid is vastgesteld, gelijk krijgt op het punt van de eigen schuld en het percentage eigen schuld ook niet in het voordeel van [verzoeker] is vastgesteld of bijgesteld, is het billijk de kosten van de deelgeschilprocedure in evenredigheid met de uiteindelijk vastgestelde mate van eigen schuld voor rekening van [verzoeker] te laten.

Dit betekent dat de Gemeente tot betaling van 20% van € 7.327,00 (€ 6.413,00 plus € 914,00), dus € 1.465,40, aan [verzoeker] zal worden veroordeeld. ECLI:NL:RBMNE:2020:1205