RBMNE 280524 verzocht kosten van € 8.038,03 incl. BTW toegewezen; kosten vza p.m.
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 280524 geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen gezamenlijk expertiserapport van traumatoloog, neuroloog en vza; rapport bindend
- verzocht kosten van € 8.038,03 incl. BTW toegewezen; kosten vza p.m.
2 De kern van de zaak
2.1.
[verzoekster] is in het [verweerster] geopereerd aan een breuk in haar arm. Dat is niet goed gegaan en daardoor is zenuwletsel ontstaan. Voor de gemaakte medische fout is aansprakelijkheid erkend. Bij het afwikkelen van de schade hebben partijen gezamenlijk deskundigen benaderd. Dat heeft een rapport opgeleverd. [verweerster] kan zich daarin niet volledig vinden. In dit deelgeschil gaat het om de vraag of partijen zijn gebonden aan het rapport. De rechtbank vindt van wel.
3 De beoordeling
inleiding
3.1.
Op 31 augustus 2019 is [verzoekster] tijdens een springwedstrijd in [plaats 1] in België van haar paard gevallen. Daarbij heeft zij haar linker bovenarm gebroken. Op 1 september 2019 is [verzoekster] daaraan geopereerd in het [verweerster] : de breuk is gefixeerd met een plaat (osteosyntheseplaat). Bij deze operatie is een zenuw, de nervus radialis, bekneld geraakt onder de plaat. Dit heeft blijvende gevolgen voor [verzoekster] . Namens [verweerster] heeft [organisatie 1] aansprakelijkheid erkend voor deze medische fout.
hoe is het toen verder gegaan?
3.2.
[verzoekster] en [organisatie 1] zijn met elkaar in overleg gegaan om de schade die [verzoekster] lijdt in kaart te (gaan) brengen. Eerst is mevrouw [E] , ergotherapeut, gevraagd te inventariseren wat de eisen zijn die aan [verzoekster] worden gesteld als [verzoekster] verder wil met het verzorgen en trainen van springpaarden en met het nastreven van een carrière als springruiter en springinstructrice en aan te geven wat de belemmeringen daarbij zijn en welke mogelijkheden er zijn om die weg te nemen of te ondervangen.
Daarna zijn [verzoekster] en [organisatie 1] het eens geworden over een onderzoek naar de (medische) gevolgen van de beschadigde zenuw. Dat onderzoek is gedaan door dr. [F] , traumatoloog, dr. [G] , neuroloog, en dr. [H] , verzekeringsgeneeskundige, verbonden aan het [organisatie 2] ( [organisatie 2] ) in [plaats 2] . Voor deze gezamenlijke medische expertise is [verzoekster] op 26 augustus 2022 door alle drie de deskundigen onderzocht. Het definitieve rapport is van 3 januari 2023.
wat schrijven de deskundigen?
3.3.
In het [organisatie 2] -rapport van 3 januari 2023 staat onder meer het volgende:
“(…)
Traumachirurgisch onderzoek
(…)
Maximale knijpkracht (…)
Re 28 kgf Li 18 kgf (betrokken is rechtshandig dominant)
(…)
Neurologisch onderzoek
(…)
Er kan een volledige en krachtige vuist links gemaakt worden met iets minder kracht dan rechts bij rechtshandig zijn.
Beoordeling kracht van de afzonderlijke spiergroepen:
(…)
Parese m. ext. Carpi radialis longus en brevis kracht graad 4- (…)
Parese m. ext. Carpi ulnaris kracht graad 3½
Parese m. ext. Pollices longus en brevis kracht graad 3+
Parese m. Abd. Pollis kracht graad 4
Parese m. ext. Dig comm dig II t/m V kracht graad 3½
Sensibiliteit
Er wordt een hypaesthesie/dysaesthesie aangegeven over het verzorgingsgebied van de r. superficialis n. radialis.
(…)
VI. SAMENVATTING
(…)
Actueel is er onverminderd sprake van krachtsverlies in de pols- en vinger-extensoren, de duim extensie en abductie, passend bij een persisterende partiële uitval van de n. radialis links. Dit leidt tot verminderde mogelijkheden t.a.v. kracht zetten met de linker pols/hand en vingers, fijne werkzaamheden met de vingers (m.n. duim en dig II en III) en een duurbelasting beperking van de gehele linkerarm.
(…)
Er is daarnaast ook een beperkte sensibele uitval, maar die leidt niet tot evident functieverlies.
VII. BESPREKING
(…)
Al langer bekend uit de literatuur is dat de n. radialis van de drie innerverende zenuwen van de arm/hand, de zenuw is die na letsel het slechtste hersteld. In die zin is de mate van het partiële herstel van de n. radialis bij betrokkene dan ook opmerkelijk te noemen.
Niettemin is er sprake van een persisterende uitval voor wat betreft m.n. het motorische deel met krachtsverlies in de pols- en vingerstrekkers, evenals in de duim strekkers en abductor links. Dit leidt tot direct krachtsverlies bij handelingen waarbij kracht gezet moet worden met de pols/hand (stabilisatie van de pols door de extensoren is daarbij noodzakelijk), evenals bij fijne werkzaamheden met de linkerhand met kracht zetten (m.n. met inzet van de duim). Daarnaast is er sprake van duurbelasting beperkingen bij kracht zetten, langdurige statische belasting van de linkerarm/pols/hand, die goed te verklaren is door de maar partiële re-innervatie van de spieren geïnnerveerd door de gelaedeerde n. radialis.
M.a.w. de aangegeven beperkingen van de functionele mogelijkheden ten aanzien van (…) zwaarder tillen en dragen met links en langer boven schouderniveau werken (i.v.m. de handfunctie) links, zijn als reëel in te schatten.
(…)
In verzekeringsgeneeskundige opzicht is er voor gangbare arbeid, rekening houden met de aangegeven beperkingen, geen noodzaak tot een aanvullende urenbeperking.
(…)
BEANTWOORDING VAN DE SPECIFIEKE VRAAGSTELLINGEN
(…)
Consistentie
(…)
Antwoord:
d. Er is sprake van onderlinge consistentie tussen de informatie van betrokkene en de informatie uit de beschikbaar gestelde medische documentatie.
(…)
Diagnose
(…)
Antwoord:
(…)
Status na behandeling van de fractuur met plaatosteosynthese materiaal met als complicatie:
Ernstige axonotmesis n. radialis, distaal van de aftakking naar de m. Triceps.
Partieel functieherstel van de door de n. radialis geïnnerveerde spieren.
Persisterende paresen van pols- en vingerextensoren, duim-strekkers en abductor links.
Persisterend gevoelsverlies in het verzorgingsgebied van r. superior n. radialis links.
Duurbelasting beperkingen van de linker arm/pols zowel statisch als actief.
Functiebeperkingen van dig I t/m V van de linkerhand.
De fractuur is in 10° antecurvatie geconsolideerd.
Persisterende extensie beperking van de linker elleboog met 10°.
Exorotatie beperking in de linker schouder van 35° e.c.i.
Invaliditeit
(…)
Antwoord:
In neurologisch opzicht:
Volgens de richtlijnen van de NVN (…) is er volgens tabel 4.2 (…) sprake van een graad 4 sensibele stoornis in het verzorgingsgebied van de linker n. radialis, overeenkomend met 26-60%.
Volgens tabel 4.3 is er sprake van een graad 3-4 krachtsverlies, overeenkomend met 1-50%.
Volgens tabel 4.4 (…) kan voor een letsel van de n. radialis (…) een maximaal percentage verlies door sensibele stoornis van 5% BE en een maximaal percentage van 35% BE voor de motorische stoornis worden toegekend. Het percentage motorische uitval van de n. radialis wordt bepaald op 40 procent van de maximale 35% BE, overeenkomend met 14% BE.
Het percentage sensibele uitval van de n. radialis wordt bepaald op 40 procent van de maximale 5% BE, overeenkomend met 2% BE.
Volgens de combinatietabel (…) is er sprake van een percentage van 16% blijvende invaliditeit van de bovenste extremiteit, overeenkomend met 10% BIGP (…).
Het percentage BIGP voor het neurologisch letsel wordt bepaald op 10% BIGP.
In traumachirurgisch opzicht:
(…) 1% BIGP.
In totaal is er in neurologisch en traumachirurgisch opzicht sprake van 10% + 1% = 11% BIGP.
Beperkingen
(…)
Antwoord:
(…) verwijzen wij (…) naar (…) Functionele Mogelijkheden Lijst (…) als bijlagen (…)
Medische eindsituatie
(…)
Antwoord:
(…) medische eindsituatie. (…)”
3.4.
De FML beschrijft onder andere het volgende:
“(…)
Tillen of dragen licht beperkt kan ongeveer 10 kg tillen of dragen (peuter),
incidenteel tot 15 kg maar dan m.n. over rechts
(…)
Boven schouderhoogte actief zijn beperkt kan minder dan 5 minuten achtereen boven
schouderhoogte actief zijn (gloeilamp verwisselen) links (vanwege de hand), rechts normaal
(…)”
waar loopt het op vast?
3.5.
Met de uitkomst van het gecombineerde deskundigenonderzoek is het partijen niet gelukt het eens te worden en de schade (verder) af te wikkelen. [verweerster] is het niet eens met de bevindingen van de deskundigen. Volgens haar bestaan er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport. Die bezwaren zien op het neurologisch deel van de rapportage en op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), niet op het traumachirurgische aspect van het rapport. Volgens de medisch adviseur van [organisatie 1] , dr. [I] , is het gevoelsverlies niet te kwalificeren als graad 4, maar moet dat graad 3 zijn. Het krachtsverlies plaatsen de deskundigen van het [organisatie 2] in de range graad 3-4, terwijl dat 4 moet zijn. Ook is hij het niet eens met het vastgestelde percentage blijvende invaliditeit van 11%, dat is in zijn optiek 6%. Verder is het niet terecht dat er voor “tillen of dragen” en “boven schouderhoogte actief zijn” beperkingen zijn aangenomen in de FML. Voor [organisatie 1] heeft ook neuroloog dr. [J] het (concept)rapport van de deskundigen van het [organisatie 2] bekeken, (ook) dat is een eenzijdige en papieren expertise geweest. [J] bevestigt volgens [verweerster] in zijn rapport van 7 april 2023 de visie van [I] .
[verzoekster] vindt de bezwaren van [verweerster] niet zwaarwegend en steekhoudend. Het rapport van de [organisatie 2] deskundigen moet de basis zijn voor de verdere afwikkeling van haar schade waarbij nu als eerste een arbeidsdeskundige haar behoefte aan huishoudelijke hulp, verlies aan verdienvermogen en zelfwerkzaamheid moet gaan onderzoeken.
wat vraagt [verzoekster] ?
3.6.
Om de impasse over de bruikbaarheid van het deskundigenrapport te doorbreken is [verzoekster] deze deelgeschilprocedure gestart. Na aanvulling van onderdeel 3 en intrekking van onderdeel 4 van het verzoek tijdens de zitting vraagt zij dat de rechtbank:
-
primair voor recht verklaart dat het deskundigenrapport van 3 januari 2023 van dr. [F] , dr. [G] en dr. [H] verbonden aan het [organisatie 2] te [plaats 2] als uitgangspunt dient voor de afwikkeling van de schade van [verzoekster] ;
-
subsidiair beslist dat, indien en voor zover de rechtbank oordeelt dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het onder punt 1 genoemde deskundigenrapport bestaan, het rapport van [J] aan de onder punt 1 genoemde deskundigen dient te worden gestuurd met de vraag of de conclusies van [J] hun antwoorden doen wijzigen en zo ja, op welke wijze met daarbij het verzoek dit toe te lichten, en daarna alsnog beslist op het primaire verzoek;
-
de kosten begroot op € 8.038,03 inclusief btw alsmede het opgelegde griffierecht plus de kosten uittreksel KvK van € 322,60, alsmede de kosten van verzekeringsarts [K] en [verweerster] veroordeelt tot betaling hiervan.
wat vindt [verweerster] ?
3.7.
Volgens [verweerster] kan het [organisatie 2] -rapport van 3 januari 2023 geen uitgangspunt zijn voor de verdere schadeafwikkeling. Er kleven in haar optiek zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren aan. Die bezwaren ontleent [verweerster] aan de medische adviezen van [I] en de rapportage van [J] en luiden als volgt:
1) de bevindingen bij neurologisch onderzoek over het krachtsverlies van de hand en vingerstrekkers zijn onvoldoende gemotiveerd;
2) het vastgestelde percentage functionele invaliditeit is op onjuiste wijze berekend en vindt geen steun in de bevindingen bij neurologisch onderzoek;
3) de vastgestelde beperkingen voor tillen of dragen en werken boven schouderhoogte vinden geen steun in de bevindingen bij neurologisch onderzoek en zijn onvoldoende gemotiveerd;
4) de vastgestelde beperking in duurbelasting is onvoldoende gemotiveerd en niet juist.
[verweerster] wil de deskundigen van het [organisatie 2] het rapport van [J] en de medische adviezen van [I] toesturen en aan hen nadere vragen voorleggen en na reactie van het [organisatie 2] opnieuw beoordelen of zij haar standpunt dat het rapport niet bruikbaar is, handhaaft.
deskundigenrapport leidend? Toetsingskader.
3.8.
Voordat de rechtbank ingaat op de standpunten van partijen, overweegt zij het volgende. Partijen zijn het samen eens geworden dat traumatoloog [F] , neuroloog [G] en verzekeringsarts [H] gedrieën een gecombineerde expertise doen. Dit is gebeurd op voorstel van [verweerster] / [organisatie 1] waarmee [verzoekster] heeft ingestemd. De medisch adviseurs van partijen hebben een vraagstelling geformuleerd en die is voorgelegd. Als uitgangspunt geldt dan dat partijen in principe gebonden zijn aan de inhoud van het deskundigenrapport dat op hun gezamenlijk verzoek, zoals hier is gebeurd, is opgesteld. Dit zou anders kunnen zijn als het rapport qua inhoud of de manier waarop het tot stand gekomen is niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Zo mag van een rapport van een deskundige worden verwacht dat het onpartijdig, consistent, inzichtelijk en logisch is. Ook de manier waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht, kan afbreuk doen aan de waarde van een deskundigenrapport. Het komt erop neer dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren moeten zijn in te brengen tegen dat rapport, voordat de rechtbank kan beslissen het deskundigenbericht naast zich neer te leggen. Dit betekent daarom dat van de partij die kritiek heeft op het rapport, mag worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de eerste deskundige op overtuigende wijze worden tegengesproken.
3.9.
De rechtbank constateert dat de manier waarop het [organisatie 2] -rapport tot stand gekomen is geen punt van discussie is, het gaat ( [verweerster] ) om de inhoud. Voordat de rechtbank de kritiekpunten die [verweerster] op het rapport van de deskundigen van het [organisatie 2] heeft afzonderlijk gaat bespreken wordt het volgende opgemerkt. In de kern komt elk punt van kritiek erop neer dat [I] en [J] een andere mening hebben over de situatie van [verzoekster] . Daarmee gaan zij in feite op de stoel van de [organisatie 2] -deskundigen zitten: zij waarderen - kort gezegd - het letsel anders en komen (daardoor) tot een andere conclusie. Dat is te mager om aan te tonen dat het [organisatie 2] -rapport - fundamenteel - niet klopt. Het hebben van een andere mening maakt een kritiekpunt nog geen steekhoudend en zwaarwegend bezwaar, daarvoor is nodig dat duidelijk wordt gemaakt dat de deskundigen niet tot hun oordeel hadden kunnen komen. Verder geldt dat de rechtbank niet kan beoordelen of de conclusies van het [organisatie 2] (medisch) juist zijn. Wat wel beoordeeld kan worden is of de deskundigen in het rapport voldoende duidelijk hebben gemaakt waarom zij tot deze conclusies zijn gekomen en of daarbij voldoende aandacht is besteed aan vragen die zijn gesteld in de concept-fase. Op die manier en tegen deze achtergrond zal de rechtbank kijken naar de kritiekpunten die [verweerster] op het rapport van de deskundigen van het [organisatie 2] heeft.
1e bezwaar - krachtsverlies
3.10.
Als eerste noemt [verweerster] dat de bevindingen bij het neurologisch onderzoek over het krachtsverlies van de hand- en vingerstrekkers onvoldoende zijn gemotiveerd. Er wordt bezwaar gemaakt tegen het gebruik van wat zij noemt de subtiele gradering, waarmee zij doelt op de notatie 3+, 4- etc. Het is wat [verweerster] betreft graad drie of vier en niet iets er tussenin, net daarboven of net eronder. Op basis van de bevindingen van de neuroloog zou de conclusie bovendien moeten zijn dat de spierkracht graad 4 is en niet 3 tot 4. Dit omdat de spierkracht van de schoudermusculatuur en de bovenarm musculatuur volledig intact is. Dat het graad 3 tot 4 is heeft de neuroloog volgens [verweerster] onvoldoende gemotiveerd.
3.11.
In de conceptfase is dit punt ook aan de deskundigen voorgelegd. Zij hebben in de argumenten van [verweerster] geen reden gezien de subtiele gradering aan te passen en te concluderen tot een graad 4. Feit is dat de deskundigen krachtsverlies hebben vastgesteld. Het gaat ook om een aanzienlijk krachtsverlies: links 18 kgf, terwijl dat rechts 28 kgf is. De deskundigen hebben verder naar het relaas van [verzoekster] geluisterd en daarin geen reden gevonden te twijfelen aan wat zij als klachten en beperkingen schetst. Ook is hun conclusie dat dat wat [verzoekster] ervaart aan haar linkerarm overeenkomt met hun eigen onderzoeksbevindingen. Kennelijk hebben de deskundigen aanleiding gezien de spierkracht op deze manier, genuanceerd(er), weer te geven. Dat dit aspect niet voldoende gemotiveerd is, ziet de rechtbank niet in. De aangebrachte nuancering duidt eerder op het tegendeel. Verder geldt dat de gradering het gevolg is van een (in)schatting die de neuroloog maakt, dat is geen exacte wetenschap. Dat een andere neuroloog tot een net iets andere inschatting en uitkomst komt, betekent niet dat de conclusie van de neuroloog van het [organisatie 2] niet juist is. Het impliceert daarom ook niet dat er sprake is van een zwaarwegend bezwaar. Hierbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de meerwaarde van het onderzoek door de [organisatie 2] deskundigen ligt in het feit dat zij [verzoekster] daadwerkelijk hebben gezien en gesproken, in tegenstelling tot [I] en [J] , die het slechts met de (concept-)rapporten hebben moeten doen.
2e bezwaar - percentage functionele invaliditeit
3.12.
Tweede punt van kritiek dat [verweerster] heeft gaat over het percentage functionele invaliditeit. Dat is volgens [I] onjuist berekend en volgt niet uit de bevindingen van het onderzoek. Daarbij wijst [I] op aantal zaken. Ten eerste zijn de verschillende tabellen van de NVvN Richtlijn volgens hem niet goed toegepast. Ten tweede volgt een graad 4 gevoelsstoornis/sensibiliteitstoornis niet uit de bevindingen omdat er expliciet neurologisch is vastgesteld dat de verminderde sensibiliteit niet heeft geleid tot functieverlies (van hand, pols en vingers). In de visie van [I] past graad 4 daar niet bij, omdat dat pas aan de orde is als door de verminderde sensibiliteit een belemmering bestaat in activiteiten. Daarvan is geen sprake als de conclusie van de [organisatie 2] deskundigen is dat er geen functieverlies is. En als laatste is het krachtsverlies niet op de juiste manier vertaald naar een percentage functieverlies van de arm. In de visie van [I] is het graad 4 en daar hoort 6% functieverlies van de gehele mens op neurologisch gebied bij en niet 10% waartoe de [organisatie 2] deskundigen komen.
3.13.
De rechtbank merkt om te beginnen op dat het percentage blijvende of functionele invaliditeit alleen iets zegt over het letsel en niet maatgevend is voor de omvang van de schade of op zichzelf bepalend is voor de beperkingen. Zo geeft een hoog percentage blijvende invaliditeit niet per definitie ook in diezelfde mate beperkingen, terwijl omgekeerd en gering percentage blijvende invaliditeit niet impliceert dat er geen noemenswaardige beperkingen kunnen zijn.
Verder het volgende. Het [organisatie 2] heeft gemotiveerd gereageerd op het punt van de gradering van de gevoelsstoornis en aangegeven dat zij op graad 4 uitkomt omdat [verzoekster] pijn en overgevoeligheid ervaart bij aanraking en op basis van de neurologisch vastgestelde hypaesthesie en dysaesthesie (verminderd gevoel/abnormaal gevoel bij aanraken). Dat hoort in hun optiek niet thuis bij graad 1 tot 3 waar normale sensibiliteit staat. Ook hier geldt, net als bij het krachtsverlies, dat het om een inschatting door een arts gaat, het is geen exacte wetenschap. Het feit dat [I] in zijn eerste advies de gevoelsstoornis op graad 2 inschaalt, [J] het een graad 3 situatie vindt, waarna [I] ook opschuift naar 3, terwijl de neuroloog van het [organisatie 2] het op graad 4 houdt, onderstreept juist dat het om een wáárdering gaat. Zoals de rechtbank hiervoor ook heeft overwogen is het feit dat een andere deskundige tot een ander resultaat komt geen zwaarwegend bezwaar.
Ook de omstandigheid dat de richtlijn van neurologen (NVvN-Richtlijn) verkeerd zou zijn toegepast is op zichzelf geen zwaarwegend bezwaar. Ook als een ander percentage, 8 of 9, meer zou passen maakt dat nog niet dat het rapport niet bruikbaar is door de (beperkte) betekenis die aan zo’n percentage moet worden toegekend. Het rapport moet in zijn geheel bekeken worden, waarbij bovendien ook het vastgestelde percentage blijvende invaliditeit in traumachirurgisch opzicht van 1% moet worden betrokken. Dat laatste lijken de door [verweerster] geraadpleegde deskundigen buiten beschouwing te hebben gelaten.
3e bezwaar - beperkingen tillen/dragen en werken boven schouderhoogte
3.14.
Als derde bezwaar heeft [verweerster] dat de beperkingen die in de FML zijn opgenomen voor ‘tillen of dragen’ en ‘boven schouderhoogte actief zijn’ niet volgen uit de bevindingen van het [organisatie 2] en onvoldoende zijn gemotiveerd. [I] vindt het, gelet op de lokalisatie van het zenuwletsel en de neurologische bevindingen, niet duidelijk op grond waarvan beperkingen zijn vastgesteld voor tillen, dragen en werken boven schouderhoogte. Er is volgens hem slechts sprake van een milde parese. Dat brengt met name een beperking van de strekfunctie van de hand en vingers met zich mee. Omdat de spierkracht en de schoudermusculatuur en ook de knijpkracht (nagenoeg) intact zijn is er geen beperking voor ‘tillen of dragen’ en werken boven schouderhoogte volgens [I] .
3.15.
Ook op deze opmerking van [I] heeft het [organisatie 2] gemotiveerd gereageerd en uitgelegd wat de reden is dat deze beperkingen zijn genoteerd. Dat zit hem erin dat kracht zetten niet goed mogelijk is zonder stabilisatie van de pols door de polsextensoren, waarbij voor tillen en dragen flectie van de handen en vingers nodig. Dat [verzoekster] bij haar dagelijkse activiteiten na veelvuldig inzetten van de linkerarm toenemende vermoeidheid en krachtsverlies ervaart, past daarbij. Verder is als toelichting gegeven dat het aantal actieve motorische eindplaten verminderd/beperkt is na perifeer zenuwletsel waardoor minder spiervezels dezelfde bewegingsfunctie moeten verrichten wat een versnelde vermoeibaarheid tot gevolg heeft. Voor zwaardere werkzaamheden draagt [verzoekster] daarom ook een verstevigende brace rond haar pols. Het [organisatie 2] blijft er bij dat er wel degelijk een beperking bestaat voor zwaar tillen en dragen. Ook bij activiteiten boven schouderniveau is stabilisatie van de pols van belang. Gezien diezelfde functionele anatomie geeft ook dit een beperking qua belasting en ook een beperking in duurbelasting.
Verder valt in het [organisatie 2] -rapport te lezen dat uit het onderzoek van [G] en [H] is gebleken dat [verzoekster] deze klachten (en beperkingen) van haar linker arm/hand ervaart. Ook is er genoteerd dat de informatie van [verzoekster] past bij wat uit de medische documentatie blijkt. Voor de rechtbank is er dan ook geen reden om te twijfelen aan de weergegeven beperkingen en de manier waarop deze in het rapport zijn meegenomen. Dat bij dit zenuwletsel van [verzoekster] dergelijke beperkingen niet aan de orde zijn, waar het standpunt van [verweerster] op neerkomt, overtuigt de rechtbank niet. Ook hierbij speelt mee dat [I] en ook [J] [verzoekster] niet zelf hebben gezien en gesproken en beiden zijn neuroloog maar geen verzekeringsarts. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] over haar letsel verteld dat zij ondanks intensieve revalidatiepogingen de kracht in haar linkerarm niet terug heeft gekregen of sterk(er) heeft kunnen maken. Door het zenuwletsel functioneert de linker arm slechter en raakt zij sneller vermoeid als zij haar linker hand/arm belast. Ook aan het bezwaar over de beperkingen gaat de rechtbank voorbij.
4e bezwaar - duurbelasting
3.16.
Met het vierde en laatste punt stelt [verweerster] aan de orde dat ten onrechte een duurbelastingsbeperking is aangenomen, het is in ieder geval niet voldoende gemotiveerd. Volgens [I] is het onjuist om een verminderde duurbelasting als beperking aan te nemen, omdat dat al verwerkt is in de vaststelling van het percentage blijvend functieverlies, Er is geen reden om daarbovenop nog een verminderde belasting aan te nemen. Het rapport vermeldt ook geen medisch objectiveerbare verklaring voor de duurbelastingsbeperking, terwijl er wel in staat dat er geen noodzaak is voor het aannemen van een aanvullende urenbeperking. Het lijkt alleen te zijn gebaseerd op de anamnese.
3.17.
Het komt de rechtbank voor dat er bij dit punt van kritiek geen onderscheid wordt gemaakt tussen functieverlies aan de ene kant en beperkingen aan de andere kant. De beperkingen die verzekeringsgeneeskundige [H] (die voorheen neurochirurg was) heeft opgenomen in de FML gaan over het praktisch functioneren van [verzoekster] . Dat is gebaseerd op een anamnese. Dat er zoals [verweerster] betoogt geen medisch objectiveerbare reden bestaat voor deze beperking en er daarom geen beperking qua duurbelasting mag worden aangenomen is kennelijk terug te voeren op de NVvN Richtlijn. Medisch niet objectiveerbare beperkingen betekent juridisch niet dat het zich niet kan voordoen. Het opgetreden letsel heeft logischerwijs niet alleen gevolgen in enge zin (zoals krachtsverlies) maar ook in ruimere zin van het al dan niet met dat letsel gedurende langere tijd (herhalende) handelingen kunnen verrichten, zoals gedurende een werkdag. Ook verzekeringsarts [K] legt dat op deze manier uit (zie productie 11 van [verzoekster] ). Ook aan dit bezwaar gaat de rechtbank daarom voorbij.
conclusie: rapport bruikbaar
3.18.
Uit dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat er geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn om te beslissen dat het onafhankelijke deskundigenrapport van het [organisatie 2] partijen niet zou binden. Het is in gezamenlijke opdracht, op voorstel van [verweerster] / [organisatie 1] , aangevraagd, partijen waren het eens over de vragen en over de personen van de drie deskundigen die het onderzoek zouden uitvoeren, de medische informatie die relevant was is aan de deskundigen gegeven, partijen hebben opmerkingen kunnen maken over het concept, de deskundigen hebben daar ook adequaat op gereageerd, het rapport is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen en het rapport bevat een duidelijke toelichting waarom de deskundigen tot deze conclusies zijn gekomen. Het rapport kan gebruikt worden voor het verder in kaart brengen van de schade van [verzoekster] .
wat betekent dit voor het verzoek van [verzoekster] ?
3.19.
De conclusie van de rechtbank dat partijen aan het [organisatie 2] -rapport gebonden zijn betekent dat het primaire verzoek om dat voor recht te verklaren toegewezen zal worden zoals hierna onder de beslissing is vermeld. Voor het subsidiaire verzoek betekent het dat het zal worden afgewezen.
deelgeschilkosten
3.20.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 8.038,03 inclusief btw alsmede het opgelegde griffierecht plus de kosten uittreksel KvK, in totaal € 322,60 alsmede de kosten van verzekeringsarts [K] . Tijdens de mondelinge behandeling is namens [verweerster] aangegeven dat de kosten akkoord zijn.
De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het bedrag zoals verzocht, dus op € 8.038,03 inclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 320,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden, net als de KvK kosten van € 2,60 en de kosten van verzekeringsarts [K] . Die laatste konden op het moment van de mondelinge behandeling nog niet worden gespecificeerd zodat de rechtbank deze kosten PM zal opnemen in de verwachting dat partijen dat eenvoudig kunnen vaststellen. Totaal komt dit neer op € 8.360,63 + pm. [verweerster] zal tot betaling daarvan aan [verzoekster] worden veroordeeld. ECLI:NL:RBMNE:2024:3277