RBNHO 080824 verzocht 12 uur x € 285,00 + 21%; toegewezen 9 uur x € 285,00 + 21% = 3.103,65, vanwege ontbreken verweerschrift
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 080824 wn-er snijdt pezen onderarm door met stanleymes bij doorsnijden bindlint; schending zorgplicht, wg-er aansprakelijk
- verzocht 12 uur x € 285,00 + 21%; toegewezen 9 uur x € 285,00 + 21% = 3.103,65, vanwege ontbreken verweerschrift
De zaak in het kort
[verzoeker] heeft tijdens zijn werk bij REPA een arbeidsongeval gehad. Hij heeft daarbij letsel aan zijn linker onderarm opgelopen. [verzoeker] spreekt REPA aan voor vergoeding van zijn (letsel)schade. De kantonrechter oordeelt in dit deelgeschil dat REPA als werkgever niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en daarom aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van het arbeidsongeval.
(... red. LSA LM)
2 De feiten
2.1.
REPA exploiteert een bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met het leveren, monteren en repareren van rubber- en kunststoftransportbanden voor diverse industrieën.
2.2.
[verzoeker] heeft op 19 december 2022 een arbeidsovereenkomst gesloten met REPA voor de duur van een jaar. [verzoeker] verrichtte binnen REPA in hoofdzaak de volgende werkzaamheden: het klaar maken van verzendingen, het snijden van banden op breedte en alle andere voorkomende werkzaamheden in het magazijn.
2.3.
Op 10 augustus 2023 heeft [verzoeker] tijdens het werk een ongeval gehad.
Na het met een heftruck plaatsen van een zware rubberen rol transportband in de bok van een machine, die specifiek werd gebruikt om de lengte van de rubberen rol op maat van de klant af te snijden, is [verzoeker] in de machine gaan staan om het bindlint door te snijden. Hierdoor is het uiteinde/de flap van de rol naar beneden geklapt en op [verzoeker] terecht gekomen. In zijn rechterhand had [verzoeker] een scherp stanleymes vast om de banden op maat te snijden. Dit mes heeft door de klap zijn linker onderarm gesneden, waarbij verschillende pezen zijn geraakt (doorgesneden). [verzoeker] is in het ziekenhuis opgenomen en geopereerd. [verzoeker] is nog steeds arbeidsongeschikt en zit momenteel in een re-integratietraject.
2.4.
Deze foto’s uit het procesdossier laten de werkplek/machine zien ten tijde van het ongeval en hoe [verzoeker] bij het lossnijden in de machine heeft gestaan.
2.5.
Bij brief van 18 augustus 2023 heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie [verzoeker] bericht dat zij REPA in de gelegenheid heeft gesteld het ongeval te onderzoeken en een werkgeversrapportage op te stellen.
2.6.
KAM Adviseur Holland heeft in opdracht van REPA het onderzoek naar het ongeval uitgevoerd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 25 oktober 2023 (hierna: de werkgeversrapportage). In de werkgeversrapportage is vermeld dat het onderzoek is gericht op het achterhalen waarom en hoe het is misgegaan, zodat REPA daarvan kan leren en de noodzakelijke maatregelen kan uitvoeren die veilig en gezond werken stimuleren en verbeteren. Daarbij is opgemerkt dat het onderzoek uitsluitend geschikt is voor interne aangelegenheden en niet bedoeld is als verklaring inzake juridische procedures.
2.7.
In de werkgeversrapportage is op basis van de onderzoeksresultaten het volgende geconcludeerd:
“Op 10 augustus 2023 heeft er een arbeidsongeval plaatsgevonden tijdens het lossnijden van een rubberen rol. Omdat de gevaren van het lossnijden van deze rollen onvoldoende onderkend zijn binnen de organisatie is er onvoldoende aandacht aan de gehanteerde werkwijze besteed. Het ongeval is primair opgetreden omdat het gevaar van de werkzaamheden is onderschat door de organisatie. Mede oorzaak daarvan is dat het risico niet is meegewogen in een TRA of de RI&E. Zodoende is het gevaar niet herkend en is er geen procedure opgesteld. Helaas blijkt uit de evaluatie van het eerdere ongevalsonderzoek d.d. 14-07-2022 dat niet alle maatregelen uit het actieplan voldoende grondig zijn uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de organisatie de risico’s onderschat.”
Uit de feitenanalyse in de werkgeversrapportage blijkt verder dat voor het lossnijden van de rubberen rollen geen instructie/procedure is opgesteld.
2.8.
Om herhaling van dit arbeidsongeval te voorkomen zijn in de werkgeversrapportage diverse maatregelen/aanbevelingen voorgesteld, waaronder de aanschaf van veiligheidsmessen, het voorzien van de machine van een fysieke afscheiding (kettingwerk), het uitvoeren van een machine RI&E en het maken van schriftelijke procedures/instructiekaarten voor alle werkzaamheden bij of aan machines.
2.9.
Bij brief van 21 november 2023 heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie [verzoeker] bericht dat zij de werkgeversrapportage met bijbehorend verbeterplan van REPA heeft ontvangen en beoordeeld. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft [verzoeker] een afschrift van de werkgeversrapportage toegezonden en daarbij vermeld dat de rapportage voldoet aan de gestelde eisen, met als gevolg dat het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie is afgerond.
2.10.
De advocaat van [verzoeker] heeft REPA bij brief van 18 april 2024 aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] als gevolg van het arbeidsongeval.
2.11.
De advocaat van REPA heeft bij e-mail van 19 april 2024 namens REPA bericht dat aansprakelijkheid wordt afgewezen.
3 Het deelgeschil
Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de kantonrechter bij wijze van deelgeschil in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
1) voor recht verklaart dat REPA jegens [verzoeker] aansprakelijk is ter zake het door [verzoeker] op of omstreeks 10 augustus 2023 opgelopen arbeidsongeval, genoegzaam in het lichaam van het verzoekschrift omschreven;
2) de kosten van dit deelgeschil begroot op € 4.386,20 en REPA veroordeelt tot betaling van dit bedrag.
3.2.
[verzoeker] baseert de aansprakelijkheid van REPA op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [verzoeker] stelt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden binnen REPA een flink arbeidsongeval heeft gehad waarbij hij een snijverwonding aan zijn linker onderarm heeft opgelopen. Volgens [verzoeker] heeft REPA als werkgever niet aan haar zorgplicht voldaan. Daarbij beroept [verzoeker] zich op de conclusies en aanbevelingen uit de hiervoor onder 2.7 en 2.8 vermelde werkgeversrapportage, waaruit blijkt dat er geen schriftelijke werkinstructies zijn verstrekt, dat de RI&E niet op de orde was en dat de machine waarmee hij werkte van onbekende makelij is, zodat ook niet duidelijk is waarvoor deze dient en hoe deze gebruikt moet worden. Uit niets blijkt bovendien, aldus [verzoeker] , hoe de machine op een juiste manier volgens handleiding en RI&E gebruikt moest worden en of de door hem gehanteerde werkwijze de juiste was.
Het verweer van REPA
3.3.
REPA vindt dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. REPA voert aan dat zij haar best doet om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Zij betwist dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan.
3.3.1.
Volgens REPA zijn er wel degelijk instructies aan [verzoeker] gegeven toen hij bij REPA kwam werken en is hem alles over de machine uitgelegd. [verzoeker] heeft dat ook tegenover de rapporteur van de werkgeversrapportage verklaard.
REPA wijst in dit verband op overgelegde KAM instructies, die aan [verzoeker] bij aanvang van zijn dienstverband in de Poolse taal zijn verstrekt en waarin allerlei instructies worden gegeven over de veiligheid en de naleving van regels. Ook wijst REPA op een overgelegde verklaring van medewerkers van REPA waaruit blijkt dat aan [verzoeker] mondelinge instructies zijn gegeven over hoe hij de rol diende te vervangen en te snijden. Er waren ook schriftelijke werkinstructies met betrekking tot het doorsnijden van bindlint in de installatie (producties 3a en b). REPA stelt weliswaar niet te kunnen aantonen dat [verzoeker] deze schriftelijke instructies heeft ontvangen, maar die instructies voegen volgens haar niet veel toe als er, zoals in dit geval, mondelinge instructies in het Pools zijn gegeven. Die zijn voldoende en belangrijker om de problemen te voorkomen, aldus REPA.
3.3.2.
Volgens REPA heeft [verzoeker] bewust roekeloos gehandeld door deze mondelinge instructies niet op te volgen. Hoewel [verzoeker] het werk al vele keren op de juiste wijze had gedaan en hij wist dat er gevaar was, is hij in de machine gaan staan en heeft hij daarmee het werk anders uitgevoerd dan hem was geïnstrueerd. Hij heeft ook tegenover de rapporteur van de werkgeversrapportage verklaard dat hij aan de verkeerde kant van de rol stond. Als hij conform de instructies aan de juiste kant van de machine had gestaan, was het ongeval niet gebeurd. In redelijkheid kan in zo’n geval niet van een werkgever worden verlangd om uit veiligheidsoogpunt meer te doen dan al is gedaan. De opgestelde werkgeversrapportage schiet volgens REPA op bepaalde punten tekort. REPA vindt dat zij met de gegeven instructies zorgvuldig heeft gehandeld en dat haar ter zake van het ongeval geen verwijt kan worden gemaakt.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Behandeling in deelgeschil
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de kantonrechter eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.2.
Het deelgeschil ziet op de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Ook een dergelijke vraag kan in een deelgeschilprocedure aan de rechter worden voorgelegd. Een vaststelling van aansprakelijkheid zou de impasse tussen partijen namelijk kunnen doorbreken en een bijdrage kunnen leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen.
4.3.
Kern van het geschil is of REPA aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden en nog zal lijden door het ongeval op 10 augustus 2023.
Toetsingskader: artikel 7:658 BW
4.4.
Het verzoek van [verzoeker] is gegrond op artikel 7:658 BW. In lid 1 van dat artikel staat dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Lid 2 bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn in lid 1 omschreven zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.5.
Artikel 7:658 lid 1 BW houdt een ruime zorgplicht in. Er wordt niet snel aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.
Artikel 7:658 lid 1 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar, maar een werkgever dient ingevolge dit artikel wel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid verwacht mag worden, hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen1. In de context van artikel 7:658 BW gaat het in het bijzonder ook om de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn. Rekening moet worden gehouden worden met het ervaringsfeit dat werknemers tijdens het werk niet steeds de vereiste zorg in acht nemen.
De werkgever dient niet alleen deugdelijke veiligheidsmaatregelen te treffen en instructies te geven, maar dient ook toezicht te houden op de naleving van de door hem verstrekte instructies. Dit toezicht moet toegesneden zijn op de omstandigheden van het geval. Er wordt rekening gehouden met de ervaring, opleiding en functie van de getroffen werknemer.
Tegelijkertijd gaat de zorgplicht niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Ook in het kader van het werk is er een zeker ‘normaal maatschappelijk risico’.
Toedracht
4.6.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen geen discussie bestaat over de toedracht van het ongeval. De kantonrechter gaat dan ook uit van de toedracht zoals die door [verzoeker] is gesteld en hiervoor onder 2.3 is weergegeven.
4.7.
Verder is niet in geschil dat het ongeval [verzoeker] is overkomen in de uitoefening van aan hem opgedragen werkzaamheden en dat hij (in ieder geval enige) schade heeft geleden.
4.8.
REPA is dus in beginsel voor de schade aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werk schade lijdt (haar zorgplicht is nagekomen) of dat zij aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. De stelplicht en bewijslast liggen dus bij REPA.
Geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid
4.9.
Dat sprake is van opzet heeft REPA niet gesteld. REPA beroept zich wel op bewuste roekeloosheid van [verzoeker] . Dit verweer slaagt niet. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.10.
Voor bewuste roekeloosheid is vereist dat [verzoeker] zich ten tijde van het ongeval daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedraging.2Anders geformuleerd, van roekeloos handelen is sprake indien [verzoeker] zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van die gedraging en gelet op de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar, zich daarvan had behoren te weerhouden.3
4.11.
Dat [verzoeker] in dit geval bewust roekeloos heeft gehandeld in de hiervoor aangeduide zin, heeft REPA onvoldoende gemotiveerd gesteld. Uit de getuigenverklaringen van [verzoeker] en zijn collega die bij het ongeval aanwezig was blijkt dit allerminst. Daaruit komt naar voren dat de routine in de aanpak een factor is geweest die het ongeval beïnvloedde. Het is echter een ervaringsfeit dat het regelmatig verkeren in een bepaalde werksituatie, waarvan in dit geval sprake was, er toe kan leiden dat de werknemer minder voorzichtig en oplettend zal worden dan ter voorkoming van ongevallen raadzaam zal zijn. Dat betekent nog niet dat het enkele feit dat [verzoeker] in strijd met een veiligheidsmaatregel in de machine is gaan staan bij het lossnijden van de band in plaats van daarbuiten, als bewust roekeloos kan worden gekwalificeerd. Dat is niet toereikend gelet op het ervaringsfeit dat het vaker gebeurde zonder ongelukken. Op basis van de werkgeversrapportage stelt de kantonrechter vast dat de machine niet was voorzien van een afzetting (met bijvoorbeeld een ketting) en een werknemer dus zo in de machine heeft kunnen stappen. Verder is niet gebleken van waarschuwingstekens/-borden bij de machine en waren er geen schriftelijke werkinstructies voor het lossnijden van de rubberrollen voorhanden, waarop de kantonrechter hierna nader zal ingaan. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat [verzoeker] zich had moeten realiseren dat hij met zijn handelen zo’n gevaarlijke situatie in het leven riep dat een gerede kans bestond dat het wel eens verkeerd zou kunnen aflopen.
Schending van de zorgplicht
4.12.
REPA heeft ook niet aangetoond dat zij haar zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen. Dit licht de kantonrechter als volgt toe.
4.13.
De kantonrechter stelt voorop dat [verzoeker] binnen REPA werkzaamheden moest verrichten in een risicovolle werkomgeving (er werden met scherpe messen zware rubberen rollen op maat gesneden). Op REPA rust in dat geval des te meer de verplichting om haar werknemers te voorzien van goede instructies, zodat zij weten hoe zij op een veilige manier dienen te werken, en toe te zien op naleving van die instructies.
Instructies
4.14.
REPA voert aan dat zij [verzoeker] bij aanvang van het werk naast werkkleding, veiligheidsschoenen en andere benodigde PBM’s, een KAM instructie boekje in het Pools heeft verstrekt. Deze overgelegde KAM-instructie is echter naar het oordeel van de kantonrechter te algemeen van inhoud en voorziet onvoldoende in specifieke maatregelen en instructies die vereist zijn met het oog op het veilig doorsnijden van bindlint in de machine. Daaraan gaat nog vooraf dat tegenover het verweer van [verzoeker] dat hij de KAM-instructie vóór het ongeval nog nooit had gezien, REPA niet heeft gesteld op welke wijze [verzoeker] /haar werknemers in zijn algemeenheid daarvan kennis konden nemen. De werkgever dient er daadwerkelijk op toe te zien dat werknemers kennis nemen van de inhoud van een dergelijk relevante instructie.
4.15.
Verder is, gelet op de betwisting door [verzoeker] , niet komen vast te staan dat REPA vóór het ongeval aan [verzoeker] heeft uitgereikt de schriftelijke instructie ‘Veilig doorsnijden van bindlint in de installatie’ en de Poolse vertaling daarvan, die REPA als producties 3a en 3b in het geding heeft gebracht. Beide instructiedocumenten zijn niet gedateerd en worden ook niet genoemd in de werkgeversrapportage. Hoewel de werkgeversrapportage voor interne doeleinden is bestemd, hecht de kantonrechter veel waarde aan de werkgeversrapportage, omdat deze door een onafhankelijke KAM adviseur is opgesteld. Er mag vanuit worden gegaan dat REPA met het oog op het onderzoek door deze deskundige al haar beschikbare documentatie ter beschikking heeft gesteld. Niet is gebleken dat onder die documentatie voornoemde werkinstructie valt. Onder verwijzing naar de werkgeversrapportage moet er dan ook van worden uitgegaan dat er ten tijde van het ongeval binnen REPA voor de (snij)werkzaamheden bij of aan de machine geen schriftelijk werkinstructies voorhanden waren.
4.16.
[verzoeker] erkent dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden bij REPA mondeling is geïnstrueerd over de werkzaamheden bij de machine. Er blijkt echter nergens uit welke instructies dat zijn geweest. Voor zover die mondelinge instructies voorschrijven dat de medewerker aan de buitenzijde van de machine moet staan - wat dit ook precies moge inhouden -, waren die kennelijk bedoeld om struikelen over de rollenbaan te voorkomen, aldus de werkgeversrapportage. Niet is gebleken dat het doel van de mondelinge instructies ook was om gevaar te voorkomen om door een vallende flap van de rubberen rol te worden geraakt.
Het feit dat in de afgelopen 31 jaar niet eerder een ongeval zoals [verzoeker] overkomen heeft plaatsgevonden, zoals REPA stelt, rechtvaardigt op zich niet de conclusie dat de mondelinge instructies afdoende waren. De kantonrechter volgt de KAM-adviseur in zijn conclusies in de werkgeversrapportage dat REPA het gevaar van het lossnijden van de rollen heeft onderschat en onvoldoende aandacht heeft besteed aan de gehanteerde werkwijze bij de werkzaamheden. Het risico is niet meegewogen in een RI&E, waardoor het gevaar niet is herkend.
Veiligheidsmaatregelen
4.17.
Gelet op de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn vindt de kantonrechter dat REPA effectievere (veiligheids)maatregelen had moeten treffen ter voorkoming van een ongeval zoals dit zich heeft voorgedaan. Die maatregelen hadden in het bijzonder moeten zien op het realiseren van een fysieke omheining van de machine (met bijvoorbeeld een ketting of rood/wit afzet lint) en het plaatsen van waarschuwingstekens/-borden op of bij de machine, waardoor het gevaar aanstonds kenbaar was. Maar ook de aanschaf van veiligheidsmessen, het uitvoeren van een machine RI&E en het opstellen van een werkinstructie voor het lossnijden van de rubberen rollen hadden bijgedragen aan een veiliger werkomgeving. Dergelijke maatregelen zijn niet bezwaarlijk om te moeten treffen. Mogelijk is de kans op een ongeval zoals is voorgekomen niet extreem groot, maar de gevolgen van een vallende rol kunnen ernstig zijn.
Toezicht
4.18.
Naast dat door REPA onvoldoende (eenvoudig te nemen) maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat in dit geval [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden oordeelt de kantonrechter - indien er al vanuit wordt gegaan dat met betrekking tot de juiste werkwijze van het doorsnijden van bindlint in de installatie mondelinge instructies zijn gegeven - dat REPA onvoldoende toezicht heeft gehouden op het opvolgen van die instructies door [verzoeker] .
4.19.
[verzoeker] is een laagopgeleide werknemer die de Nederlandse taal niet goed machtig is en ten tijde van het ongeval (nog) niet beschikte over het diploma Basisveiligheid VCA. Daarbij komt dat hij al vele maanden hetzelfde werk aan de machine verrichtte, zodat het gevaar van onoplettendheid en onvoorzichtigheid op de loer lag. Van REPA had onder deze omstandigheden mogen worden verwacht dat zij frequent en adequaat visueel toezicht hield om er zeker van te zijn dat [verzoeker] naar de mondelinge instructies handelde. Gesteld noch gebleken is dat REPA dat heeft gedaan.
Conclusie
4.20.
Met inachtneming van het toetsingskader van artikel 7:658 BW en na afweging van de omstandigheden van het geval concludeert de kantonrechter dat REPA niet alles heeft gedaan wat van haar redelijkerwijs verwacht mocht worden om te voorkomen dat [verzoeker] schade zou lijden in de uitvoering van zijn werkzaamheden. REPA heeft dan ook de op haar als werkgever rustende zorgplicht geschonden. Voorts is er voldoende reden om aan te nemen dat er sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de schending van de zorgplicht. Maatregelen als (veiligheids)instructies en adequaat toezicht op de naleving daarvan strekken er immers mede toe om ongevallen als deze te voorkomen.
4.21.
REPA kan dus op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk worden gehouden voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het arbeidsongeval op 10 augustus 2023. De kantonrechter zal daarom de verzochte verklaring voor recht toewijzen, op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Kosten deelgeschil
4.22.
De kantonrechter moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake, zodat de kantonrechter de kosten die [verzoeker] voor deze procedure heeft gemaakt, zal begroten.
4.23.
Bij de begroting van de kosten moet de kantonrechter de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Daarbij moet de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.24.
[verzoeker] maakt in het verzoekschrift aanspraak op € 4.386,20 aan (advocaat)kosten, bestaande uit een bedrag van € 248,- aan griffierecht en een bedrag van € 4.138,20 voor het opstellen van het verzoekschrift (4 uur), het bestuderen van het verweerschrift (2 uur), het voorbereiden van de zitting en overleg (2 uur), de reistijd naar de rechtbank (2 uur) en het bijwonen van de zitting (1-1,5 uur). In totaal gaat het om 12 uur, waarbij [verzoeker] is uitgegaan van een uurtarief van € 285,- exclusief 21% btw. Daarnaast maakt [verzoeker] aanspraak op tolkkosten ten bedrage van € 266,20 (inclusief btw).
4.25.
REPA heeft geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen het uurtarief van € 285,- exclusief btw, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Met betrekking tot het aantal uren heeft REPA aangevoerd dat 12 uur bovenmatig is en dat deze kosten dus de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan.
Met REPA is de kantonrechter van oordeel dat het niet redelijk is om kosten voor het bestuderen van het verweerschrift op te voeren, omdat van de zijde van REPA geen verweerschrift is ingediend. Verder is vanwege het ontbreken van een verweerschrift een tijdsbesteding van twee uur voor het voorbereiden van de zitting bovenmatig. De kantonrechter vindt een uur daarvoor aanvaardbaar. Voor het overige rechtvaardigt de zaak de door de advocaat van [verzoeker] opgevoerde tijdsbesteding die hij begroot wil zien.
4.26.
De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zal de kantonrechter dan ook begroten op 9 uren x € 285,- x 21% btw, dus op een bedrag van € 3.103,65 inclusief btw. Dit bedrag moet worden vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 87,- en de (onweersproken) tolkkosten van € 266,20, zodat de kosten van dit deelgeschil in totaal € 3.456,85 bedragen. REPA zal, zoals verzocht, tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld, omdat de aansprakelijkheid is komen vast te staan.
4.27.
[verzoeker] verzoekt de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Een verklaring voor recht is naar haar aard niet voor tenuitvoerlegging vatbaar. Het gaat hier dus alleen om de kostenveroordeling. Weliswaar staat tegen deze beschikking in beginsel geen hoger beroep open, maar onder omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt, in welk geval belang zou kunnen bestaan bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daartoe zal dan ook ter zake van de kostenveroordeling worden overgegaan. ECLI:NL:RBNHO:2024:8398
1Hoge Raad 5 november 1965, ECLI:NL:1965:AB7079 (Kelderluik).
2Vergelijk Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2235.
3Vergelijk Hoge Raad 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175.